ECLI:NL:RBNHO:2023:980

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
1 februari 2023
Publicatiedatum
8 februari 2023
Zaaknummer
9972568 \ CV EXPL 22-3899
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schending van precontractuele en contractuele informatieplichten in consumentenzaken

In deze zaak, behandeld door de kantonrechter mr. I. de Greef, gaat het om een geschil tussen NS Reizigers B.V. en een consument over een abonnementsovereenkomst. De eisende partij, NS Reizigers B.V., heeft gesteld dat de overeenkomst tot stand is gekomen na een succesvolle iDealbetaling. De kantonrechter oordeelt dat de eisende partij aan de vereisten van artikel 6:230v lid 3 BW heeft voldaan, omdat het bestelproces duidelijk maakte dat de bestelling een betalingsverplichting inhoudt. Echter, de kantonrechter oordeelt dat NS Reizigers B.V. niet heeft voldaan aan de precontractuele informatieplicht van artikel 6:230m lid 1 onder h BW, omdat niet voldoende is aangetoond dat de consument voorafgaand aan de overeenkomst is gewezen op het herroepingsrecht. Dit leidt tot de conclusie dat de herroepingstermijn is verlengd en dat de overeenkomst gedeeltelijk wordt vernietigd, waardoor de consument recht heeft op een terugbetaling van een deel van de abonnementskosten. De kantonrechter wijst een bedrag van € 490,48 toe aan de eisende partij, vermeerderd met wettelijke rente, en veroordeelt de gedaagde partij tot betaling van de proceskosten. De uitspraak benadrukt het belang van het voldoen aan informatieplichten in consumentenzaken en de gevolgen van het niet naleven daarvan.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 9972568 \ CV EXPL 22-3899
Uitspraakdatum: 1 februari 2023
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
NS Reizigers B.V.
gevestigd te Utrecht
de eisende partij
gemachtigde: Landelijke Associatie Van Gerechtsdeurwaarders B.V.
tegen
[getuige]
wonende in de gemeente [gemeente]
de gedaagde partij
procederend in persoon

1.Het verdere procesverloop

1.1.
Op 31 augustus 2022 is in deze zaak een tussenvonnis gewezen (hierna: het tussenvonnis) en is de eisende partij in de gelegenheid gesteld om een akte te nemen en te repliceren. Voor het verloop van de procedure tot dan toe verwijst de kantonrechter naar wat daarover in het tussenvonnis is overwogen. Op 28 september 2022 heeft de eisende partij een akte genomen (hierna: de akte). De gedaagde partij is hierna in de gelegenheid gesteld om te dupliceren, hetgeen zij heeft nagelaten.

