ECLI:NL:RBNHO:2024:11731

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
7 november 2024
Publicatiedatum
14 november 2024
Zaaknummer
24/5980 en 24/1078
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Rechters
  • J.M. Janse van Mantgem
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening en niet-ontvankelijkheid beroep inzake omgevingsvergunning voor woongebouw

Op 7 november 2024 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Alkmaar, een mondelinge uitspraak gedaan in de zaak tussen eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Medemblik. Eiser had een verzoek om voorlopige voorziening ingediend in verband met een verleende omgevingsvergunning voor de bouw van een woongebouw met acht appartementen. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen en het beroep van eiser niet-ontvankelijk verklaard. Eiser werd niet als belanghebbende aangemerkt, omdat hij geen zienswijze had ingediend tijdens de ontwerp-fase van de omgevingsvergunning en niet kon aantonen dat hij gevolgen ondervond van de realisatie van de appartementen. De voorzieningenrechter concludeerde dat eiser geen voldoende objectief en actueel belang had bij het bestreden besluit, aangezien zijn perceel zich op een afstand van ongeveer 600 meter van de locatie van de omgevingsvergunning bevond. De voorzieningenrechter benadrukte dat de intrekking van een eerdere omgevingsvergunning voor permanente bewoning op het perceel van eiser niet relevant was voor deze procedure. De uitspraak werd gedaan in het openbaar en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Zittingsplaats Alkmaar
Bestuursrecht
zaaknummers: HAA 24/5980 en 24/1078
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van 7 november 2024 op het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats 1] , eiser

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Medemblik

(gemachtigde: K. Meijer).

Inleiding

1.1
In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker/eiser (hierna: eiser) in verband met de aan vergunninghouder, [bedrijf] B.V., verleende omgevingsvergunning voor het bouwen van een woongebouw met acht appartementen op het perceel [perceel] in [plaats 1] .
Omdat de voorzieningenrechter na afloop van de zitting tot de conclusie is gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak beslist zij ook op het beroep van eiser. Artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.
1.2
Verweerder heeft op het verzoek gereageerd met een verweerschrift.
1.3
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 7 november 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, vergezeld door [naam] , en de gemachtigde van verweerder.
1.4
Na afloop van de zitting heeft de voorzieningenrechter direct mondeling uitspraak gedaan.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

