Geschil7.In geschil is of verweerder de naheffingsaanslag en de boetebeschikking terecht en tot de juiste bedragen heeft opgelegd.
8. Eiser stelt zich op het standpunt dat de naheffingsaanslag en de boetebeschikking ten onrechte zijn opgelegd. Eiser stelt dat de uitspraak op bezwaar onvoldoende is gemotiveerd nu niet door verweerder op zijn argument is gereageerd dat ziet op het in strijd handelen met de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) en niet wordt gemotiveerd waarom geen sprake is van afwezigheid van alle schuld. Verder geeft eiser aan dat door verweerder te formeel naar zijn situatie is gekeken en voorbij is gegaan aan de menselijke maat. Tijdens een proefrit is de kentekenplaat, die met elastieken was vastgemaakt op het nummerbord van de auto, los geraakt. De klant heeft de handelaarskentekenplaat achter de voorruit geplaatst en is met de auto teruggereden naar de garage. Volgens eiser is in strijd gehandeld met de AVG. Als een mens naar de beelden had gekeken was de naheffingsaanslag en de boete namelijk niet opgelegd. Daarnaast is volgens eiser sprake van afwezigheid van alle schuld nu de kentekenplaat zorgvuldig was vastgemaakt en door een omstandigheid buiten de schuld van eiser is losgelaten. Eiser concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, tot vernietiging van de uitspraak op bezwaar en tot het op nihil stellen van zowel de naheffingsaanslag als de boete.
9. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de naheffingsaanslag en de boete terecht zijn opgelegd. Nu eiser op 1 april 2022 gebruik heeft gemaakt van de openbare weg zonder handelaarskenteken, terwijl de auto was opgenomen in de bedrijfsvoorraad is in strijd gehandeld met de voorwaarden die worden gesteld aan de handelaarskentekenregeling. De kentekenplaat was op het moment van de controle niet aangebracht op de daarvoor aangewezen plek en bovendien onleesbaar. Om deze reden mocht de naheffingsaanslag worden opgelegd. Volgens verweerder is geen sprake van afwezigheid van alle schuld of andere bijzondere omstandigheden die aanleiding geven tot het matigen van de boete. Wel heeft verweerder bij brief van 2 augustus 2023 aangegeven dat de boete dient te worden gehalveerd. Verweerder concludeert tot gegrondverklaring van het beroep ten aanzien van de boete.
10. Voor het overige verwijst de rechtbank naar de gedingstukken.
Beoordeling van het geschil
Motivering uitspraak op bezwaar
11. Eiser beroept zich op het motiveringsbeginsel, omdat verweerder in de uitspraak op bezwaar niet heeft gereageerd op zijn argument dat ziet op het in strijd handelen met de AVG en niet uit de uitspraak op bezwaar volgt waarom geen sprake is van afwezigheid van alle schuld. De rechtbank is van oordeel dat de uitspraak op bezwaar voldoende is gemotiveerd in het licht van hetgeen in het bezwaarschrift is aangevoerd over afwezigheid van alle schuld en over strijd met de AVG. Het betoog van eiser dat in strijd is gehandeld met de AVG berust op de stelling dat niet naar bovengenoemde controlefoto is gekeken en dat een computer de overtreding heeft geconstateerd. Blijkens het verslag van het telefonisch hoorgesprek is dit punt verder niet meer aan de orde geweest. De stelling is onbegrijpelijk nu de controlefoto juist ten grondslag ligt aan de opgelegde naheffingsaanslag met boete en aannemelijk is dat de controlefoto in de bezwaarfase is geraadpleegd door verweerder. Op grond van artikel 77a, eerste lid, van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 (Wet mrb) is verweerder bevoegd gebruik te maken van technische hulpmiddelen, zijnde Elektronische Camerabeelden boven de Nederlandse wegen en camera's op, aan of in flitspalen langs de Nederlandse wegen. Het betoog van eiser dat dit strijd met de AVG zou opleveren behoefde nadere motivering en het feit dat hierop niet is ingegaan in de uitspraak op bezwaar betekent niet dat het motiveringsbeginsel is geschonden. In de uitspraak op bezwaar ligt voorts besloten dat een beroep op afwezigheid van alle schuld wordt verworpen. In de uitspraak op bezwaar is namelijk uiteengezet dat het verliezen van de handelskentekenplaat in de risicosfeer van eiser ligt. Van een schending van het motiveringsbeginsel is dan ook geen sprake. De omstandigheid dat eiser het niet eens is met de uitspraak op bezwaar betekent niet dat sprake kan zijn van schending van het motiveringsbeginsel.
