ECLI:NL:RBNHO:2024:1111

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
7 februari 2024
Publicatiedatum
6 februari 2024
Zaaknummer
10781675 \ CV EXPL 23-4792
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenvonnis in huurachterstandzaak met toetsing van oneerlijke bedingen in huurovereenkomst

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar, op 7 februari 2024 een tussenvonnis gewezen in een verstekzaak betreffende huurachterstand. De eisende partij, Woningstichting Den Helder, heeft de gedaagde partijen gedagvaard wegens het niet nakomen van de huurovereenkomst. De gedaagde partijen zijn niet verschenen, waardoor verstek is verleend. De eisende partij vordert hoofdelijke veroordeling van de gedaagde partijen tot betaling van de huurachterstand, vermeerderd met buitengerechtelijke incassokosten, wettelijke rente en proceskosten.

De kantonrechter heeft ambtshalve de algemene voorwaarden van de huurovereenkomst beoordeeld, met bijzondere aandacht voor de huurreglementen en de daarin opgenomen bedingen. De rechter heeft vastgesteld dat bepaalde bedingen, zoals het boetebeding en het incassobeding, vermoedelijk oneerlijk zijn in de zin van de Richtlijn 93/13/EEG. Dit heeft gevolgen voor de vordering van de eisende partij, aangezien oneerlijke bedingen vernietigbaar zijn. De kantonrechter heeft geconcludeerd dat de gedaagde partijen de huurachterstand moeten betalen, maar dat de hoogte van deze achterstand nog niet kan worden vastgesteld vanwege eerdere deelbetalingen.

De eisende partij krijgt de gelegenheid om zich uit te laten over de voorlopige oordelen van de kantonrechter met betrekking tot de oneerlijkheid van de bedingen. De zaak is aangehouden voor verdere behandeling op 6 maart 2024, waarbij de eisende partij in de gelegenheid wordt gesteld om zijn standpunt kenbaar te maken over de geconstateerde oneerlijke bedingen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
locatie Alkmaar
Zaaknr./rolnr.: 10781675 \ CV EXPL 23-4792
Uitspraakdatum: 7 februari 2024
Tussenvonnis in de zaak van:
Woningstichting Den Helder
te Den Helder
de eisende partij
gemachtigde: J. Schutte
tegen

1.[gedaagde 1]

2. [gedaagde 2]
te [plaats]
de gedaagde partijen
niet verschenen

1.De procedure

1.1.
De eisende partij heeft de gedaagde partij gedagvaard. Tegen de gedaagde partijen is verstek verleend.

2.De vordering

2.1.
De eisende partij vordert – samengevat – hoofdelijke veroordeling van de gedaagde partijen tot betaling van de huurachterstand, vermeerderd met buitengerechtelijke incassokosten, de wettelijke rente en de proceskosten.
2.2.
De eisende partij legt aan de vordering ten grondslag – kort weergegeven – dat de gedaagde partijen tekortschieten in de nakoming van de huurovereenkomst.

