ECLI:NL:RBNHO:2024:1304

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
13 februari 2024
Publicatiedatum
12 februari 2024
Zaaknummer
C/15/346977 / KG ZA 23-670
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Inzagevordering ex artikel 843a Rv na bewijsbeslag in kort geding tussen Invorderingsbedrijf B.V. en Follow the Money B.V.

In deze zaak, die op 13 februari 2024 door de Rechtbank Noord-Holland is behandeld, gaat het om een kort geding waarin Invorderingsbedrijf B.V. (IVB) een inzagevordering heeft ingesteld op basis van artikel 843a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) na bewijsbeslag. IVB vordert inzage in beslagen documenten die door de gedaagde, [gedaagde], zijn vastgelegd. De zaak is ontstaan uit een conflict tussen IVB en [gedaagde], die beschuldigingen van laster en onrechtmatig handelen tegen IVB heeft geuit. IVB stelt dat [gedaagde] een lastercampagne tegen hen heeft gevoerd, wat hen schade toebrengt. De gedaagde heeft verweer gevoerd en stelt dat de vordering van IVB ongegrond is. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat IVB onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij een rechtmatig belang heeft bij de gevraagde inzage. De vordering van IVB is afgewezen, en de gedaagde is in het gelijk gesteld. Tevens is Follow the Money B.V. (FTM) als gevoegde partij toegelaten, omdat de journalistieke bronbescherming in het geding is. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de journalistieke bronbescherming niet mag worden geschonden door de vordering van IVB. IVB is veroordeeld in de proceskosten van zowel de gedaagde als FTM.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
Zittingsplaats Haarlem
zaaknummer / rolnummer: C/15/346977 / KG ZA 23-670
Vonnis in kort geding van 13 februari 2024
in de zaak van
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
INVORDERINGSBEDRIJF B.V.,
mede handelend onder de namen
INVORDERINGSBEDRIJFen
HET INVORDERINGSBEDRIJF,
gevestigd te 's-Gravenhage,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
INCASSOCENTER B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
INC ZAKELIJK B.V.,
gevestigd te 's-Gravenhage,
4. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
CM ZAKELIJK B.V.,
gevestigd te 's-Gravenhage,
eiseressen in conventie,
verweersters in reconventie,
advocaat mr. S.K. Tuithof te Haarlem en mr. P.C. Schouten te Breda,
tegen
[gedaagde],
wonende te [plaats 1],
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. J. van Leeuwen en mr. A.F.D. Iedema te Amsterdam,
waarin heeft gevorderd als voegende partij te worden toegelaten:
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
FOLLOW THE MONEY B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
2.
[eisers in incident],
wonende te [plaats 2],
eisers in incident,
advocaten mr. M.Ch. Kaaks en mr. J.E. van Til te Amsterdam.
Eisers zullen hierna gezamenlijk IVB worden genoemd. Gedaagde zal hierna [gedaagde] worden genoemd, en de voegende partijen zullen FTM en [eisers in incident] worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met 52 producties
  • de conclusie van antwoord, tevens houdende de eis in reconventie, met 20 producties
  • de incidentele conclusie tot voeging ex artikel 217 Rv, tevens houdende een conclusie van antwoord, met vier producties
  • de conclusie van antwoord in het incident ex artikel 217 Rv
  • de akte overlegging aanvullende productie van de kant van [gedaagde]
  • de mondelinge behandeling
  • de pleitnota van IVB
  • de pleitnota van [gedaagde]
  • de pleitnota van FTM en [eisers in incident].
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
In de hoofdzaak

2.De feiten

2.1.
IVB houdt zich onder meer bezig met het in opdracht incasseren van onbetaald gelaten rekeningen. In 2013 heeft [gedaagde] een incasso-opdracht verstrekt aan IVB. [gedaagde] heeft geweigerd de eindafrekening van IVB te betalen.
2.2.
[betrokkene 1], één van de directeuren van IVB, heeft op 2 april 2014 het volgende aan [gedaagde] geschreven:
“Naar aanleiding van ons telefoongesprek vanmorgen, bericht ik hierbij het volgende.
