ECLI:NL:RBNHO:2023:9412

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
22 september 2023
Publicatiedatum
22 september 2023
Zaaknummer
C/15/341626 / KG ZA 23-361
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing tenuitvoerlegging van een beschikking van het hof in een kort geding met betrekking tot een voorlopig getuigenverhoor en inzage in bescheiden

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 22 september 2023 uitspraak gedaan in een kort geding waarin de eiser, [de Bisschop], verzocht om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beschikking van het hof. Deze beschikking betrof een voorlopig getuigenverhoor dat was aangevraagd door de gedaagde, [gedaagde]. De rechtbank oordeelde dat de eiser een zwaarwegend belang had bij het voorkomen van een mogelijke inbreuk op het fundamentele beginsel van de scheiding tussen kerk en staat. De rechtbank wees de reconventionele vordering van [gedaagde] tot inzage in bescheiden af, omdat toewijzing zou leiden tot een doorkruising van de lopende canoniek rechtelijke procedure. De rechtbank heeft de vordering van [de Bisschop] tot schorsing van de beschikking van het hof toegewezen, met de overweging dat het belang van [de Bisschop] bij uitstel zwaarder weegt dan het belang van [gedaagde] bij onmiddellijke uitvoering van het getuigenverhoor. De rechtbank heeft ook de proceskosten aan de zijde van [de Bisschop] toegewezen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
Zittingsplaats [plaats]
zaaknummer / rolnummer: C/15/341626 / KG ZA 23-361
Vonnis in kort geding van 22 september 2023
in de zaak van
[de Bisschop],
wonende te [plaats] ,
eiser in conventie, verweerder in reconventie,
advocaat mr. A. Knigge te Amsterdam,
tegen
[gedaagde],
wonende te [plaats] ,
gedaagde in conventie, eiser in reconventie,
advocaat mr. L.H. Haarsma te Paterswolde.
Partijen zullen hierna [de Bisschop] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 2 augustus 2023 met producties 1 tot en met 14 van [de Bisschop] ;
  • de brief van [gedaagde] van 4 september 2023 met producties 1 tot en met 7;
  • de brief van [gedaagde] van 7 september 2023 houdende een eis in reconventie met producties 1 tot en met 7;
  • de mondelinge behandeling van 8 september 2023, waarvan door de griffier aantekeningen zijn bijgehouden en waarbij door beide partijen pleitaantekeningen zijn overgelegd.
1.2.
Ten slotte is een datum voor vonnis bepaald.

2.De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
2.1.
[gedaagde] , priester van beroep, heeft tot april 2019 gewerkt als pastoor van de RK Parochie […] in [plaats] . Bij bisschoppelijk decreet van [datum] is [gedaagde] geschorst als priester en bij bisschoppelijk decreet van [datum] is [gedaagde] ontheven uit zijn ambt als pastoor van de parochie. Bij decreten van [datum] van de Congregatie voor de Clerus te Rome (hierna: de Congregatie) is beslist dat [gedaagde] geschorst blijft als priester en hem het ambt van pastoor wordt ontnomen.
2.2.
[gedaagde] heeft deze rechtbank verzocht een voorlopig getuigenverhoor te bevelen. Aan zijn verzoek legde [gedaagde] - kort gezegd - ten grondslag dat [de Bisschop] onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld door [gedaagde] te betichten van imprudent (onvoorzichtig) gedrag jegens kinderen, andere minderjarigen en kwetsbaren, en daar ruchtbaarheid aan te geven door middel van het (door)zenden van de brieven van 14 februari 2019 en 27 augustus 2019 aan de Congregatie. Ook verwijt [gedaagde] [de Bisschop] dat de brief van 14 februari 2019 niet (schriftelijk) is ingetrokken.
2.3.