3.De beoordeling

Ambtshalve toetsing van algemene voorwaarden:Huurreglement 2007
3.1.
Voordat de kantonrechter een oordeel over de vordering kan geven, moet de kantonrechter eerst ambtshalve beoordelen of op de overeenkomst met de gedaagde partij algemene voorwaarden van toepassing zijn en zo ja, of daarin geen bedingen zijn opgenomen die oneerlijk zijn ten opzichte van een consument, in de zin van artikel 3 van de
Richtlijn 93/13/EEG betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten (hierna: de richtlijn), omdat dit gevolgen kan hebben voor (de hoogte van) de vordering. Dit artikel is in het Nederlandse recht tot uitdrukking gebracht in artikel 6:233 onder a van het Burgerlijk Wetboek (BW), waarin kort gezegd is bepaald dat een beding dat onredelijk bezwarend is, vernietigbaar is.
3.2.
De kantonrechter moet in dit verband beoordelen of bedingen, waaraan een consument gebonden is zonder dat daarover afzonderlijk is onderhandeld, in strijd met de goede trouw het evenwicht tussen de uit de overeenkomst voortvloeiende rechten en verplichtingen van partijen ten nadele van de consument aanzienlijk verstoren. In dat geval moet de kantonrechter daar consequenties aan verbinden, met de bedoeling dat de consument erop kan vertrouwen dat de ‘kleine lettertjes’ niet oneerlijk voor hem uitpakken – en dat hij wordt beschermd als hij zijn handtekening heeft gezet onder een overeenkomst waarin oneerlijke bedingen blijken te zijn opgenomen.
3.3.
De kantonrechter voegt hier nog aan toe dat het gaat om een beoordeling van de bedongen afspraken, die de rechten en plichten van partijen over en weer vastleggen en waar de consument door het sluiten van de overeenkomst contractueel aan kan worden gehouden. Of de eisende partij de consument ook daadwerkelijk aan die afspraken houdt, of in de praktijk alleen naleving van wettelijke bepalingen verlangt, is in dit verband niet relevant. De omstandigheid dat een eisende partij alleen een beroep doet op wettelijke bepalingen ontslaat de kantonrechter namelijk niet van de verplichting om ambtshalve te toetsen. In dat laatste geval heeft de eisende partij ook geen recht op de gevorderde wettelijke vergoeding. [1] Dat geldt voor de gevorderde hoofdsom, maar ook voor bijkomende vorderingen, zoals de gevorderde vergoedingen voor gemaakte buitengerechtelijke incassokosten of rente.
3.4.
Samenvattend moet de kantonrechter in iedere procedure over ieder onderdeel van de vordering beoordelen of daarover in de algemene voorwaarden afspraken zijn gemaakt en of die afspraken al dan niet eerlijk zijn ten opzichte van de consument. Als de kantonrechter oordeelt dat een contractuele afspraak niet eerlijk is, moet het beding worden vernietigd en moet de vordering op dat onderdeel worden afgewezen (ook als de eisende partij in de procedure een beroep doet op wettelijke bepalingen in plaats van op die contractuele afspraak).
Huurprijswijzigingsbeding
3.5.
Artikel 5 van de huurovereenkomst betreft een huurprijswijzigingsbeding. Omdat het beding verwijst naar de wettelijke regels omtrent het wijzigen van de huurprijs, is de kantonrechter van oordeel dat voornoemd artikel als niet oneerlijk kan worden beschouwd.
Buitengerechtelijke incassokosten, rente en proceskosten
3.6.
In het Huurreglement 2007 zijn onder meer de volgende bepalingen opgenomen:
Artikel 3: ‘
Huurder is verplicht ten behoeve van verhuurder een onmiddellijk opeisbare boete van €25,- [niveau 2007, geïndexeerd volgens het CBS (Centraal Bureau voor de Statistiek) Consumentenprijsindex, alle huishoudens] per kalenderdag te betalen, indien hij enige bepaling uit dit huurreglement overtreedt. Dit onverminderd zijn verplichting om alsnog overeenkomstig dit huurreglement te handelen en onverminderd verhuurders overige rechten op schadevergoeding. De door huurder op grond van dit huurreglement verschuldigde boete is, zonder dat daartoe gerechtelijke tussenkomst noodzakelijk is, verschuldigd aan de verhuurder zolang de overtreding voortduurt.
Artikel 22.1: ‘
Indien huurder in gebreke blijft te voldoen aan enige verplichting die uit de huurovereenkomst voortvloeit, is hij de wettelijke rente verschuldigd vanaf de dag dat huurder in gebreke is.’