2.De verdere beoordeling

2.1.
De kantonrechter blijft bij wat in het tussenvonnis is overwogen en beslist. Er bestaat geen aanleiding om daarop terug te komen.
De abonnementsovereenkomst; artikel 6:230v lid 3 BW
2.2.
De eisende partij heeft gesteld en onderbouwd dat de abonnementsovereenkomst tot stand komt na een succesvolle (eerste) iDealbetaling en niet met het aanklikken van een bestelknop. De kantonrechter is van oordeel dat hiermee is voldaan aan de vereisten van artikel 6:230v lid 3 van het Burgerlijk Wetboek (BW). De eisende partij heeft het bestelproces immers zo ingericht dat het voor de consument op niet voor misverstand vatbare wijze duidelijk is gemaakt dat zijn bestelling een betalingsverplichting inhoudt.
De abonnementsovereenkomst; overige essentiële (pre)contractuele informatieplichten
2.3.
De eisende partij vindt dat zij voor wat betreft de abonnementsovereenkomst heeft voldaan aan de (pre)contractuele informatieplichten. Ter onderbouwing hiervan heeft zij schermafdrukken van het bestelproces en een bestelbevestiging voorzien van een toelichting overgelegd.
2.4.
De kantonrechter vindt dat niet voldoende. Uit deze toelichting en stukken blijkt niet (voldoende) dat de eisende partij voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomst heeft voldaan aan de (essentiële) informatieplicht als bedoeld in artikel 6:230m lid 1 onder h BW. De eisende partij heeft onvoldoende gesteld en onderbouwd dat zij de gedaagde partij voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomst heeft gewezen op het herroepingsrecht.
2.5.
De in artikel 6:230m lid 1, onder a, e, o en p, BW genoemde informatie dient op een duidelijke en in het oog springende manier en onmiddellijk voordat de consument zijn bestelling plaatst, te worden verstrekt (artikel 6:230v lid 2 BW). De eisende partij heeft voldoende gesteld en onderbouwd dat aan deze wettelijke eis is voldaan.
2.6.
Om te kunnen vaststellen dat is voldaan aan artikel 6:230v lid 7 onder a BW moet bovendien een bestelbevestiging worden overgelegd die voldoet aan de eisen van dat artikel. Dat wil zeggen een concrete, daadwerkelijk aan de gedaagde partij verzonden bestelbevestiging. Die ontbreekt in dit geval. Tevens ontbreekt informatie over de wijze van betaling. De kantonrechter blijft daarom bij haar oordeel dat niet aan de contractuele informatieplicht van artikel 6:230v lid 7 BW is voldaan.
2.7.
De kantonrechter zal voor deze twee schendingen een sanctie toepassen.
Welke sancties horen hierbij?
2.8.
De schending van het herroepingsrecht heeft tot gevolg dat de herroepingstermijn van veertien dagen is verlengd tot het moment waarop alle ontbrekende gegevens alsnog op de voorgeschreven wijze aan de gedaagde partij zijn verstrekt, doch met ten hoogste twaalf maanden (artikel 6:230o lid 2 BW). Nu deze termijn al is verstreken en niet is gesteld of gebleken dat de gedaagde partij de overeenkomst heeft willen herroepen, zal de kantonrechter aan dit gebrek enkel de hieronder te noemen sanctie verbinden.
2.9.
Zoals in het tussenvonnis is overwogen zal de overeenkomst gedeeltelijk worden vernietigd, te weten voor 25% van de door de gedaagde partij verschuldigde abonnementsgelden. De sanctie wordt toegepast op het oorspronkelijk door de gedaagde partij verschuldigde bedrag, zodat daarvan resteert een bedrag van € 36‬,00 (€ 48‬,00 x 0.75) aan abonnementsgelden. Een bedrag van € 16,80 is door de eisende partij gecrediteerd. Dit bedrag strekt in mindering op de toewijsbare abonnementsgelden, zodat een bedrag van
€ 19,20‬ toewijsbaar is.
De reisovereenkomst: artikel 6:230h lid 5 BW
2.10.
De eisende partij heeft in haar akte aangegeven het eens te zijn met de kantonrechter dat de reisovereenkomst valt onder de uitzondering van artikel 6:230h lid 5 BW. De reisovereenkomst komt namelijk tot stand wanneer de reiziger instapt en eindigt wanneer deze uitstapt. De eisende partij heeft voldoende onderbouwd dat is voldaan aan de informatieplichten als genoemd in artikel 6:230h lid 5 BW, zodat een bedrag van € 532,30‬ aan reiskosten toewijsbaar is.
Conclusie en kosten
2.11.
Gelet op het voorgaande is een bedrag van € 551,5‬0 (€ 19,20 + € 532,30‬) aan hoofdsom toewijsbaar.
2.12.
De gedaagde partij heeft voor het verstrijken van de veertiendagentermijn een bedrag van € 125‬,00 voldaan. Omdat de gedaagde partij ten tijde van deze betaling nog niet in verzuim was, strekt deze betaling in mindering op de resterende hoofdsom van € 551,5‬0. Thans ligt voor toewijzing gereed een bedrag van € 426,5‬0 (€ 551,5‬0 - € 125,00).
2.13.
De buitengerechtelijke kosten zijn toewijsbaar over deze hoofdsom, tot een bedrag van € 63,98.
2.14.
De wettelijke rente zal worden toegewezen over de toewijsbare hoofdsom vanaf de dag van de dagvaarding.
2.15.
De gedaagde partij heeft betwist dat zij de proceskosten verschuldigd is, omdat zij meer schulden heeft. In haar conclusie van repliek heeft de eisende partij deze stelling gemotiveerd weersproken door aan te geven dat de gedaagde partij in de problemen is geraakt doordat zij niet kon voldoen aan haar betalingsverplichtingen. Volgens de eisende partij had de gedaagde partij met Bos Incasso een betalingsregeling getroffen, welke regeling door de gedaagde partij niet is nagekomen. Omdat de gedaagde partij de regeling niet is nagekomen, is zij er zelf debet aan dat zij thans in rechte is betrokken, aldus de eisende partij. De gedaagde partij heeft dit niet betwist, zodat dit is vast komen te staan. Nu de gedaagde partij de hoofdsom niet heeft betaald, stond het de eisende partij vrij om daarvoor een procedure te starten. De gedaagde partij wordt (grotendeels) in het ongelijk gesteld en zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten voor de genomen akte blijven echter voor rekening van de eisende partij, aangezien het aan haarzelf te wijten is dat het nodig was deze extra akte op te stellen.

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
veroordeelt de gedaagde partij tot betaling aan de eisende partij van € 490,48‬, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 426,5‬0 vanaf 8 juni 2022 tot aan de dag van de gehele betaling;
3.2.
veroordeelt de gedaagde partij tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van de eisende partij tot en met vandaag vaststelt op:
€ 107,22 wegens dagvaardingskosten,
€ 322,00 wegens griffierecht en
€ 160,00 wegens salaris gemachtigde;
3.3.
verklaart de veroordeling(en) in dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
3.4.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. I. de Greef, kantonrechter en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter