ECLI:NL:RBNHO:2023:9166

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
13 september 2023
Publicatiedatum
14 september 2023
Zaaknummer
10554662 \ CV EXPL 23-2701
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van facturen voor thuiszorg met betrekking tot PGB-toekenning

In deze zaak vordert eiseres betaling van facturen voor thuiszorgdiensten die zij aan gedaagde heeft verleend. Gedaagde heeft de facturen niet betaald en voert aan dat het aangevraagde Persoonsgebonden Budget (PGB) nog niet is toegekend, waardoor hij niet kan betalen. De kantonrechter oordeelt dat gedaagde, ondanks de vertraging bij de toekenning van het PGB, verplicht is om een redelijk loon te betalen voor de verleende zorg. Eiseres heeft in de periode van december 2021 tot en met december 2022 in totaal 92,67 uur thuiszorg aan gedaagde verleend en heeft hiervoor een bedrag van € 3.672,55 gefactureerd. De kantonrechter stelt vast dat de overeenkomst van opdracht mondeling tot stand is gekomen en dat gedaagde niet heeft betwist dat hij zorg heeft ontvangen. De kantonrechter wijst de vordering van eiseres toe, inclusief de wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding, maar wijst de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten af omdat niet is aangetoond dat er een kosteloze aanmaning heeft plaatsgevonden. De proceskosten komen voor rekening van gedaagde, die in het ongelijk is gesteld.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
locatie Alkmaar
Zaaknr./rolnr.: 10554662 \ CV EXPL 23-2701 BL
Uitspraakdatum: 13 september 2023
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
[eiseres]
wonende te [woonplaats]
eiseres
verder te noemen: [eiseres]
gemachtigde: mr. L. Greebe
tegen
[gedaagde]
wonende te [woonplaats]
gedaagde
verder te noemen: [gedaagde]
gemachtigde: [gemachtigde]
De zaak in het kort
Eiseres vordert betaling van facturen voor thuiszorg die zij aan gedaagde heeft verleend. Gedaagde heeft niets betaald en voert aan dat het aangevraagde PGB nog niet is toegekend en dat hij pas na verloop van een jaar facturen van eiseres heeft ontvangen.
Dit verweer van gedaagde slaagt niet. Gedaagde moet een redelijk loon betalen voor de werkzaamheden die eiseres in zijn opdracht heeft verricht. Dat er vertraging is ontstaan bij het verlenen van een PGB ontslaat gedaagde niet van zijn betalingsverplichting. Ook het feit dat eiseres een jaar heeft gewacht met het versturen van rekeningen brengt niet mee dat gedaagde niets hoeft te betalen. Het gevorderde factuurbedrag wordt daarom toegewezen.

1.Het procesverloop

1.1.
[eiseres] heeft bij dagvaarding van 6 juni 2023 een vordering tegen [gedaagde] ingesteld. [gedaagde] heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
Op 21 augustus 2023 heeft een zitting plaatsgevonden, waar [eiseres] en haar gemachtigde zijn verschenen. Aan de kant van [gedaagde] is er niemand op de zitting verschenen. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat [eiseres] ter toelichting van haar standpunt naar voren heeft gebracht.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde] , geboren [geboortedatum] , maakt al een aantal jaren gebruik van thuiszorg. Tot december 2021 werd deze zorg aan [gedaagde] verleend via thuiszorgorganisatie Buurtzorg. [eiseres] werkte destijds voor Buurtzorg, en was feitelijk een van de zorgverleners van [gedaagde] . Per december 2021 is Buurtzorg gestopt met haar werkzaamheden voor [gedaagde] .
2.2.
[eiseres] heeft haar werkzaamheden voortgezet als zelfstandig ondernemer, en heeft in de periode van december 2021 tot en met december 2022 thuiszorg verleend aan [gedaagde] .
2.3.
Voor deze werkzaamheden heeft [eiseres] een bedrag van in totaal € 3.672,55 aan [gedaagde] gefactureerd.

3.De vordering en het verweer

3.1.
[eiseres] vordert dat de kantonrechter [gedaagde] veroordeelt tot betaling van het hiervoor omschreven factuurbedrag van in totaal € 3.672,55, vermeerderd met buitengerechtelijke incassokosten (€ 492,26) en wettelijke rente. [eiseres] legt aan de vordering ten grondslag – kort weergegeven – dat zij op basis van een overeenkomst van opdracht thuiszorg aan [gedaagde] heeft verleend zodat [gedaagde] loon verschuldigd is en dat het door [eiseres] gehanteerde tarief marktconform en redelijk is.
3.2.
[gedaagde] betwist de vordering en voert in de conclusie van antwoord aan – samengevat – dat [eiseres] bij aanvang van haar werk als ZZP-er heeft gezegd dat de zorg voor [gedaagde] op dezelfde manier zou worden voortgezet, dat er vertraging is opgetreden met de toekenning van een Persoons Gebonden Budget (PGB) voor de financiering van de verleende zorg en dat [gedaagde] in januari 2023 ineens werd geconfronteerd met 13 maandfacturen.

