In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Holland op 1 november 2024 uitspraak gedaan in een geschil over de WOZ-waarde van een woning in het buitengebied. Eiser, de eigenaar van de woning, was het niet eens met de door de heffingsambtenaar van de gemeente Purmerend vastgestelde WOZ-waarde van € 1.140.000 voor het kalenderjaar 2023. Eiser stelde dat de waarde te hoog was en dat de vergelijkingsobjecten die door de verweerder waren gebruikt, niet geschikt waren. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 17 oktober 2024, waarbij eiser aanwezig was en de verweerder vertegenwoordigd werd door een gemachtigde. De rechtbank oordeelde dat de verweerder voldoende rekening had gehouden met de unieke kenmerken van de woning en dat de vergelijkingsobjecten, ondanks de afstand, bruikbaar waren voor de waardebepaling. De rechtbank concludeerde dat de vastgestelde WOZ-waarde niet in een onjuiste verhouding stond tot de verkoopprijzen van de vergelijkingsobjecten. Eiser kreeg geen gelijk en het beroep werd ongegrond verklaard. De rechtbank wees ook op de methodiek van de Wet WOZ, die vereist dat de waarde van een woning voor elk jaar opnieuw wordt bepaald aan de hand van verkoopprijzen van vergelijkingsobjecten.