Geschil8.In geschil is of de boetebeschikking terecht is opgelegd.
9. Eiser stelt dat de boete ten onrechte aan hem is opgelegd. Eiser heeft in 2022 aan de Belastingdienst aangegeven via een automatische incasso te willen betalen. De machtiging voor de automatische incasso is echter nooit door de Belastingdienst verwerkt. Dit is nooit aan eiser gecommuniceerd en eiser was dan ook niet op de hoogte van het feit dat de automatische incasso niet werd geïnd. Nadat eiser de naheffingsaanslag heeft ontvangen, heeft eiser contact opgenomen met de Belastingdienst. Eiser stelt dat het te laat betalen de schuld is van de Belastingdienst nu zij zijn machtiging niet hebben verwerkt. Om deze reden is de boete dan ook onterecht opgelegd. Verder is verweerder niet in zijn uitspraak op bezwaar ingegaan op het bezwaar van eiser. Er is geen antwoord gegeven op de stelling dat de Belastingdienst zelf de te late betaling heeft veroorzaakt. Daarnaast stelt eiser dat niet de Belastingdienst, maar eiser zelf schade heeft ondervonden door deze gang van zaken. Eiser concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, tot het vernietigen van de uitspraak op bezwaar, tot het op nihil stellen van de boetebeschikking, tot het veroordelen van verweerder in de gemaakte proceskosten en tot het toekennen van een schadevergoeding.
10. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de boete terecht is opgelegd. Uit de administratie van verweerder blijkt dat de machtiging van eiser niet is ontvangen en om deze reden niet is verwerkt. Om deze reden is eiser ook niet geïnformeerd over de verwerking van de machtiging. Na het ontvangen van de betalingscontrole had het voor eiser duidelijke moeten zijn dat de machtiging voor de automatische incasso niet was verwerkt. Na het ontvangen van de tweede naheffing had het voor eiser opnieuw duidelijk moeten zijn dat geen automatische incasso plaatsvond. Verder is verweerder van mening dat geen sprake is van afwezigheid van alle schuld en dat eiser een verwijt kan worden gemaakt. Eiser mocht er niet vanuit gaan dat de mrb via een automatische incasso geïncasseerd zou worden. Tevens is in de begeleidende brief bij de machtiging nadrukkelijk toegelicht dat rekeningen betaald moeten blijven worden. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
11. Voor het overige verwijst de rechtbank naar de gedingstukken.
Beoordeling van het geschil
Motivering uitspraak op bezwaar
12. Eiser beroept zich op het motiveringsbeginsel, omdat verweerder in de uitspraak op bezwaar niet heeft gereageerd op het bezwaar van eiser dat ziet op het feit dat verweerder de te late betaling zelf heeft veroorzaakt. De rechtbank is van oordeel dat de uitspraak op bezwaar voldoende is gemotiveerd in het licht van hetgeen in het bezwaarschrift is aangevoerd over dat de niet tijdig betaalde rekening de schuld is van verweerder. Verweerder geeft namelijk aan dat de automatische incasso pas ingaat na afloop van de tijdvakken waarvoor eiser een rekening heeft ontvangen. Dit betekent dus dat wanneer eiser nog rekeningen van verweerder ontvangt, deze nog moeten worden betaald, omdat de automatische incasso dan nog niet loopt. Als de automatische incasso loopt, krijgt eiser geen rekeningen meer. Hiermee zegt verweerder dat eiser de te late betaling zelf heeft veroorzaakt en niet verweerder. Nu het bovenstaande uit de uitspraak op bezwaar blijkt, kan naar oordeel van de rechtbank niet worden gesproken van een schending van het motiveringsbeginsel. De omstandigheid dat eiser het niet eens is met de uitspraak op bezwaar betekent niet dat sprake kan zijn van schending van het motiveringsbeginsel.
13. Niet in geschil tussen partijen is dat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd. De rechtbank zal om deze reden hieronder enkel de vraag beantwoorden of de boete terecht is opgelegd en of deze passend en geboden is.
14. Eiser heeft betoogd dat de boete ten onrechte aan hem is opgelegd, omdat verweerder de te late betaling heeft veroorzaakt. Eiser heeft begin 2022 een machtiging voor een automatische incasso aan verweerder toegestuurd. In de brief waarin aan eiser de mogelijkheid werd geboden om via een automatische incasso te betalen, stond geen termijn waarbinnen deze machtiging moest worden verstuurd. Het was niet duidelijk dat de machtiging geen direct alternatief was voor de rekening. Hierdoor was eiser in de veronderstelling dat vanaf het moment van toezenden van de machtiging de eerste volgende betalingen via de automatische incasso zouden lopen. Het is de schuld van verweerder dat de machtiging van eiser nooit is verwerkt en om deze reden niet tijdig is betaald.
15. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de boete terecht is opgelegd. Uit de administratie van verweerder blijkt niet dat de machtiging van eiser is ontvangen. Daarom is deze niet verwerkt. Verder staat uitdrukkelijk op het machtigingsformulier beschreven dat de rekeningen betaald moeten blijven worden totdat deze niet meer binnenkomen. Nu eiser dit niet tijdig heeft gedaan kan hem een boete worden opgelegd. Ter zitting heeft verweerder verder aangegeven dat eiser eigenaar is van de onderneming [naam B.V.] Voor de auto die op naam van de BV staat, is op 21 oktober 2021 een machtiging voor automatische incasso afgegeven. Dit is ongeveer in dezelfde periode waarin eiser stelt de machtiging voor zijn privéauto te hebben verstuurd. Verweerder stelt dat eiser zich mogelijk heeft vergist en nimmer een machtiging voor de privéauto heeft afgegeven.
