ECLI:NL:RBNHO:2024:11627

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
3 mei 2024
Publicatiedatum
12 november 2024
Zaaknummer
C/15/351350 HA RK 24-50
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot wraking van de kantonrechter in een civiele procedure

Op 3 mei 2024 heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Noord-Holland het verzoek tot wraking van de kantonrechter, mr. A.H. Schotman, afgewezen. Het verzoeker, die zonder bekende woonplaats was, had na de mondelinge behandeling van 11 april 2024 op 14 april 2024 schriftelijk om wraking verzocht. Dit verzoek was gericht tegen de kantonrechter in een aanhangige civiele zaak. Tijdens de behandeling op 30 april 2024 was verzoeker aanwezig, maar de kantonrechter was afwezig. De gemachtigde van de gedaagde in de hoofdzaak was wel aanwezig.

Verzoeker voerde aan dat de kantonrechter de schijn van partijdigheid had gewekt door zijn kritische houding en vragen over de woonplaats van verzoeker, terwijl hij meende dat hij volstond met een briefadres. De wrakingskamer oordeelde dat de kantonrechter niet partijdig was, ook al had hij niet alle relevante jurisprudentie paraat. De wrakingskamer stelde vast dat de rechter de vrijheid heeft om vragen te stellen en verduidelijkingen te geven, en dat dit niet automatisch leidt tot een vermoeden van partijdigheid.

De wrakingskamer concludeerde dat de door verzoeker aangevoerde feiten en omstandigheden niet voldoende waren om te concluderen dat de rechterlijke onpartijdigheid in het geding was. Het verzoek tot wraking werd dan ook afgewezen, en het proces in de hoofdzaak werd voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het verzoek.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

[jw.sys.1.zaaknr] / [jw.sys.1.rolnummer_rekestnr][datum_beslissing]
Wrakingskamer
zaaknummer / rekestnummer: C/15/351350 / HA RK 24/50
Beslissing van 3 mei 2024
Op het verzoek tot wraking ingediend door:
[verzoeker] ,
zonder aan de rechtbank bekende woonplaats,
verzoeker,
Het verzoek is gericht tegen:
mr. A.H. Schotman,
hierna te noemen: de kantonrechter.

1.Procesverloop

1.1.
Verzoeker heeft na de mondelinge behandeling van 11 april 2024 op 14 april 2024 schriftelijk de wraking verzocht van de kantonrechter in de bij deze rechtbank, team Handel, Kanton & Insolventie, locatie Haarlem, aanhangige zaak met zaaknummer 11019920 \ VV EXPL 24-57 hierna te noemen: de hoofdzaak. Verzoeker is eiser in de hoofdzaak.
1.2.
De kantonrechter heeft niet in de wraking berust en heeft schriftelijk op het verzoek gereageerd, waarna verzoeker op 30 april 2024 nog een schriftelijke reactie heeft ingediend.
1.3.
Het verzoek is vervolgens behandeld ter openbare zitting van de wrakingskamer van 30 april 2024. Verzoeker en de kantonrechter zijn in de gelegenheid gesteld te worden gehoord. Verzoeker is verschenen. De kantonrechter is, met bericht van afwezigheid, niet verschenen. Gedaagde in de hoofdzaak is in kennis gesteld van de zitting. Zijn gemachtigde, mr. S.E. de Vries-van der Veldt was bij de zitting aanwezig.