12. Eiser heeft ter zitting betoogd dat op de eerste controlefoto die is toegevoegd aan het dossier het gezicht van de bestuurder van de auto onherkenbaar is. Bij de tweede controlefoto, die in de beroepsprocedure is toegevoegd aan het dossier, is het gezicht van de bestuurder van de auto wel kenbaar.
13. Verweerder heeft ter zitting aangegeven dat dit niet had mogen gebeuren. De rechtbank begrijpt hieruit dat verweerder meent dat dit in strijd is geweest met de privacyregels van de AVG. De rechtbank is evenwel van oordeel dat dit niet kan leiden tot vermindering of vernietiging van de naheffingsaanslag of de boete reeds omdat de buurvrouw van eiser aanwezig is geweest op de zitting en uit eigen beweging kenbaar heeft gemaakt dat zij de bestuurder op de controlefoto is.
14. Op grond van artikel 1, tweede lid, van de Wet mrb kan de belasting, voor motorrijtuigen die behoren tot een bedrijfsvoorraad en voor motorrijtuigen die voor het verrichten van werkzaamheden daaraan bij een herstelbedrijf zijn, onder bij algemene maatregel van bestuur te stellen voorwaarden met betrekking tot het gebruik, in afwijking van het eerste lid, worden geheven ter zake van de ten behoeve van die motorrijtuigen opgegeven kentekens als bedoeld in artikel 37, derde lid, van de Wegenverkeerswet 1994. De genoemde voorwaarden zijn onder andere neergelegd in artikel 3, van het Uitvoeringsbesluit motorrijtuigenbelasting 1994. Met betrekking tot het gebruik van motorrijtuigen als bedoeld in artikel 1, tweede lid, van de Wet mrb zijn de krachtens artikel 37, derde en vierde lid, van de Wegenverkeerswet 1994 gestelde voorwaarden voor het gebruik van die motorrijtuigen en de aldaar bedoelde kentekens van toepassing, aldus artikel 3 van het Uitvoeringsbesluit motorrijtuigenbelasting 1994.
15. Op grond van artikel 44, vierde lid, van het Kentekenreglement mag een handelaarskenteken uitsluitend worden gebruikt indien met het voertuig gebruik van de weg wordt gemaakt in het kader van bedrijfsactiviteiten aan wie het handelaarskenteken is opgegeven. Volgens artikel 44, vijfde lid, van het Kentekenreglement is degene aan wie het handelaarskenteken is gegeven aansprakelijk voor een overtreding. Een handelaarskenteken moet worden bevestigd aan zowel de voor- als achterzijde van het motorrijtuig op de daartoe bestemde plaats. Dit is een vereiste volgens artikel 7, lid 1, van de Regeling kentekens en kentekenplaten.
16. Indien niet is voldaan aan de voorwaarden, kan op grond van artikel 69, eerste lid, van de Wet mrb de belasting worden nageheven. Op grond van het tweede lid van dat artikel wordt de na te heffen belasting berekend over een tijdsduur van twaalf maanden, waarbij als laatste dag geldt de dag waarvan wordt geconstateerd dat op die dag niet wordt voldaan aan de gestelde voorwaarden.
17. Eiser stelt zich op het standpunt dat tijdens een proefrit een elastiek is geknapt waarmee de handelaarskentekenplaat was bevestigd. Hierdoor is de kentekenplaat van de auto gevallen en heeft de klant die de proefrit maakte de kentekenplaat achter het voorruit geplaatst. Er kan dus niet worden geconcludeerd dat er is gereden zonder handelaarskentekenplaat. Bij het opleggen van de naheffingsaanslag is volgens eiser door verweerder onvoldoende rekening gehouden met de menselijke maat en stelt verweerder zich te formeel op. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd nu de kentekenplaat niet op de juiste wijze was bevestigd op de auto. Verder merkt verweerder op dat eiser de beschikking had over de informatiemap voertuigenbranche waarin de voorwaarden voor het gebruikmaken van de handelaarskentekenregeling staan beschreven. Eiser was dus op de hoogte van de geldende voorwaarden.
18. Vaststaat dat op 1 april 2022 met de auto gebruik is gemaakt van de openbare weg zonder dat het handelaarskenteken, op de juiste daartoe bestemde plek, bevestigd was. Verweerder heeft de controlefoto overgelegd, waarop te zien is dat de handelaarskentekenplaat achter de voorruit is geplaatst. Aangezien een voorwaarde is dat tijdens een proefrit handelskentekenplaten aan beide zijden van de auto dienen te zijn bevestigd, is het tijdens een proefrit vallen van een handelskentekenplaat een omstandigheid die in de risicosfeer van eiser ligt. Nu niet is voldaan aan de krachtens artikel 1, lid 2, van de Wet mrb, gestelde voorwaarden, is de naheffingsaanslag terecht opgelegd.