De rechtbank heeft het verzoek om een voorlopig getuigenverhoor bij beschikking van 6 juli 2021 afgewezen. Tegen deze beschikking heeft [gedaagde] op 5 oktober 2021 hoger beroep ingesteld. Bij beschikking van 21 maart 2023 heeft het gerechtshof [plaats] (hierna: het hof) het volgende overwogen en beslist (hierna: de beschikking):

3.4.2. (…) Alvorens een procedure aan te vangen jegens [de Bisschop] wenst [gedaagde] een antwoord op de volgende vragen:
1) Heeft [de Bisschop] de brief van 14 februari 2019 ingetrokken en indien hij dit mondeling heeft gedaan, zo ja aan wie heeft hij dit dan meegedeeld?
2) Waarom heeft [de Bisschop] de brief van 14 februari 2019 niet schriftelijk ingetrokken nu er grote belangen voor [gedaagde] op het spel staan?
(…)
4) Waarom heeft [de Bisschop] , terwijl hij bekend was met het verweer en de ontkenning van de aantijgingen door [gedaagde] , toch op 27 augustus 2019 de brief gestuurd aan [de Kardinaal] van de Congregatie? Wat was het doel van [de Bisschop] om dit te doen?
(…)
6) Hoe verklaart [de Bisschop] dat ondanks het feit dat hij stelt de brief van 14 februari 2019 te hebben ingetrokken dat de inhoud daarvan terugkeert in de decreten van [datum] ?
7) Voorts wil [gedaagde] [de Kardinaal] als getuige laten horen over de vraag of de brief van 14 februari 2019 bij de Congregatie bekend is en of deze is ingetrokken door [de Bisschop] .
(…)
3.9
Voor zover het voorlopig getuigenverhoor bedoeld is te achterhalen waarom de intrekking van de brief van 14 februari 2019 van [de Bisschop] aan [gedaagde] niet schriftelijk is medegedeeld aan de Congregatie - ondanks de verklaring van [de Bisschop] dat hij die intrekking mondeling heeft gedaan - is het verzoek wel toewijsbaar omdat niet kan worden gezegd dat de verklaring van [de Bisschop] hierover niet relevant kan zijn voor een eventueel te entameren procedure inzake smaad en/of laster. Naar hiervoor reeds is overwogen strekt het voorlopig getuigenverhoor immers mede ertoe [gedaagde] de mogelijkheid te verschaffen aan de hand van de in het voorlopig getuigenverhoor afgelegde getuigenverklaringen meer zekerheid te verkrijgen omtrent voor de beslissingen van het geschil relevante feiten en omstandigheden en aldus beter te kunnen beoordelen of het raadzaam is een procedure te entameren. Om zijn procespositie beter te kunnen bepalen, wil [gedaagde] weten waarom [de Bisschop] de intrekking van de brief niet schriftelijk aan de Congregatie heeft medegedeeld. De omstandigheid dat de Congregatie - die blijkens de stukken kennis heeft genomen van de brief van 14 februari 2019 - heeft geoordeeld dat de brief geen rol heeft gespeeld bij de beslissing de schorsing van [gedaagde] als priester en diens ontslag als pastoor te handhaven, leidt niet tot een ander oordeel. Het gaat er immers om dat in de brief van 14 februari 2019 [de Bisschop] zijn zorgen heeft geuit over het door hem genoemde imprudent gedrag van [gedaagde] jegens minderjarigen en dat hij in verband daarmee [gedaagde] coaching heeft aangeboden. [gedaagde] stelt dat met het verstrekken van die informatie [de Bisschop] de eer en goede naam van [gedaagde] heeft aangetast en overweegt daarom een procedure te starten jegens [de Bisschop] op grond van onrechtmatige daad. In dit licht bezien heeft [gedaagde] belang bij een voorlopig getuigenverhoor dat betrekking heeft op de vraag waarom de intrekking van de brief van 14 februari 2019 niet schriftelijk is medegedeeld teneinde te voorkomen dat deze deel blijft uitmaken van het dossier in de canoniek rechtelijke procedure en onder