16. Op grond van artikel 70 van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 en artikel 67c van de Algemene wet inzake rijksbelastingen vormt het onderhavige gebruik van de weg met een motorvoertuig waarvoor de belasting niet is betaald een verzuim ter zake waarvan de inspecteur de belastingplichtige een bestuurlijke boete van ten hoogste
€ 5.514 kan opleggen.Op grond van paragraaf 33, onderdeel 2, van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst, bedraagt de verzuimboete één procent van het wettelijk maximumbedrag, tenzij belanghebbende in de periode van één jaar voorafgaand aan het tijdstip waarop belanghebbende in verzuim is, niet eerder in verzuim is geweest (alsdan wordt geen boete opgelegd, maar een verzuimmededeling verzonden).
17. Artikel 5:46, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt dat, tenzij de hoogte van de boete bij wettelijk voorschrift is vastgesteld, het bestuursorgaan de boete afstemt op de ernst van de overtreding en de mate waarin deze aan de overtreder kan worden verweten. Paragraaf 6 en 7 van het BBBB bevatten bepalingen van dezelfde strekking. Op grond van artikel 5:41 van de Awb kan geen boete worden opgelegd voor zover de overtreding niet aan de overtreder kan worden verweten.
18. Niet in geschil is dat de motorrijtuigenbelasting niet op tijd door eiser is voldaan en dat eiser voor de tweede keer in een periode van één jaar niet tijdig heeft betaald. Bij de eerste constatering daarvan is eiser gewezen op de consequenties van een tweede en volgend verzuim. Verweerder heeft de uiterste betaaldatum op de rekening gesteld op 14 mei 2022, ruim vier weken na dagtekening van de rekening op 12 april 2022. Vaststaat dat eiser de rekening niet tijdig heeft betaald, nu de rekening pas op 6 juli 2022 is betaald. Dat eiser de termijn voor betaling heeft laten verstrijken, komt naar het oordeel van de rechtbank voor zijn eigen rekening. Eiser is verantwoordelijk voor een tijdige betaling van de belasting en dient de verschuldigde belasting eigener beweging te voldoen (vgl. Gerechtshof Amsterdam 13 juni 2013, ECLI:NL:GHAMS:2013:CA3437). 19. De rechtbank is van oordeel dat de verzuimboete terecht is opgelegd. Voor het opleggen van een verzuimboete is niet vereist dat sprake is van opzet of grove schuld. Alleen als eiser alle in redelijkheid de van hem te verwachten zorg heeft betracht en hem geen enkel verwijt treft met betrekking tot het niet tijdig betalen van de verschuldigde mrb, dient de boete te worden vernietigd wegens afwezigheid van alle schuld. Van een dergelijke situatie is in dit geval geen sprake. Eiser stelt weliswaar dat hij een machtigingsformulier heeft ingediend, maar dit machtigingsformulier is volgens de administratie van verweerder nooit ontvangen en daardoor ook nooit verwerkt. Hoewel zulks op zijn weg lag, heeft eiser geen bewijs kunnen leveren van tijdige en juiste verzending van de machtiging. Ook als ervan uit wordt gegaan dat eiser het formulier op de voorgeschreven wijze heeft verzonden, mocht hij er niet vanuit gaan dat de automatische incasso plaatsvond of zou plaatsvinden. In de door verweerder overgelegde begeleidende brief bij het machtigingsformulier (waarvan niet in geschil is dat eiser die heeft ontvangen) staat vermeld:
"Tot de datum van ingang van de automatische incasso sturen wij u de rekening(en). Die moet u op de normale wijze betalen. De automatische incasso gaat pas in na afloop van de tijdvakken waarvoor wij een rekening hebben gestuurd".
Eiser heeft op 12 april 2022 een accept giro ontvangen en er hebben evenmin afschrijvingen van zijn rekening plaatsgevonden. Gelet hierop en het uitblijven van een ontvangstbevestiging van de machtiging, had het voor eiser duidelijk moeten zijn dat hij de rekening nog op normale wijze – en tijdig – diende te betalen. Het verzuim blijft dan ook voor rekening van eiser.
20. De vervolgvraag is of de verzuimboete van € 55 in het onderhavige geval passend en geboden is. Er is sprake van een tweede verzuim binnen één jaar. Er zijn geen bijzondere omstandigheden gebleken die aanleiding geven tot het matigen van de boete. De boete is naar het oordeel van de rechtbank passend en geboden.
21. Tot slot constateert de rechtbank ambtshalve dat vanaf de aankondiging van de boete tot het moment dat de rechtbank uitspraak doet meer dan twee jaar zijn verstreken na oplegging van de boete op 29 juni 2022. Van bijzondere omstandigheden die aanleiding geven voor verlenging of verkorting van de redelijke termijn voor de berechting van deze zaak is de rechtbank niet gebleken. Dat betekent dat de redelijke termijn is overschreden. De rechtbank volgt het arrest van de Hoge Raad van 14 juli 2024, ECLI:NL:HR:2024:853. Nu in het onderhavige geval de redelijke termijn met niet meer dan twaalf maanden is overschreden en de boete minder dan € 1.000 bedraagt, zal de rechtbank enkel volstaan met de constatering van de overschrijding van de redelijk termijn en hier geen verdere gevolgen aan verbinden. 22. De rechtbank ziet geen aanleiding tot het toekennen van een schadevergoeding, nu zij van oordeel is dat de boete terecht aan eiser is opgelegd.
23. Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
24. Voor een proceskostenvergoeding of een vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.