Ik ben ernietvan gediend dat u mij en het Invorderingsbedrijf chanteert met ‘het buitenhangen van vuile was’, wat daarmee dan ook bedoeld mag worden.
(…)
Formeel stel ik u hierbij hoofdelijk aansprakelijk voor alle schade die ondergetekende en/of ons bedrijf mocht lijden als gevolg van uw voornemen (en eventuele handelingen) om ons bedrijf zwart te gaan maken op welke wijze dan ook.”
2.3.
IVB is een gerechtelijke procedure tot betaling van haar eindfactuur tegen [gedaagde] gestart. Bij vonnis van 27 mei 2015 is [gedaagde] veroordeeld tot betaling van de door IVB verstuurde facturen, vermeerderd met rente en kosten. Nadat IVB het vonnis op 16 juni 2015 aan [gedaagde] had laten betekenen, is [gedaagde] tot betaling overgegaan.
2.4.
[gedaagde] heeft vervolgens bij de Kamer van Gerechtsdeurwaarders een klacht ingediend tegen de deurwaarder die bij de sub 2.1 genoemde incasso-opdracht was betrokken. De klacht is op 19 juli 2016 ongegrond verklaard. Het door [gedaagde] aangetekende verzet tegen deze uitspraak is ook ongegrond verklaard.
2.5.
Op 5 april 2018 heeft [gedaagde] het volgende aan de directie van IVB geschreven:
“Ik zet mij er voor in om er voor te zorgen dat jouw werkwijze van jouw onderneming niet nog meer gedupeerden maakt. Door de huidige ontwikkelingen, waarbij gedupeerden zich verenigen, zie ik mij genoodzaakt om mij aan te sluiten bij de aangiftes die tegen jouw bedrijf worden gedaan. Onderdeel daarvan is de handelwijze van jouw persoonlijke relatie (“vriend”) de heer [betrokkene 2], waar nog een procedure voor loopt bij de Kamer voor Gerechtsdeurwaarders m.b.t. de valsheid in geschrifte etc.. Ik vind het wel zo correct om je hiervan op de hoogte te stellen ook al is er van jouw kant niets gekomen om tot een vergelijk te komen. Ik heb destijds belooft (…) dat ik reclame voor jullie zou maken en die belofte los ik zeker in.”
2.6.
Op websites van onder meer de Consumentenbond, Radar, Higherlevel en Vergelijkdeurwaarders hebben voormalige klanten van IVB negatieve uitlatingen over IVB gedeeld. De Consumentenbond heeft geconstateerd dat meerdere van die berichten afkomstig waren van één ip-adres.
2.7.
[eisers in incident] is een journalist, verbonden aan FTM. Op 12 juli 2019 heeft FTM op haar website onder de titel
‘Undercover bij het incassobureau dat zijn eigen klanten uitknijpt’een kritisch artikel van de hand van [eisers in incident] over de werkwijze van IVB gepubliceerd (hierna: het artikel). Ook het actualiteitenprogramma EenVandaag heeft in haar uitzending van 12 juli 2019 vraagtekens gezet bij de handelwijze van IVB. Op 26 juli 2019 heeft FTM een podcast over het artikel gepubliceerd. [gedaagde] is één van de bronnen waarmee [eisers in incident] bij de voorbereiding van de publicatie(s) op FTM heeft gesproken.
2.8.
Naar aanleiding van de publicaties heeft IVB mr. Schouten voornoemd opdracht gegeven een analyse te maken van het door FTM ingestelde journalistieke onderzoek en publicatie. Dit heeft geresulteerd in de publicatie op internet van het onderzoeksrapport
‘Invorderingsbedrijf vals beschuldigd door Follow the Money EN NU HET ECHTE VERHAAL OVER HET INNEN VAN SCHULDEN EN DE KOSTEN’.
2.9.
Naar aanleiding van de publicaties van FTM heeft IVB een klacht tegen [eisers in incident] en FTM ingediend bij de Raad voor de Journalistiek. De Raad heeft geoordeeld (2020/18) dat [eisers in incident] en FTM journalistiek zorgvuldig hebben gehandeld en dat de door IVB gemaakte verwijten onvoldoende steun vinden in de feiten.