Voorgeschiedenis
2.1
Het besluit is voorbereid met de uniforme openbare voorbereidingsprocedure als bedoeld in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De ontwerp-omgevingsvergunning heeft vanaf 1 december 2023 gedurende zes weken ter inzage gelegen. Eiser heeft geen zienswijze ingediend. Op 6 februari 2024 heeft verweerder de gevraagde omgevingsvergunning verleend. Eiser heeft tegen deze omgevingsvergunning beroep ingesteld.(was een doorgestuurd bezwaar. Datum bezwaar is datum beroep, maar ik zou de datum weglaten)
2.2
Eiser heeft op 12 september 2024 een verzoek om voorlopige voorziening ingediend. Eiser wil daarmee bereiken dat de werking van de omgevingsvergunning wordt geschorst en een bouwstop wordt opgelegd.
Beoordeling3.1 De voorzieningenrechter is van oordeel dat het beroep van eiser niet-ontvankelijk is. Het verzoek om een voorlopige wordt daarom afgewezen. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3.2
In artikel 8:1 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat een belanghebbende tegen een besluit beroep kan instellen bij de bestuursrechter.
3.3
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) heeft haar jurisprudentie over de ontvankelijkheid van beroepen tegen omgevingsrechtelijke besluiten die zijn voorbereid met toepassing van afdeling 3.4 van de Awb alweer enige tijd geleden gewijzigd. Aan belanghebbenden wordt in omgevingsrechtelijke zaken niet langer tegengeworpen dat zij geen zienswijze naar voren hebben gebracht over het ontwerpbesluit. [1] Voor niet-belanghebbenden geldt dat zij beroep kunnen instellen tegen omgevingsrechtelijke besluiten als zij een zienswijze over het ontwerpbesluit naar voren hebben gebracht of hen niet kan worden verweten dat zij dat hebben nagelaten. [2]
3.4
De voorzieningenrechter stelt vast dat eiser geen zienswijze naar voren heeft gebracht naar aanleiding van de ontwerp-omgevingsvergunning. Niet gebleken is dat hem dit redelijkerwijs niet kan worden verweten. Voor het antwoord op de vraag of het beroep van eiser ontvankelijk is, is dus beslissend of hij belanghebbende is. Daarom zal de voorzieningenrechter dit hierna beoordelen.
3.5
Onder belanghebbende wordt verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken (artikel 1:2, eerste lid, van de Awb). Alleen wie een voldoende objectief en actueel, eigen en persoonlijk belang heeft dat rechtstreeks betrokken is bij het bestreden besluit, is belanghebbende als bedoeld in dat artikel. Wie rechtstreeks feitelijke gevolgen ondervindt van een activiteit die het besluit toestaat, is in beginsel belanghebbende bij dat besluit. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling dient het criterium ‘gevolgen van enige betekenis’ als correctie op dit uitgangspunt. Zonder gevolgen van enige betekenis heeft iemand geen persoonlijk belang bij het besluit. Hij onderscheidt zich dan onvoldoende van anderen. Om te bepalen of er gevolgen van enige betekenis voor de woon-, leef- of bedrijfssituatie van iemand zijn, wordt gekeken naar de factoren afstand tot, zicht op, planologische uitstraling van en milieugevolgen (onder andere geur, geluid, licht, trilling, emissie en risico) van de activiteit die het besluit toestaat. [3]
3.6
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is eiser geen belanghebbende bij de aan vergunninghouder verleende omgevingsvergunning, omdat niet is gebleken hij gevolgen ondervindt van de realisatie van deze appartementen. Daarbij betrekt de voorzieningenrechter dat het perceel waar eiser eigenaar van is, is gelegen op een afstand van ongeveer 600 meter van de locatie waar de omgevingsvergunning op ziet. De woning van eiser is gelegen op een afstand van 2500 meter. De percelen van eiser grenzen niet aan het perceel waar de omgevingsvergunning op ziet en eiser heeft vanaf zijn percelen geen direct zicht op dit perceel. Van andere feitelijke gevolgen van enige betekenis is niet gebleken.
3.7
Eiser stelt dat met twee maten wordt gemeten, omdat de omgevingsvergunning voor permanente bewoning van de vier appartementen op zijn perceel is ingetrokken.
3.8
De intrekking van deze omgevingsvergunning ligt in deze procedure niet voor en deze intrekking is bovendien inmiddels onherroepelijk. Eiser kan met deze procedure dus niet bereiken dat de voorzieningenrechter een oordeel geeft over dee ingetrokken omgevingsvergunning. Ook kan eiser met deze stelling niet bereiken dat de verleende omgevingsvergunning voor de Onderdijk wordt ingetrokken. Elke aanvraag om een omgevingsvergunning wordt op zijn eigen merites beoordeeld.

Conclusie en gevolgen

4. De voorzieningenrechter verklaart het beroep van eiser niet-ontvankelijk. Gelet hierop wijst de voorzieningenrechter het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- verklaart het beroep niet-ontvankelijk;
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Janse van Mantgem, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. N.L. Pruntel, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 7 november 2024.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen. Tegen deze uitspraak voor zover deze gaat over de voorlopige voorziening staat geen hoger beroep open.

Voetnoten

1.Uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 14 april 2021, ECLI:NL:RVS:2021:786.
2.Uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 4 mei 2021, ECLI:NL:RVS:2021:953.
3.Onder andere de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 4 december 2019, ECLI:NL:RVS:2019:4081.