ECLI:NL:RBNHO:2024:1254

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
14 februari 2024
Publicatiedatum
9 februari 2024
Zaaknummer
10621653 CV EXPL 23-4564
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van openstaande zorgverzekeringspremies met betrekking tot zorgnota's

In deze civiele procedure vordert de onderlinge waarborgmaatschappij Zorg en Zekerheid U.A. betaling van een openstaand bedrag van € 293,77 van de gedaagde, die verzekerd was bij Zorg en Zekerheid. De vordering betreft zorgnota's uit 2016 en 2017, waarvoor Zorg en Zekerheid diverse betalingsherinneringen en aanmaningen heeft gestuurd. De gedaagde heeft in het verleden een betalingsregeling getroffen, maar deze is vervallen omdat hij niet aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan. De kantonrechter heeft de feiten en het verweer van de gedaagde beoordeeld, waarbij de gedaagde aanvoert dat hij geen betaling verschuldigd is omdat er eerder beslag op zijn pensioen is gelegd en hij niet begrijpt waarom er nog een bedrag openstaat. De kantonrechter oordeelt dat de gedaagde het door Zorg en Zekerheid gevorderde bedrag nog moet betalen, omdat hij niet heeft betwist dat hij verzekerd was en dat de bedragen verschuldigd zijn. De kantonrechter wijst de hoofdsom van € 215,01 toe, vermeerderd met rente vanaf 13 november 2017, en ook de buitengerechtelijke incassokosten van € 48,40. De gedaagde wordt veroordeeld in de proceskosten van Zorg en Zekerheid, die in totaal op € 422,49 zijn vastgesteld. Het vonnis is uitgesproken op 14 februari 2024.

Uitspraak

RECHTBANKNOORD-HOLLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Haarlem
Zaaknummer: 10621653 \ CV EXPL 23-4564
Vonnis van 14 februari 2024
in de zaak van
de onderlinge waarborgmaatschappij met uitgesloten aansprakelijkheid
ONDERLINGE WAARBORGMAATSCHAPPIJ ZORGVERZEKERAAR ZORG EN ZEKERHEID U.A.,
te Leiden,
eisende partij,
hierna te noemen: Zorg en Zekerheid,
gemachtigde: Flanderijn gerechtsdeurwaarders,
tegen
[gedaagde],
te [plaats],
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde],
procederend in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de (mondelinge) conclusie van antwoord
- de conclusie van repliek
- de conclusie van dupliek.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde] is voor ziektekosten verzekerd (geweest) bij Zorg en Zekerheid. Hij heeft in 2016 en 2017 zorgnota’s ontvangen met declaratienummers 10440487 en 11193380. Zorg en Zekerheid heeft voor het openstaande deel van deze zorgnota’s op 24 oktober 2017 een betalingsherinnering gestuurd, waarin staat dat het openstaande bedrag vóór 13 november 2017 moet zijn betaald. Ook daarna zijn diverse aanmaningen aan [gedaagde] gestuurd.
2.2.
Bij brieven van 7 oktober 2020, 23 december 2020, 11 maart 2021 en 24 juni 2021 is namens Zorg en Zekerheid aan [gedaagde] uitgelegd welke bedragen er in dit dossier (dossiernummer 19074596) nog openstaan. Toen heeft Zorg en Zekerheid ook uitgelegd dat er een vordering met een ander dossiernummer - 49115947 - is geweest, die door beslag op het inkomen van [gedaagde] volledig is voldaan. In maart 2021 is een betalingsregeling getroffen voor de onderhavige vordering: [gedaagde] zou maandelijks € 50,00 betalen. In een brief van 24 juni 2021 schrijft Zorg en Zekerheid dat [gedaagde] tweemaal, op 2 en 29 april 2021, een bedrag van € 50,00 heeft voldaan en dat de betalingen daarna zijn gestopt, zodat de betalingsregeling is vervallen. Namens Zorg en Zekerheid zijn daarna opnieuw verschillende gespecificeerde betalingsherinneringen aan [gedaagde] gestuurd.