2.10.
In juni 2022 is een website online verschenen, gehost op www.zerocover.nl, waarop IVB naar voren wordt gebracht als een slecht bedrijf, dat door haar slechte intenties slechts gedupeerden achterlaat. Nadat IVB de host had gewezen op de voor haar schadelijke inhoud, is de website offline gehaald. Vervolgens is een andere website online verschenen, gehost door een buitenlandse partij. Deze website is nog steeds online.
2.11.
FTM heeft op 20 april 2023 het artikel
‘Hardleerse incasso-cowboys incasseren vooral bij eigen klanten’van de hand van [eisers in incident] gepubliceerd.
2.12.
BOOS, het online onderzoeksprogramma van BNNVARA, heeft op 23 april 2023 in een YouTube-aflevering geconcludeerd dat IVB sinds de publicatie in 2019 van het FTM-artikel onverminderd op dezelfde voet met het daarin bekritiseerde business-model is doorgegaan. BOOS heeft daarbij aangegeven dat de positieve reviews op de website van IVB niet afkomstig zijn van de daarbij opgegeven namen van bedrijven en/of particulieren.
2.13.
IVB heeft in een bij de rechtbank Amsterdam aanhangig gemaakt kort geding gevorderd FTM te veroordelen de geluidsfragmenten / telefoongesprekken die zijn opgenomen in het kader van het onderzoek dat aan het sub 2.7 genoemde publikatie vooraf is gegaan, aan IVB af te geven. De voorzieningenrechter heeft de vordering bij vonnis van 17 augustus 2023 afgewezen (ECLI:NL:RBAMS:2023:6154).
2.14.
Bij beschikking van 17 november 2023 is IVB verlof verleend tot het leggen van bewijsbeslag, met aanstelling van DigiJuris B.V. als gerechtelijk bewaarder van de beslagen digitale bescheiden en gegevensdragers. Deurwaarderskantoor Groot & Evers heeft op 30 november 2023 beslag gelegd op een groot aantal bestanden die zich bevonden op digitale gegevensdragers van [gedaagde].

3.Het geschil in conventie

3.1.
IVB vordert samengevat - [gedaagde] op straffe van een dwangsom te veroordelen om binnen 24 uur na betekening van het vonnis schriftelijk toestemming te verlenen aan Groot & Evers en DigiJuris B.V. om aan IVB afschriften van de beslagen bescheiden te verstrekken, in een aantal meer en minder verstrekkende varianten, als in de dagvaarding gespecificeerd.
IVB vordert verder haar op grond van artikel 3:299 BW te machtigen om Groot & Evers en DigiJuris B.V. te instrueren afschriften van de beslagen bescheiden aan haar te verstrekken als [gedaagde] niet voldoet aan de daartoe strekkende veroordeling.
3.2.
IVB legt -kort samengevat- aan de vordering het volgende ten grondslag.
IVB ziet [gedaagde] als de gangmaker en drijvende kracht achter een tegen IVB gerichte lastercampagne. Zij stelt dat zij met het oog op de onderbouwing van de aan [gedaagde] gemaakte verwijten in een nog in te stellen schadevergoedingsprocedure op grond van onrechtmatige daad een rechtmatig belang heeft bij afgifte van de in beslag genomen bescheiden. IVB vreest dat anders alle bewijzen die kunnen aantonen dat [gedaagde] onrechtmatig ten opzichte van IVB heeft gehandeld zullen verdwijnen.
Naast het feit dat IVB aldus een rechtmatig belang bij inzage van de bescheiden heeft, stelt IVB dat deze voldoende zijn bepaald, zodat is voldaan aan de voorwaarden die 843a Rv stelt aan afgifte van de bescheiden. IVB ziet geen andere mogelijkheid om te bewijzen dat [gedaagde] achter de nog steeds voortdurende lastercampagne tegen haar zit. IVB stelt dat zij een spoedeisend belang bij haar vordering heeft omdat door de dagelijkse negatieve publiciteit (potentiële) klanten en potentiële werknemers afhaken.