2.Het standpunt van verzoeker

2.1.
Verzoeker heeft ter onderbouwing van het verzoek – samengevat – het volgende aangevoerd. De kantonrechter heeft de schijn van partijdigheid gewekt door zijn kritische opstelling en handelwijze op de zitting richting verzoeker. Zo heeft de kantonrechter herhaaldelijk en met de nodige stemverheffing doorgevraagd naar de woonplaats van verzoeker, terwijl daar geen enkele juridische aanleiding voor bestond. Tegen het einde van de zitting kapte de kantonrechter verzoeker met felheid in zijn stem af met de zin ‘
Wat uw mening is, heb ik inmiddels wel genoeg gehoord.’ Verder is de kantonrechter de verweerder in de hoofdzaak behulpzaam geweest door een retentierecht ter sprake te brengen, terwijl daar geen beroep op was gedaan. Aan de verweerder in de hoofdzaak heeft de kantonrechter geen enkele kritische vraag gesteld. Tot slot heeft de kantonrechter nagelaten om te onderzoeken of partijen nog tot een minnelijke regeling konden komen, terwijl dat wel gebruikelijk is in een procedure als deze. Door deze gehele gang van zaken is het beeld en de gedachte ontstaan dat de kantonrechter geen sympathie heeft voor de zaak van de verzoeker.