ogen van anderen komt. Aldus heeft [gedaagde] aangegeven welke stellingen en feiten hij met behulp van het getuigenverhoor wil ophelderen. Daarmee heeft [gedaagde] voldoende inzicht gegeven in het feitelijk gebeuren waarop het getuigenverhoor betrekking zal hebben. Dit betekent dat de hiervoor onder 3.4.2 sub 1, 2, 4, en 6 vermelde vragen in een verhoor van [de Bisschop] aan de orde kunnen komen. Het verzoek van [gedaagde] voor zover dat ziet op het horen van hemzelf, is eveneens toewijsbaar aangezien [gedaagde] kan verklaren wat hem is toegezegd over de intrekking van de brief van 14 februari 2019 en de mededelingen daarover aan derden, bijvoorbeeld het verwijderen uit het dossier van de canoniek rechtelijke procedure, en deze verklaring mogelijk relevant kan zijn met het oog op een eventueel te entameren procedure inzake smaad en/of laster. Ten slotte is ook het horen van [de Kardinaal] toewijsbaar aangezien de verklaring van deze getuige over de intrekking van de brief van 14 februari 2019 relevant kan zijn met het oog op een eventueel te entameren procedure inzake smaad en/of laster, omdat de kardinaal, als vertegenwoordiger van de Congregatie, kan bevestigen (of ontkennen) dat [de Bisschop] mondeling heeft medegedeeld dat hij de brief heeft ingetrokken en dat de brief dus uit het canoniek rechtelijk dossier moet worden verwijderd.
(…)
4. Beslissing
Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking, en doet opnieuw recht:
beveelt dat een voorlopig getuigenverhoor zal worden gehouden met betrekking tot de hiervoor sub onder 3.4.2 sub 1, 2, 4, 6 en 7 vermelde vragen;
bepaalt dat als getuigen zullen worden gehoord: [de Bisschop] , [de Kardinaal] en [gedaagde] ;
verwijst de zaak daartoe naar de rechtbank Noord-Holland;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
(…)”
2.4.
De griffier van deze rechtbank heeft partijen bericht dat het voorlopig getuigenverhoor zal plaatsvinden op 9 oktober 2023.
2.5.
[de Bisschop] heeft bij procesinleiding van 20 juni 2023 tegen de beschikking van het hof tijdig cassatieberoep ingesteld. De griffier van de Hoge Raad heeft partijen op 28 juni 2023 bericht dat de zaak niet in aanmerking komt voor toepassing van artikel 80a RO en dat is bepaald dat in de zaak wordt voort geprocedeerd. Op 8 augustus 2023 heeft [gedaagde] , na daartoe uitstel te hebben verzocht en verkregen, een verweerschrift in cassatie ingediend.
2.6.
Op 14 juni 2023 heeft [de Bisschop] aan [gedaagde] zijn brief van 11 januari 2023 aan het Dicasterie voor de Clerus (hierna: het Dicasterie) doorgestuurd aan [gedaagde] . Bij de brief van 11 januari 2023 was een “
Index Causa Administrativa rev. [gedaagde]” gevoegd, waarin 82 documenten staan opgesomd. In zijn brief aan [gedaagde] van 14 juni 2023 heeft [de Bisschop] opgemerkt dat van de documenten 76 tot en met 79 – waaronder twee “vota” van assessoren en een “Votum Episcopi” van [de Bisschop] – geen afschrift zal worden verstrekt aan [gedaagde] , omdat dit interne beraadslagingen betreffen.
2.7.
De advocaat van [gedaagde] heeft [de Bisschop] gevraagd een afschrift van de documenten 76 tot en met 79 te verstrekken. Per brief van 14 juli 2023 heeft [de Bisschop] daarop geantwoord dat hij heeft begrepen dat het Dicasterie [gedaagde] op de hoogte zal stellen van de inhoud van het votum en hem gelegenheid zal geven te reageren.
2.8.
[kerkrechtelijk advocaat] heeft vervolgens namens [gedaagde] per e-mail van 16 augustus 2023 aan (de Prefect van) het Dicasterie gevraagd om toezending van de documenten. Daarop is nog geen antwoord ontvangen.