19. Eiser heeft betoogd dat sprake is van afwezigheid van alle schuld nu hij de handelaarskentekenplaat op een zorgvuldige wijze heeft gemonteerd en deze door omstandigheden buiten zijn schuld om is losgelaten. Daarnaast verwijst eiser naar een uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (23 juni 2015, ECLI:NL:GHARL:2015:4678). In deze uitspraak oordeelde het hof dat geen sprake was van afwezigheid van alle schuld, omdat de kentekenplaat met plakband was vastgemaakt en de bestuurder daarna door een wasstraat was gereden. Eiser geeft aan dat hij de kentekenplaat wel zorgvuldig heeft vastgemaakt met elastieken en om deze reden wel sprake is van afwezigheid van alle schuld. 20. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de boete in stand kan blijven nu het loslaten van de handelaarskentekenplaat behoort tot de risicosfeer van eiser. Van bijzondere omstandigheden die leiden tot matiging van de boete is volgens verweerder geen sprake. Wel geeft verweerder aan dat op grond van een wijziging van het beleid de boete dient te worden gehalveerd.
21. Op grond van artikel 70 van de Wet mrb in verbinding met artikel 67c van de Algemene wet inzake rijksbelastingen vormt het onderhavige gebruik van de weg met een motorvoertuig waarvoor de belasting niet is betaald een verzuim ter zake waarvan de inspecteur aan de belastingplichtige een bestuurlijke boete van ten hoogste € 5.514 kan opleggen. Paragraaf 34, tweede lid, van het BBBB maximeert het boetebedrag tot 100% van de niet betaalde belasting.
22. Artikel 5:46, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt dat, tenzij de hoogte van de boete bij wettelijk voorschrift is vastgesteld, het bestuursorgaan de boete afstemt op de ernst van de overtreding en de mate waarin deze aan de overtreder kan worden verweten. Paragraaf 6 en 7 van het BBBB bevatten bepalingen van dezelfde strekking. Op grond van artikel 5:41 van de Awb kan geen boete worden opgelegd voor zover de overtreding niet aan de overtreder kan worden verweten.
23. Voorop staat dat eiser het verzuim in kwestie, het rijden zonder handelaarskentekenplaat, heeft begaan, zodat een verzuimboete in beginsel gerechtvaardigd is. De rechtbank volgt eiser niet in zijn standpunt dat sprake is van afwezigheid van alle schuld. Daarvoor is vereist dat eiser alle in redelijkheid van hem te verwachten zorg heeft betracht. Dat is niet het geval nu het handelaarskenteken onvoldoende stevig was bevestigd door gebruikmaking van elastiekjes. De omstandigheid dat het handelaarskenteken niet is blijven zitten blijft dan ook voor rekening van eiser.
24. De vervolgvraag is of de verzuimboete van (na halvering) € 220 in het onderhavige geval ook passend en geboden is. De boete is qua hoogte gebaseerd op een percentage van 50 procent van de nageheven mrb, terwijl de nageheven mrb is berekend over een periode van 12 maanden. De omstandigheid dat eiser de auto slechts van 28 maart 2022 tot en met 6 april 2022 in de bedrijfsvoorraad heeft gehad, vormt echter geen grond voor het matigen van de verzuimboete. De boete vormt immers niet zozeer een bestraffing voor het houden van de onderhavige auto en gebruik van de weg daarmee, maar voor het niet naleven door eiser van de voorwaarden van de handelaarskentekenregeling. In dat licht bezien speelt de periode dat het voertuig behoorde tot de bedrijfsvoorraad geen rol (vgl. de door eiser genoemde uitspraak van Hof Arnhem-Leeuwarden rechtsoverweging 4.7). De rechtbank acht de verzuimboete ten bedrage van € 220 passend en geboden.
25. Tot slot constateert de rechtbank ambtshalve dat vanaf de aankondiging van de boete tot het moment dat de rechtbank uitspraak doet meer dan twee jaar zijn verstreken, nu de vooraankondiging is gedaan op 19 april 2022. Van bijzondere omstandigheden die aanleiding geven voor verlenging of verkorting van de redelijke termijn voor de berechting van deze zaak is de rechtbank niet gebleken. Dat betekent dat de redelijke termijn is overschreden. De rechtbank volgt het arrest van de Hoge Raad van 14 juli 2024, ECLI:NL:HR:2024:853. Nu in het onderhavige geval de redelijke termijn met niet meer dan twaalf maanden is overschreden en de boete minder dan € 1.000 bedraagt zal de rechtbank enkel volstaan met een constatering van de overschrijding van de redelijk termijn en hier geen verdere gevolgen aan verbinden. 26. Gelet op het feit dat de boete is gehalveerd dient het beroep gegrond te worden verklaard.
27. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding, omdat niet van voor vergoeding in aanmerking komende kosten is gebleken.