4.De beoordeling

4.1.
Tussen partijen staat niet ter discussie dat [eiseres] in de periode van december 2021 tot en met december 2022 in totaal 92,67 uur thuiszorg aan [gedaagde] heeft verleend. [eiseres] stelt dat de overeenkomst van opdracht die daaraan ten grondslag ligt mondeling tot stand is gekomen. Het bestaan van die overeenkomst wordt door [gedaagde] niet betwist. [gedaagde] voert zelf ook aan dat partijen hebben besproken dat [eiseres] de eerder via Buurtzorg verleende thuiszorg zou voortzetten. Verder staat vast dat [eiseres] de overeenkomst is aangegaan in de uitoefening van haar beroep of bedrijf. Dit betekent dat [gedaagde] recht heeft op loon. Omdat partijen geen afspraak hebben gemaakt over de hoogte van dit loon, is [gedaagde] een redelijk loon verschuldigd. Dit vloeit voort uit de wet. [1]
4.2.
[gedaagde] erkent dat hij niets aan [eiseres] heeft betaald voor de zorg die hij van haar heeft ontvangen. Hij voert daarvoor aan dat het aangevraagde PGB nog niet aan hem is toegekend. Maar het feit dat er vertraging is ontstaan bij het verlenen van een PGB ontslaat [gedaagde] niet van zijn verplichting om een redelijk loon aan [eiseres] te betalen. Daarbij is van belang dat [eiseres] onbetwist aanvoert dat [gedaagde] als zorgvrager zelf verantwoordelijk is voor het aanvragen van externe financiering, zoals een PGB. Bovendien blijkt uit niets dat [gedaagde] reden had om aan te nemen dat [eiseres] bij het uitblijven van een PGB geen aanspraak zou kunnen maken op betaling voor de door haar verrichte werkzaamheden.
4.3.
Verder beroept [gedaagde] zich erop dat hij pas in januari 2023 facturen heeft ontvangen voor de thuiszorg die [eiseres] in de voorliggende 13 maanden heeft verleend. [eiseres] erkent dat zij pas in januari 2023 heeft gefactureerd. Ter toelichting daarop voert [eiseres] aan dat zij weet dat het lang kan duren voordat op een PGB wordt beslist en dat zij vooruitlopend daarop in goed vertrouwen aan het werk is gegaan omdat [gedaagde] niet van zorg verstoken kon blijven. [eiseres] stelt zich terecht op het standpunt dat het feit dat zij enige tijd heeft gewacht met het versturen van rekeningen niet meebrengt dat [gedaagde] niets hoeft te betalen.
4.4.
Het door [eiseres] gevorderde loon bedraagt € 39,63 per uur. Ter onderbouwing daarvan verwijst zij naar het ‘Reglement persoonsgebonden budget verpleging en verzorging 2022’ van zorgverzekeraar Univé, waarin het uurtarief voor persoonlijke verzorging is bepaald op € 39,63. Daarmee heeft [eiseres] aannemelijk gemaakt dat de hoogte van het gevorderde uurloon gebruikelijk en redelijk is. Dit is door [gedaagde] ook niet betwist.
4.5.
De conclusie is dat de kantonrechter de door [eiseres] gevorderde hoofdsom van € 3.672,55 zal toewijzen.
4.6.
Ook de wettelijke rente daarover die [eiseres] vordert vanaf de dag van dagvaarding is toewijsbaar, omdat vast staat dat [gedaagde] de facturen niet tijdig heeft betaald en daarmee in verzuim is gekomen.
4.7.
De gevorderde vergoeding van € 492,26 voor buitengerechtelijke incassokosten wordt afgewezen, omdat niet is gesteld of gebleken dat een kosteloze aanmaning heeft plaatsgevonden conform de eisen van artikel 6:96 lid 6 BW.
4.8.
De proceskosten komen voor rekening van [gedaagde] , omdat hij hoofdzakelijk ongelijk krijgt. De gevorderde rente over de proceskosten zal worden toegewezen vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis.
4.9.
[eiseres] vordert ook veroordeling van [gedaagde] in de nakosten. Volgens vaste rechtspraak levert een kostenveroordeling ook voor de nakosten een executoriale titel op. [2] Een veroordeling tot betaling van de proceskosten omvat dus een veroordeling tot betaling van de nakosten. De kantonrechter zal daarom de nakosten niet afzonderlijk in de proceskostenveroordeling vermelden.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eiseres] van € 3.672,55, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 6 juni 2023 tot aan de dag van de gehele betaling;
5.2.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van [eiseres] tot en met vandaag vaststelt op:
dagvaarding € 107,84
griffierecht € 244,00
salaris gemachtigde € 464,00
vermeerderd met de wettelijke rente over de proceskosten vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis tot de dag van gehele betaling;
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
wijst de vordering voor het overige af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.E. Merkus en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter

Voetnoten

1.Zie artikel 7:405 van het Burgerlijk Wetboek (BW)
2.Zie de uitspraak van de Hoge Raad van 10 juni 2022, te vinden op rechtspraak.nl met nummer ECLI:NL:HR:2022:853.