3.Het geschil

in conventie
3.1.
[de Bisschop] vordert - samengevat - dat de voorzieningenrechter, bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, met onmiddellijke ingang de tenuitvoerlegging van de beschikking van 21 maart 2023 van het hof schorst totdat in cassatie zal zijn beslist, met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van het geding, te vermeerderen met de nakosten en de wettelijke rente over de (na-)kosten.
3.2.
[de Bisschop] legt hieraan ten grondslag dat zijn belang bij het opschorten van het voorlopig getuigenverhoor zwaarder weegt dan het belang van [gedaagde] bij het zonder uitstel laten plaatsvinden van dat verhoor. Bovendien berust de beschikking van het hof op een kennelijke misslag, aldus [de Bisschop] . Ook maakt [gedaagde] volgens [de Bisschop] misbruik van recht.
3.3.
[gedaagde] betwist dat sprake is van een kennelijke misslag in de beschikking van het hof en betoogt dat [de Bisschop] geen belang heeft bij opschorting van de tenuitvoerlegging van die beschikking, althans dat het belang van [gedaagde] bij de directe tenuitvoerlegging zwaarder weegt.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.5.
[gedaagde] vordert in reconventie, samengevat, dat de voorzieningenrechter, bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [de Bisschop] beveelt de schriftelijke bescheiden 76 tot en met 79, opgenomen in de “
index Causa Administrativa rev. [gedaagde] ”af te geven aan [gedaagde] , op straffe van verbeurte van een dwangsom en met veroordeling van [de Bisschop] in de kosten van de procedure in reconventie.
3.6.
[gedaagde] legt aan zijn vordering ten grondslag dat documenten 76 tot en met 79 hem onbekend zijn. Ook stelt [gedaagde] dat hij belang heeft bij inzage in die stukken, omdat de stukken over hem gaan en het verzoek van [de Bisschop] in de brief van 11 januari 2023 aan het Dicasterie ertoe kan leiden dat [gedaagde] de clericale staat verliest. Zonder te kunnen beschikken over die documenten kan [gedaagde] daartegen geen gedegen verweer voeren, aldus het betoog van [gedaagde] .
3.7.
[de Bisschop] voert verweer. Hij voert samengevat aan dat:
  • de reconventionele vordering te kort voor de zitting aan hem is toegestuurd;
  • [gedaagde] eerst de reactie van het Dicasterie en de procedure bij het Dicasterie moet afwachten;
  • [gedaagde] zijn vordering moet richten tegen het Dicasterie;
  • de vordering een kwestie betreft die tot het kerkelijke statuut behoort, zodat de civiele voorzieningenrechter gelet op artikel 2:2 lid 2 BW onbevoegd is om in een lopende kerkrechtelijke procedure in te grijpen;
  • de gevorderde documenten interne beraadslagingen betreffen en dus geheim zijn, althans er gewichtige redenen zijn die aan het verstrekken van die documenten in de weg staan (artikel 843a lid 3 en 4 Rv).
3.8.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie

4.1.
Aan de voorzieningenrechter ligt in conventie ter beoordeling voor of de tenuitvoerlegging van de beschikking van het hof (het laten plaatsvinden van het voorlopig getuigenverhoor) moet worden geschorst tot in cassatie zal zijn beslist. Gelet op het feit dat het voorlopig getuigenverhoor is gepland op 9 oktober 2023, is voldaan aan het voor deze procedure vereiste spoedeisend belang.
4.2.
De voorzieningenrechter komt tot het oordeel dat de vordering van [de Bisschop] moet worden toegewezen en licht dit als volgt toe.
Beoordelingsmaatstaf
4.3.