3.3.
[gedaagde] voert verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.Het geschil in reconventie

4.1.
[gedaagde] vordert samengevat - IVB op straffe van een dwangsom te veroordelen
  • de gerechtelijke bewaring binnen 24 uur na betekening van het te wijzen vonnis te (doen) beëindigen door retournering van de beslagen bescheiden aan [gedaagde] en vernietiging van de gemaakte kopieën en
  • de bewijsbeslagen binnen vijf dagen na het betekening van het te wijzen vonnis op te heffen.
[gedaagde] vordert ook te bepalen dat, indien IVB de hiervoor nodige instructies niet tijdig geeft, dit vonnis op de voet van art. 300 lid 1 in de plaats treedt van de daartoe nodige instructies.
Tenslotte vordert [gedaagde] IVB te verbieden om opnieuw een soortgelijk beslag te doen leggen zolang in een door IVB te starten bodemprocedure geen eindvonnis is gewezen.
4.2.
IVB voert verweer.
4.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
In het incident

5.De vordering

5.1.
FTM en [eisers in incident] vorderen - kort gezegd - hen toe te laten als gevoegde partij aan de zijde van [gedaagde].
FTM en [eisers in incident] leggen aan de vordering ten grondslag dat zij het rechtens vereiste belang hebben bij voeging. Tussen FTM en IVB is een geschil ontstaan sinds FTM op 12 juli 2019 het artikel van [eisers in incident] over de handelswijze van IVB publiceerde. [gedaagde] is één van de bronnen waarop het artikel is gebaseerd. Toewijzing van de tegen [gedaagde] ingestelde inzagevordering kan ertoe leiden dat de door [gedaagde] aan [eisers in incident] verstrekte informatie tegen zijn wil en de wil van de journalist wordt prijsgegeven en tegen hen kan worden gebruikt. Dat vormt een rechtstreekse schending van de journalistieke bronbescherming, een kernwaarde voor onderzoeksjournalistiek, met een intimiderend en chilling effect.
5.2.
IVB heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van FTM in hun vordering, althans afwijzing daarvan, met hoofdelijke veroordeling van FTM in de proceskosten in het incident.

6.De beoordeling

6.1.
De voorzieningenrechter heeft de incidentele vordering ter zitting toegewezen. Daartoe heeft hij overwogen dat de journalistieke bronbescherming er in de kern op neerkomt dat de journalist de bron van de informatie waarmee hij naar buiten treedt niet hoeft te openbaren. De omstandigheid dat [gedaagde] voor de publicaties van FTM een bron is geweest, laat onverlet dat de gevraagde informatie aan het licht kan brengen welke van de daarin geopenbaarde gegevens afkomstig zijn van [gedaagde]. Met de inzagevordering is de journalistieke bronbescherming, anders dan IVB heeft betoogd, dan ook wel degelijk in het geding.
6.2.
De door IVB gevorderde afgifte is zo ruim ingestoken dat er geen spoor van twijfel mogelijk is dat het belang dat met het handhaven van die bescherming is gemoeid door de vorderingen wordt geraakt. Die vaststelling is voldoende om de gevorderde voeging toelaatbaar te achten. Dat IVB er met hun vordering niet op uit zijn om onder de journalist berustende informatie in handen te krijgen maakt dit niet anders. De vraag hoe het belang van de journalist en de bron moeten worden afgewogen tegen het belang dat IVB met hun vordering beogen te dienen, vereist een inhoudelijk debat waarin, gegeven deze beslissing, ook de journalist partij is. De kwaliteit van de beslissing wordt daarmee stellig gediend.
6.3.
IVB zal in het incident als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld.
In de hoofdzaak verder

7.7. De beoordeling in conventie

Spoedeisend belang

7.1.
De vraag of het belang van IVB bij haar vordering voldoende spoedeisend is, is zozeer verweven met de vraag hoe inhoudelijk tegen de zaak moet worden aangekeken dat het spoedeisend belang bij de navolgende beoordeling veronderstellenderwijs aanwezig moet worden geacht.