Artikel 22.2: ‘
Alle ter uitvoering van deze overeenkomst gemaakte of te maken kosten, waaronder begrepen administratie- en aanmaningskosten, alsmede alle gerechtelijke en buitengerechtelijke kosten die verhuurder maakt ingeval van het niet nakomen van enige verplichting in deze overeenkomst, zijn voor rekening van huurder.
3.7.
Het rentebeding in artikel 22.1 is in overeenstemming met de regeling in artikel 6:119 BW. Dit beding is daarom op zichzelf niet oneerlijk.
3.8.
In combinatie met het boetebeding in artikel 3 is het rentebeding wel oneerlijk. Het boetebeding wijkt immers ten nadele van de consument aanzienlijk af van de aanvullend rechtelijke bepalingen in artikel 6:92 BW. In artikel 3 is namelijk opgenomen dat naast deze rente op iedere tekortkoming, dus ook niet tijdige huurbetaling, de huurder nog een boete van € 25,00 per dag verschuldigd is en deze is niet gemaximeerd. Gelet hierop wordt het evenwicht tussen de uit de huurovereenkomst voortvloeiende rechten en verplichtingen van de partijen ten nadele van de gedaagde partij verstoord.
3.9.
Het incassobeding in artikel 22.2 is op zichzelf, maar ook in combinatie met het boetebeding in artikel 3, oneerlijk. In artikel 22.2 wordt ten nadele van de consument afgeweken van het bepaalde in artikel 6:96 BW en het Besluit vergoeding buitengerechtelijke incassokosten. Er wordt immers van uitgegaan dat alle kosten verschuldigd zijn. Daarbij is ook geen maximum opgenomen, wat ertoe leidt dat onbeperkte kosten voor rekening van de consument zouden kunnen komen. Dat zou tot gevolg hebben dat de consument belast wordt met hogere kosten dan wettelijk is toegestaan. Met het beding wordt het contractuele evenwicht tussen partijen dan ook onevenredig verstoord, ten nadele van de consument. Ook geldt dat de cumulatie met het boetebeding in artikel 3, zoals hiervoor ook al is overwogen, de oneerlijkheid van het beding alleen nog maar versterkt.
3.10.
Artikel 22.2 ziet ook op de proceskosten. Voor zover de eisende partij op grond van dit beding aanspraak kan maken op gerechtelijke kosten die boven het liquidatietarief uitkomen, is dit beding oneerlijk.
Gevolgen van deze toetsing
3.11.
De kantonrechter is voornemens het rente- en incassobeding in artikel 22.1 en 22.2 van het Huurreglement 2007 te vernietigen. De eisende partij krijgt de gelegenheid om zich hierover uit te laten.
3.12.
Alhoewel het proceskostenbeding oneerlijk is, heeft dit geen gevolg voor de proceskostenveroordeling in deze procedure, omdat de (kanton)rechter op grond van artikel 237 in samenhang met artikel 242 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering ertoe gehouden is om de (grotendeels) in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten te veroordelen en deze proceskosten niet lager mogen worden vastgesteld dan het liquidatietarief.
Huurachterstand
3.13.
De gedaagde partijen moeten de huurachterstand betalen. De beslissing hierover wordt echter aangehouden, omdat de gedaagde partijen deelbetalingen hebben gedaan en deze op grond van artikel 6:44 BW eerst in mindering strekt van de kosten en de rente en de verschuldigdheid daarvan nog niet vaststaat gelet op het voorgaande, zodat ook de hoogte van de huurachterstand nog niet kan worden vastgesteld.
Conclusie
3.14.
De eisende partij wordt in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over het voorshands uitgesproken oordeel omtrent de oneerlijkheid van de hiervoor genoemde bedingen en de gevolgen daarvan.
3.15.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

4.De beslissing

De kantonrechter:
4.1.
verwijst de zaak naar de rol van 6 maart 2024 om de eisende partij in de gelegenheid te stellen zich bij akte uit te laten over het voorshands uitgesproken oordeel zoals hiervoor is overwogen;
4.2.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.M. Kruithof en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter

Voetnoten

1.Dat volgt uit arresten van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 27 januari 2021 (ECLI:EU:C:2021:68) en 8 december 2022 (ECLI:EU:C:2022:971).