3.De beoordeling

3.1.
Een rechter kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Uitgangspunt daarbij is dat de rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing vormen dat een rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert (de zogenaamde subjectieve toets). Daarnaast kan de vrees voor partijdigheid objectief gerechtvaardigd zijn indien sprake is van feiten of omstandigheden die, geheel afgezien van de persoonlijke instelling van de rechter in de hoofdzaak, grond geven om te vrezen dat een rechter niet onpartijdig is, waarbij ook de (te vermijden) schijn van partijdigheid van belang is. Die feiten of omstandigheden moeten zwaarwegende redenen opleveren voor objectiveerbare twijfel aan de onpartijdigheid (de zogenaamde objectieve toets).
3.2.1
Een van de gronden die verzoeker voor de wraking aanvoert, is dat de kantonrechter – na opmerkingen daarover van de verweerder in de hoofdzaak - verzoeker op directieve wijze en met stemverheffing zou hebben opgedragen om zijn woonadres te noemen, terwijl verzoeker op basis van jurisprudentie van de Hoge Raad meent dat hij in de procedure kan volstaan met vermelding van een briefadres. De wrakingskamer stelt vast dat toen verzoeker in zijn weigering volhardde om zijn woonadres te noemen, de kantonrechter ervoor koos om een (gedeeltelijke) kopie van verzoekers identiteitsbewijs te maken. In zijn reactie op het wrakingsverzoek heeft de kantonrechter opgemerkt dat hij de jurisprudentie over het briefadres op dat moment niet paraat had.
3.2.2
De wrakingskamer overweegt het volgende. Dat een rechter tijdens de behandeling ter zitting niet alle jurisprudentie paraat heeft en als gevolg daarvan een (rechts)opvatting ventileert die mogelijk inhoudelijk onjuist is, is op zichzelf geen grond voor wraking, ook niet als een partij meent dat hij daardoor tijdens de behandeling in een minder goede (proces)positie komt te verkeren. Onvoldoende (parate) kennis kan niet leiden tot de conclusie dat de rechter partijdig is of een objectief gerechtvaardigde vrees hiervoor. Bovendien biedt de tegenspraak van een partij tegen een door de rechter ter zitting geventileerde (rechts)opvatting de gelegenheid daarop te reageren. De rechter kan zich daarover, alvorens vonnis te wijzen, ook nog nader beraden. Door een dergelijke gang van zaken wordt de rechterlijke onpartijdigheid niet geschaad.
3.3.1
Verder heeft verzoeker aangevoerd dat de kantonrechter de wederpartij in de hoofdzaak heeft geholpen door ongevraagd een retentierecht aan de orde te stellen. De kantonrechter heeft daarover gezegd dat dit niet was om de wederpartij te helpen, en dat die wederpartij op dat moment het retentierecht niet meer kon uitoefenen. Hij zegt dat hij dit uitsluitend gedaan heeft zodat verzoeker kosten kon besparen als hij van de werking van het retentierecht op de hoogte zou zijn, en dat het hier gaat om uitoefening van de voorlichtende taak van de kantonrechter.
3.3.2
De wrakingskamer overweegt dat een rechter op de zitting vragen aan partijen mag stellen, en in voorkomende gevallen kwesties mag verduidelijken. De rechter komt daarbij de vrijheid toe de thema’s aan de orde te stellen die hij noodzakelijk acht. In reactie daarop kunnen partijen ook de relevantie daarvan bespreken. Vastgesteld kan worden dat de rechter aan verzoeker het concept retentierecht heeft willen verduidelijken. De rechter heeft de vrijheid om dat te doen. Dat verzoeker stelt al goed op de hoogte te zijn van de inhoud van het retentierecht doet daaraan niet af. Dat de kantonrechter met zijn opmerkingen de wederpartij heeft willen helpen en dat hij met het aan de orde stellen van het leerstuk retentierecht zich bij de beslechting van het geschil partijdig opstelt, is de wrakingskamer niet gebleken.
3.4
Ook het stellen van meer vragen aan verzoeker, al of niet op kritische toon, dan aan de wederpartij is geen gerechtvaardigde grond voor wraking. Het is aan de rechter om te bepalen welke vragen aan partijen worden gesteld en in welke mate er aanleiding bestaat om op onderdelen al dan niet kritisch door te vragen. In dat licht bezien komen uit de wijze van de vraagstelling door de kantonrechter op zitting geen bijzonderheden naar voren waaruit een gegronde vrees voor partijdigheid valt af te leiden. Het (enkele) feit dat de rechter aan de ene partij meer vragen heeft gesteld dan aan de ander, maakt nog niet dat de rechter partijdig is.
3.5.1
Uit wat verzoeker verder naar voren heeft gebracht over het verloop van de zitting, inclusief de in zijn ogen afgemeten toon waarop de kantonrechter tegen verzoeker heeft gezegd "wat uw mening is, heb ik inmiddels wel genoeg gehoord", leidt de wrakingskamer af dat verzoeker zich door de houding van de kantonrechter ter zitting gekleineerd heeft gevoeld en niet het idee heeft gehad dat hij werd gehoord.
3.5.2
De wrakingskamer stelt vast dat de door verzoeker geuite bezwaren tegen het optreden van de kantonrechter ter zitting te maken hebben met bejegening. Kennelijk heeft zich op de zitting een discussie voorgedaan die confronterend was van toon. Dat is echter niet ontoelaatbaar en levert nog geen blijk van vooringenomenheid op.
3.6.1
Tot slot heeft verzoeker gesteld dat de kantonrechter niet heeft onderzocht of een schikking mogelijk was, terwijl hiervoor naar de mening van verzoeker wel aanleiding en grond bestond.
3.6.2
De wrakingskamer overweegt dat de hoofdzaak een behandeling in kort geding betreft. In kort geding staat het de rechter vrij om de mogelijkheden tot een schikking te onderzoeken, maar de rechter is niet verplicht om dat te doen, want een kort geding is in de eerste plaats bedoeld om een voorlopige maatregel te treffen. In zoverre is dit een andere situatie dan bij een comparatie van partijen, die juist mede wordt belegd om te onderzoeken of een schikking tot de mogelijkheden behoort. Het is overigens aan de rechter overgelaten de mogelijkheden van een schikking al dan niet te onderzoeken. Uit de beslissing van de kantonrechter om de mogelijkheid tot schikken niet te onderzoeken, valt daarom geen gegronde vrees voor partijdigheid af te leiden.
3.7
De wrakingskamer komt tot de slotsom dat geen van de door verzoeker aangevoerde feiten en omstandigeden, ook niet al deze feiten in onderlinge samenhang beschouwd, tot de conclusie leiden dat de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Er is dan ook geen grond voor wraking.
3.8
De rechtbank zal het verzoek daarom afwijzen.

4.Beslissing

De rechtbank
4.1.
wijst het verzoek tot wraking van de kantonrechter af,
4.2.
beveelt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het verzoek.
Deze beslissing is gegeven door mr. R.H.M. Bruin, voorzitter, mr. G.F.H. Lycklama à Nijeholt en mr. E. Jochem, leden van de wrakingskamer, in tegenwoordigheid van de griffier, en in het openbaar uitgesproken op 3 mei 2024.
griffier voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.