Toetsingskader
7.2.
Art. 843a lid 1 Rv bepaalt dat hij die daarbij rechtmatig belang heeft, op zijn kosten inzage, afschrift of uittreksel kan vorderen van bepaalde bescheiden aangaande een rechtsbetrekking waarin hij of zijn rechtsvoorgangers partij zijn, van degene die deze bescheiden te zijner beschikking of onder zijn berusting heeft. Art. 843a lid 1 Rv stelt voor toewijzing van een op deze bepaling gegronde vordering drie cumulatieve voorwaarden: (i) dat de verzoeker een rechtmatig belang heeft, (ii) dat het gaat om bepaalde bescheiden en (iii) dat die bescheiden betrekking hebben op een rechtsbetrekking waarbij de verzoeker of een rechtsvoorganger van de verzoeker partij is.
Rechtmatig belang
7.3.
De gedragingen die IVB [gedaagde] verwijt houden het volgende in:
  • het openen van diverse topics op verschillende fora waarin [gedaagde] IVB zwart heeft gemaakt,
  • het posten van onjuiste, negatieve berichten en reviews uit eigen naam dan wel door gebruikmaking van verschillende aliassen op verschillende plaatsen op het internet,
  • het verzamelen van alle negatieve berichten die op het internet zijn geplaatst en deze bundelen in een digitaal boekwerk en dit digitale boekwerk verspreiden onder klanten van IVB,
  • het online brengen en doen hosten van diverse thematische websites over IVB met enkel beschuldigende en onjuiste berichtgeving,
  • het promoten van deze websites met als doel ruchtbaarheid te geven aan de inhoud en traffic te genereren,
  • het benaderen van medewerkers / sollicitanten / opdrachtgevers van IVB, en willekeurige derden,
  • het benaderen van media met eenzijdige verhalen en hen aan te sporen om over te gaan tot negatieve publicaties over IVB.
7.4.
Ook heeft [gedaagde] zich volgens IVB schuldig gemaakt aan het opzetten van derden
tegen IVB tot het plaatsen van onjuiste negatieve berichten over IVB op verschillende plaatsen op het internet.
7.5.
IVB stelt dat [gedaagde] zich verder onrechtmatig heeft gedragen door:
- het zowel in woord als geschrift benaderen van IVB met de boodschap dat hij zijn acties
om IVB zwart te maken slechts staakt wanneer IVB overgaat tot het terugbetalen van het
bedrag dat hij op grond van het geëxecuteerde vonnis aan Invorderingsbedrijf heeft betaald,
- het zowel in woord als geschrift benaderen van werknemers van Invorderingsbedrijf met
de boodschap dat hij niet zal stoppen met zijn acties tot hij heeft bewerkstelligd dat
IVB het door hem betaalde bedrag heeft terugbetaald,
- te dreigen met het doen van onjuiste aangifte wanneer werknemers van IVB niet
bewerkstelligen dat Invorderingsbedrijf de door hem betaalde gelden heeft terugbetaald.
7.6.
IVB wijst erop dat [gedaagde] al in 2014 heeft geschermd met zijn voornemen IVB zwart te gaan maken, en dat [gedaagde] de daad bij het woord heeft gevoegd door vanaf 2017 klanten van IVB actief te benaderen, allerlei negatieve reviews te plaatsen, en opdrachtgevers, werknemers, samenwerkingspartners en willekeurige derden te benaderen met suggestieve stellingen over door [gedaagde] beweerde wanpraktijken binnen IVB.
Volgens IVB laat [gedaagde] geen middel onbeproefd om IVB zwart te maken. Zo heeft [gedaagde] volgens IVB op diverse media negatieve, schadelijke en onware berichten over IVB geplaatst. Daarbij gaat het om websites van de Consumentenbond, Tros Radar, Vara/Kassa, Webwiki, Trustpilot, Google, Zero Cover en Linkedin. Ook heeft [gedaagde] volgens IVB een zwartboek samengesteld, dat hij heeft toegezonden aan derden en op diverse kanalen heeft aangeboden.
7.7.