3.Het geschil

3.1.
Zorg en Zekerheid vordert - samengevat - veroordeling van [gedaagde] tot betaling van € 293,77 (een hoofdsom van € 215,01, vermeerderd met de rente tot de datum van de dagvaarding en de buitengerechtelijke incassokosten), vermeerderd met rente over € 215,01. Zorg en Zekerheid vordert ook veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
3.2.
[gedaagde] voert verweer. [gedaagde] concludeert tot afwijzing van de vorderingen van Zorg en Zekerheid.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter moet beoordelen of [gedaagde] het door Zorg en Zekerheid gestelde bedrag nog moet betalen. [gedaagde] vindt dat hij geen betaling verschuldigd is en voert aan dat er van augustus 2013 tot maart 2020 door Zorg en Zekerheid beslag is gelegd op zijn pensioen. Deze vordering ziet op 2016 en moet volgens hem dus al zijn betaald. Volgens [gedaagde] is er drie keer een bedrag van € 84,69 ingehouden door Zorg en Zekerheid en heeft hij ook drie keer een bedrag van € 50,00 betaald. Omdat [gedaagde] geen overzicht krijgt, weet hij niet hoe hij ervoor staat. Na de papierwinkel die [gedaagde] op 26 september 2023 in zijn brievenbus kreeg, begrijpt hij nog steeds niet dat er na het loonbeslag tóch nog een bedrag opduikt dat hij nog moest betalen.
4.2.
De kantonrechter komt tot de conclusie dat [gedaagde] het door Zorg en Zekerheid gestelde bedrag nog moet betalen. [gedaagde] heeft niet betwist dat hij verzekerd was bij Zorg en Zekerheid en ook niet dat hij de bedragen die Zorg en Zekerheid nu vordert, in 2016 en 2017 verschuldigd is geworden. Zorg en Zekerheid heeft in de conclusie van repliek en de bijlagen daarbij goed uitgelegd hoe de vordering is ontstaan en hoe Zorg en Zekerheid tot de conclusie komt dat het gevorderde bedrag nog niet door [gedaagde] is betaald. Zo heeft Zorg en Zekerheid uitgelegd dat er voor deze vordering nooit beslag is gelegd, welke bedragen op de oorspronkelijke vordering in mindering zijn gebracht en hoe zij [gedaagde] daarover schriftelijk heeft geïnformeerd. De kantonrechter kan dit betoog goed volgen en de stukken waarop Zorg en Zekerheid zich baseert, zitten allemaal in het dossier. Het standpunt van [gedaagde] daarentegen dat hij in dit dossier méér zou hebben betaald dan Zorg en Zekerheid stelt, is door hem niet met stukken onderbouwd.
4.3.
De kantonrechter zal de hoofdsom van € 215,01 toewijzen met de rente daarover met ingang van 13 november 2017. Zorg en Zekerheid heeft wettelijke rente berekend met ingang van 26 augustus 2016, maar de kantonrechter kan niet vaststellen dat en op basis waarvan [gedaagde] op dat moment al in verzuim was. De stelling van Zorg en Zekerheid dat “de overeenkomst, de toepasselijke voorwaarden en/of de wet bepalen” dat [gedaagde] de wettelijke rente over dit bedrag moet vergoeden, is daarvoor onvoldoende. De kantonrechter gaat daarom uit van 13 november 2017, de datum waarop de betalingstermijn zoals genoemd in de betalingsherinnering van 24 oktober 2017 verstreek.
4.4.
Zorg en Zekerheid vordert vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. Zorg en Zekerheid heeft op 8 maart 2023 aan [gedaagde] een aanmaning gestuurd die voldoet aan de eisen van artikel 6:96 lid 6 BW. De hoogte van de vordering is is conform het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit). Zorg en Zekerheid heeft vergoeding van btw gevorderd over de vergoeding voor buitengerechtelijke kosten. Omdat Zorg en Zekerheid een van btw vrijgestelde prestatie heeft verricht, wordt de vergoeding verhoogd met btw. Het gevorderde bedrag van € 48,40 is daarom toewijsbaar.
4.5.
Uit het voorgaande volgt dat in totaal het volgende bedrag wordt toegewezen:
- hoofdsom
215,01
- buitengerechtelijke incassokosten
48,40
+
totaal
263,41
- betalingen
0,00
-/-
Totaal
263,41
4.6.
[gedaagde] is de partij die ongelijk krijgt en hij zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van Zorg en Zekerheid als volgt vastgesteld:
- kosten van de dagvaarding
130,49
- griffierecht
128,00
- salaris gemachtigde
164,00
(2,00 punten × € 82,00)
Totaal
422,49

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan Zorg en Zekerheid te betalen een bedrag van € 263,41, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 215,01 met ingang van 13 november 2017 tot de dag van volledige betaling,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van Zorg en Zekerheid tot dit vonnis vastgesteld op € 422,49,
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.M. Kruithof en in het openbaar uitgesproken op 14 februari 2024.