De beschikking van het hof is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Omdat de uitvoerbaar bij voorraadverklaring in de beschikking van het hof niet is gemotiveerd, moet ervan uit worden uitgegaan dat bij de uitvoerbaar bij voorraad verklaring door het hof nog geen belangenafweging heeft plaatsgevonden. De voorzieningenrechter moet die belangenafweging daarom alsnog maken. Afwijking van het uitgangspunt dat de beschikking hangende het cassatieberoep uitvoerbaar moet zijn, kan gerechtvaardigd worden door omstandigheden die meebrengen dat het belang van [de Bisschop] bij het uitstellen van het voorlopig getuigenverhoor zolang niet op het door hem ingestelde cassatieberoep is beslist, zwaarder weegt dan het belang van [gedaagde] bij het op 9 oktober 2023 laten plaatsvinden van dat verhoor. Bij deze beoordeling kan worden betrokken of de beschikking berust op een kennelijke misslag. De kans van slagen van het cassatieberoep moet echter buiten beschouwing blijven.
Belang van [de Bisschop] ; kennelijke misslag?
4.4.
[de Bisschop] heeft ter onderbouwing van zijn belang niet alleen aangevoerd dat de getuigenverhoren voor hem en [de Kardinaal] belastend zullen zijn en dat daarvoor (mogelijk onnodige) kosten zullen moeten worden gemaakt. Met name heeft [de Bisschop] benadrukt dat sprake is van een principiële kwestie, omdat met het toestaan van dit voorlopig getuigenverhoor het fundamentele beginsel van de scheiding tussen kerk en staat (zoals verankerd in artikel 2:2 lid 2 BW) wordt geschonden en het gezag van de Congregatie en de Paus wordt ondermijnd. Omdat het hof dit heeft miskend, berust de beschikking van het hof volgens [de Bisschop] op een kennelijke misslag.
4.5.
Of het beroep van [de Bisschop] op artikel 2:2 lid 2 BW en het daarin verankerde beginsel van de scheiding tussen kerk en staat slaagt, ligt in cassatie ter beoordeling voor. De kans van slagen van dat cassatieberoep (en dus ook de vraag of sprake is van een doorbrekingsgrond) blijft in deze procedure buiten beschouwing. Dit is slechts anders indien sprake is van een kennelijke misslag in de beschikking van het hof.
4.6.
De voorzieningenrechter volgt [de Bisschop] niet in zijn betoog dat de beschikking van het hof berust op een dergelijke kennelijke misslag. [gedaagde] heeft uitvoerig verweer gevoerd in cassatie. Dat verweer is niet bij voorbaat kansloos, zodat van een kennelijk misslag geen sprake is.
4.7.
Dat betekent niet dat het belang van [de Bisschop] geen rol meer speelt. Over de uitkomst van de cassatieprocedure bestaat onzekerheid. Duidelijk is wel dat áls (het eerste onderdeel van) de cassatieklacht van [de Bisschop] slaagt, de tenuitvoerlegging van de beschikking van het hof (het laten plaatsvinden van het voorlopig getuigenverhoor over de in de beschikking vermelde vragen) inbreuk maakt op het beginsel van de scheiding tussen kerk en staat. Indien ten tijde van de beslissing in cassatie het voorlopig getuigenverhoor al heeft plaatsgevonden, kan de schending van dat beginsel naar zijn aard niet meer ongedaan gemaakt worden.
4.8.
Gelet op de fundamentele aard van het beginsel van de scheiding tussen kerk en staat, kent de voorzieningenrechter aan het belang van [de Bisschop] bij het voorkomen van een mogelijke en onomkeerbare schending van dit beginsel, veel gewicht toe, ondanks de op dit moment bestaande onzekerheid over de uitkomst van de cassatieprocedure. Daarbij speelt een rol dat een passende compensatie voor een eventuele schending van zo’n fundamenteel beginsel moeilijk voorstelbaar is. [de Bisschop] heeft dus een zwaarwegend belang bij het uitstellen van het voorlopig getuigenverhoor totdat in cassatie zal zijn beslist.
Belang van [gedaagde] weegt minder zwaar
4.9.
Beoordeeld moet worden of dit belang van [de Bisschop] zwaarder weegt dan het belang van [gedaagde] bij het zonder uitstel laten plaatsvinden van het voorlopig getuigenverhoor.
4.10.