IVB stelt verder dat zij heeft getracht de genoemde websites uit de lucht te laten halen. Dat is gelukt wat een betreft een website die vanuit Nederland werd gehost, maar daarna is via een buitenlandse host een soortgelijke website met negatieve berichten over IVB online verschenen. Hoewel IVB de buitenlandse host erop heeft gewezen dat de berichtgeving op de site vals en onrechtmatig is, is de website nog steeds online. IVB bestempelt de acties van [gedaagde] als een heuse lastercampagne, die nog steeds voortduurt.
7.8.
Indien de hiervoor geponeerde stellingen juist zijn is denkbaar dat het in kort geding wordt toegestaan aan IVB inzage te verstrekken van de onder het bewijsbeslag liggende bescheiden. Maar daarvoor is alleen voldoende aanleiding indien op voorhand voldoende aannemelijk is dat (1) de over IVB naar buiten gebrachte informatie geen of onvoldoende grondslag vindt in de feiten en (2) dat er voldoende
gegrondeaanwijzingen zijn dat [gedaagde] zich op de geschetste wijze aan een nog altijd voortdurende lastercampagne heeft gezet. De voorzieningenrechter zal eerst inzoomen op het laatste aspect, dat moet worden geplaatst in de sleutel van de vraag of de gestelde rechtsbetrekking tussen IVB en [gedaagde] voldoende aannemelijk is.
Rechtsbetrekking
7.9.
Het partijdebat spitst zich toe op de vraag of voormelde verwijten voldoende aannemelijk zijn om kennisneming van de verlangde informatie aan IVB toe te staan.
IVB meent op dit punt een argument te kunnen ontlenen aan het gegeven dat de voorzieningenrechter de beslaglegging zelve (op grond van de hiervoor samengevatte stellingen) heeft toegestaan. Daaromtrent wordt het volgende opgemerkt.
7.10.
Bij de beantwoording van die vraag staat voorop dat het gebruik van het bewijsbeslag in de rechtspraktijk sinds het Molenbeek-arrest (HR 13 september 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ9958), mede onder invloed van beschikbaar gekomen technologie, ontwikkeling in bedrijfsmodellen en in de behoeften van de bij beslaglegging betrokken actoren, is geëvolueerd tot een praktijk waarin aan de hand van een grote veelheid aan zoektermen een stortvloed aan documentatie wordt veiliggesteld waarvan voorshands -en in een ex parte beoordeling- een verband met verweten gedragingen aannemelijk wordt geacht. De exercitie heeft daarmee bijna per definitie trekken van een ‘fishing expedition’, met dien verstande dat alleen vis mag worden opgediept die valt binnen de in het rekest met zoektermen gelabelde categorieën. Onmiskenbaar ligt aan de basis van deze ontwikkeling de gedachte dat de beslagene van het enkel veilig stellen van de betrokken informatie (buiten de praktische last van de beslaglegging) geen reëel nadeel ondervindt. Dat betekent dat aan de omstandigheid dat de voorzieningenrechter het bewijsbeslag heeft toegestaan bij de beantwoording van de vraag of de beslaglegger het bewijs nu ook mag gebruiken nauwelijks betekenis toekomt.
7.11.
In het onderhavige geval wordt openlegging gevraagd van e-mailverkeer die door de combinatie van zoektermen als in de dagvaarding aangegeven zeer ruim is omschreven. Het gaat niet alleen om alle e-mails van of naar een of meer van de genoemden, maar ook óver een of meer van die genoemden en over een combinatie van die twee categorieën.
En zoals ter zitting terecht is opgemerkt: een e-mail valt onder het briefgeheim van artikel 13 van de Grondwet, waarmee uiterst terughoudend moet worden omgesprongen.
7.12.
Aangaande het aan [gedaagde] verweten handelen kan naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet veel meer worden vastgesteld dan dat de klantervaring van [gedaagde] met IVB, en de contacten die hij in de loop der tijd met dit bedrijf heeft gehad, bij [gedaagde] een zure smaak hebben nagelaten. Dat heeft voor [gedaagde] de drijfveer gevormd om zich ook in de jaren na afronding van het geschil met IVB en de nasleep ervan, waaronder de tuchtklacht tegen de betrokken deurwaarder, actief bezig te blijven houden met het reilen en zeilen van dit bedrijf en zich daarover kritisch te uiten. Vast staat dat [gedaagde] recentelijk nog dagelijks nieuwe berichten op LinkedIn plaatste met verwijzingen naar de door IVB als onrechtmatig bestempelde websites met negatieve uitlatingen over de handelwijze van IVB.
7.13.
Op de website van de Consumentenbond zijn meerdere negatieve topics geopend, waarvan IVB stelt dat uit de gelijkenis in schrijfstijl valt op te maken dat [gedaagde] achter de topics schuilgaat, en waarvan de Consumentenbond heeft geconstateerd dat de topics afkomstig zijn van hetzelfde ip-adres. Ook zijn op de website van Tros Radar negatieve topics verschenen, die IVB eveneens vanwege de schrijfstijl toeschrijft aan [gedaagde], en zijn er berichten met dezelfde teneur over IVB geplaatst op websites als van Vara-Kassa, www.webwiki.nl en Trustpilot. Daarnaast heeft [gedaagde] een verzameling gemaakt van alle negatieve berichten, die hij in boekvorm heeft verstuurd aan klanten en relaties van IVB, en is [gedaagde] bereid geweest informatie te verschaffen aan [eisers in incident] in het kader van het onderzoek naar IVB dat heeft geleid tot de publicaties van FTM in 2019.
7.14.
Deze activiteiten hebben echter plaatsgevonden in een periode waarin de bedrijfsvoering van IVB ook bij anderen in negatieve zin is opgevallen. Dat leidt in het huidig tijdsgewricht tot een dynamiek die, vóórdat sociale media en podcastsites gemeengoed werden, niet voor mogelijk werd gehouden. Kleine gebeurtenissen kunnen daardoor aanzienlijke impact hebben. Negatieve beeldvorming kan als een veenbrand om zich heen grijpen, met alle gevolgen van dien. IVB heeft daarop terecht gewezen.
7.15.
Dit laat echter onverlet dat de vaststellingen die hiervoor omtrent het gedrag van [gedaagde] zijn vermeld op zichzelf geen grond vormen voor de aanname of het vermoeden dat enig handelen van [gedaagde] ten grondslag ligt aan de hiervoor sub 6.3. tot en met 6.8. vermelde beschuldigingen. Dat spreekt temeer nu uit de in dit geding overgelegde stukken het beeld oprijst van een bedrijf dat klantwaarde niet als kernwaarde ziet, met als gevolg dat reeksen van klagers hun weg naar de media inmiddels hebben gevonden. Hierdoor zijn er nogal wat kandidaten aan te wijzen die in aanmerking voor de aan [gedaagde] toegeschreven rol van (regisseur-)lasteraar.
7.16.
Ter onderbouwing van haar stelling dat het [gedaagde] is die schuil gaat achter allerlei op het internet geplaatste berichten heeft IVB opgemerkt dat op grond van de grote gelijkenis in schrijfwijze en de inhoud moet worden aangenomen dat [gedaagde] achter de berichten zit. Volgens IVB is het, gelet op de overeenkomsten in schrijfstijl, evident dat slechts één persoon - [gedaagde] - verantwoordelijk kan zijn voor het plaatsen van de berichten op de website van de Consumentenbond. IVB meent dat dit ook geldt voor de topics op de website van Radar, nu die grote gelijkenis vertonen met de publicaties op de site van de Consumentenbond, niet alleen in schrijfstijl, maar ook wat betreft de gebruikte aliassen en de gekopieerde tekst van de eerdere berichten. IVB stelt verder dat [gedaagde] ook topics op de websites van Vara-Kassa, Webwiki, Trustpilot heeft geopend, en houdt [gedaagde] ook verantwoordelijk voor het opstellen en digitaal verspreiden van een zwartboek met negatieve berichten over IVB en voor de vele negatieve reviews op Google. Vanwege de grote gelijkenis in inhoud en vorm neemt IVB ook hiervan aan dat deze berichten afkomstig zijn van [gedaagde], dan wel van door hem opgehitste personen. Voorts houdt IVB [gedaagde] verantwoordelijk voor een in juni 2022 vanuit Nederland opgestarte website met grievende opmerkingen over IVB, haar directieleden, werknemers, maar ook met persoonsgegevens, beschuldigingen, en haatdragende en opruiende teksten. IVB vermoedt dat [gedaagde] ook achter die website zit, althans dat [gedaagde] een grote mate van invloed heeft gehad bij de opzet van de website, die vanuit de VS een herstart heeft beleefd nadat de Nederlandse host de website op verzoek van IVB offline had gehaald.