[gedaagde] heeft aangevoerd dat [de Kardinaal] een belangrijke getuige is en inmiddels de gevorderde leeftijd van 82 jaar heeft bereikt. [gedaagde] loopt daarom bij uitstel van het voorlopig getuigenverhoor een groot risico dat [de Kardinaal] niet meer in staat zal zijn als getuige te worden gehoord, aldus [gedaagde] .
4.11.
Vooropgesteld wordt dat partijen het er over eens zijn dat in cassatie waarschijnlijk over “
een klein jaar” uitspraak zal worden gedaan (alinea 5 van de pleitnoties van mr. Haarsma). Daar gaat de voorzieningenrechter daarom ook vanuit. Toewijzing van de vordering van [de Bisschop] zou dus betekenen dat, als de cassatieklacht van [de Bisschop] wordt verworpen, het voorlopig getuigenverhoor voorzienbaar over een jaar kan plaatsvinden.
4.12.
Van een concrete aanleiding om te vermoeden dat [de Kardinaal] op dat moment niet meer in staat zal zijn als getuige te worden gehoord, is niet gebleken (integendeel, [de Bisschop] heeft ter zitting toegelicht dat hij [de Kardinaal] recent in persoon heeft gezien en er toen geen zichtbare tekenen waren van gezondheidsproblemen; [de Kardinaal] ging voor in de mis). Het betoog van [gedaagde] op dit punt heeft zich beperkt tot de algemene stelling dat statistisch gezien een getuige van 82jarige leeftijd een aanmerkelijk grotere kans heeft om getroffen te worden door ziekte of overlijden, dan een getuige die niet die hoogbejaarde leeftijd heeft. Dat is onvoldoende om aan te nemen dat [gedaagde] een onaanvaardbaar groot risico loopt dat [de Kardinaal] niet meer als getuige kan worden gehoord, indien het voorlopig getuigenverhoor met circa één jaar wordt uitgesteld.
4.13.
Dit leidt tot het oordeel van de voorzieningenrechter dat aan het belang van [gedaagde] bij de onmiddellijke tenuitvoerlegging van de beschikking van het hof, geen groot gewicht toekomt. Het belang van [gedaagde] weegt daarom niet op tegen het zwaarwegende belang van [de Bisschop] bij het voorkomen van een mogelijke inbreuk op het fundamentele beginsel van de scheiding tussen kerk en staat.
Slotsom en proceskosten
4.14.
Het voorgaande betekent dat de voorzieningenrechter de vordering van [de Bisschop] tot schorsing van de tenuitvoerlegging van de beschikking van het hof, totdat in cassatie zal zijn beslist, zal toewijzen. Omdat het belang van [de Bisschop] alleen wordt gediend als de schorsing onmiddellijk ingaat, zal dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard.
4.15.
[gedaagde] krijgt ongelijk en zal daarom worden veroordeeld in de proceskosten, die aan de zijde van [de Bisschop] tot op heden worden begroot op € 1.522,86, waarvan € 129,86 aan dagvaardingskosten, € 314,- aan griffierecht en € 1.079,- aan salaris advocaat. De wettelijke rente over de proceskosten is toewijsbaar op de wijze zoals in de beslissing is vermeld.
4.16.
[de Bisschop] vordert daarnaast veroordeling van [gedaagde] in de nakosten. Volgens vaste rechtspraak (zie HR 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:853) levert een kostenveroordeling ook voor de nakosten een executoriale titel op. Een veroordeling tot betaling van de proceskosten omvat dus een veroordeling tot betaling van de nakosten. De voorzieningenrechter zal daarom de nakosten niet afzonderlijk in de proceskostenveroordeling vermelden.
in reconventie
4.17.
In reconventie moet worden beoordeeld of [de Bisschop] de door [gedaagde] verlangde documenten (in afschrift) aan hem moet afgeven.
4.18.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat [de Bisschop] voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat toewijzing van deze vordering zal leiden tot een doorkruising van de canoniek rechtelijke procedure en daarmee tot een inbreuk op het fundamentele beginsel van de scheiding tussen kerk en staat (zoals verankerd in artikel 2:2 lid 2 BW). Daarom zal de vordering worden afgewezen. Aan dit oordeel ligt het volgende ten grondslag.
4.19.
[gedaagde] vordert afschriften van documenten die door [de Bisschop] in de canoniek rechtelijke procedure heeft toegezonden aan het Dicasterie. De documenten behoren tot het canoniek rechtelijke dossier. [gedaagde] verlangt inzage in de stukken, om verweer te kunnen voeren in de (nog lopende) canoniek rechtelijke procedure.
[de Bisschop] heeft toegelicht dat twee “vota” van assessoren en het “Votum Episcopi” van [de Bisschop] zijn opgesteld om aan (procedurele) regels van het canonieke recht te voldoen. De twee vota van de assessoren zijn volgens [de Bisschop] verslagleggingen van interne beraadslagingen en daarom vertrouwelijke stukken. Die canoniek rechtelijke procedure heeft bovendien betrekking op de clericale staat van [gedaagde] , hetgeen bij uitstek een canoniek rechtelijk kwestie is. Ook heeft [de Bisschop] toegelicht dat er in de canoniek rechtelijke procedure door het Dicasterie zal worden beslist over het verstrekken van de documenten aan [gedaagde] . Het verzoek daartoe is namens [gedaagde] al gedaan bij het Dicasterie, maar daarop is nog geen beslissing genomen.
4.20.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is het in deze omstandigheden niet aan de civiele (voorzieningen)rechter om in de nog lopende canoniek rechtelijk procedure in te breken, door een beslissing te nemen over de vraag of [de Bisschop] een afschrift van de betreffende documenten moet verstrekken aan [gedaagde] .
4.21.
Het betoog van [gedaagde] dat ieder moment een beslissing kan worden genomen door het Dicasterie over de clericale staat van [gedaagde] (hetgeen [de Bisschop] overigens weerspreekt) en dat [gedaagde] zonder inzage in de documenten geen gelegenheid heeft om deugdelijk verweer te voeren in die procedure, maakt het voorgaande niet anders. Zelfs als het canonieke recht [gedaagde] geen aanspraak geeft op inzage in deze stukken voordat een beslissing wordt genomen, rechtvaardigt dat geen ingrijpen van de civiele rechter. De canoniek rechtelijke procedure wordt immers geregeerd door het eigen statuut van (de zelfstandig onderdelen van) het kerkgenootschap.
Als zou blijken dat het statuut of een beslissing van het Dicasterie in strijd is met fundamentele regels van dwingend recht, kan dat mogelijk anders zijn, maar dat een dergelijke situatie aan de orde is (of dreigt te ontstaan) is niet gebleken.
4.22.
Aan de enkele stelling van [gedaagde] dat [de Bisschop] onrechtmatig handelt door de bescheiden niet aan hem te verstrekken wordt dan ook voorbij gegaan. [gedaagde] heeft dat, mede gelet op wat hiervoor in 4.21 is overwogen, onvoldoende toegelicht.
4.23.
Het voorgaande betekent dat de vordering in reconventie zal worden afgewezen. Aan de bespreking van de overige verweren van [de Bisschop] wordt daarom niet toegekomen.
4.24.
[gedaagde] zal als in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten in reconventie, die aan de zijde van [de Bisschop] tot op heden worden begroot op € 697,- aan salaris advocaat.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
in conventie
5.1.
schorst met onmiddellijke ingang de tenuitvoerlegging van de beschikking van 21 maart 2023 van het hof totdat in cassatie zal zijn beslist;
5.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [de Bisschop] tot op heden begroot op € 1.522,86, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag met ingang van veertien dagen na de datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
in reconventie
5.4.
wijst de vordering af;
5.5.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [de Bisschop] tot op heden begroot op € 697,-.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.S.J. Thijs en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier op 22 september 2023. [1]

Voetnoten

1.type: 1538