7.17.
De voorzieningenrechter stelt vast dat de dagvaarding bol staat van blote beweringen, telkens zonder de benodigde concretisering en zonder verwijzing naar enig onderbouwend stuk. Met doorzichtige trucage, als het overleggen van een proces-verbaal van constatering, of de vermelding dat de Consumentenbond niet heeft betwist dat het [gedaagde] is die achter de berichten op de topics zit, wordt gepoogd het gebrek aan onderbouwing aan het zicht te onttrekken. Daartoe worden retorische stijlmiddelen ingezet (“[gedaagde] verstopt achter zijn schuilnamen”), en tot tweemaal toe worden vermoedens geserveerd onder de toevoeging “dat [gedaagde] hierachter zit, wordt verder uitgewerkt”, welke uitwerking dan niet komt. De lezer wordt beziggehouden met allerlei citaten van teksten op websites, zonder dat er enige link van die citaten naar [gedaagde] of diens handelingen is te vinden en zonder dat zelfs maar wordt uitgelegd (1) aan welke bewerkingen IVB aanstoot neemt en (2) op welke grond die bewerkingen, het gekritiseerde business model van IVB mede in aanmerking genomen, voorshands onrechtmatig moeten worden geacht.
Bij dit alles moet worden bedacht dat eenieder die een bericht op een website plaatst, of openbaar post, of die openbaarmaking faciliteert, dit doet in het kader van de uitoefening van het aan eenieder toekomende recht op vrijheid van meningsuiting, waarbij vooralsnog moet worden aangenomen dat de door IVB gepraktiseerde bedrijfsuitoefening bij een deel van het publiek in negatieve zin is opgevallen. Gelet op de jurisprudentie die het terugvechten door IVB tot op heden heeft gegenereerd [1] , lijkt dat vooralsnog het meer oplettende deel te zijn geweest. Ook dat brengt mee dat de onderbouwing van het onrechtmatigheidsverwijt onder de maat is. De conclusie is dan ook dat vooralsnog er geen spoor van aannemelijkheid is dat de wijze waarop [gedaagde] zijn bemoeienissen met de handel en wandel van IVB in woord en gedrag gestalte heeft gegeven, onrechtmatig is te achten.
De enkele omstandigheid dat er ergens in de stroom van publicaties die de revue zijn gepasseerd initialen worden gebruikt die corresponderen met de initialen van [gedaagde] is onvoldoende om daarover anders te denken.
Bij dit laatste verdient wel opmerking dat bij de door [gedaagde] erkende activiteiten in relatie tot IVB wel een kanttekening valt te plaatsen. [gedaagde] uitlatingen op Linkedin en de verwijzingen daarin naar de hiervoor vermelde websites naderen qua aard en omvang zo langzamerhand het punt waarop de gedachte opkomt dat het schaden van IVB de leidende drijfveer is. Maar voor actie daartegen is kennisname van het beslagen materiaal niet nodig. ([gedaagde] wordt overigens geadviseerd de in noot 1 vermelde uitspraak van de rechtbank Limburg, r.o. 4.28 t/m 4.31, ter harte te nemen).
Het voorgaande betekent dat de vordering tot inzage niet toewijsbaar is.
FTM / [eisers in incident]
7.18.
Het voorgaande impliceert dat bespreking van de argumenten die FTM en [eisers in incident] hebben aangevoerd tegen toewijzing van de vorderingen, voor zover hun belang daarbij in het geding is, niet meer nodig zijn om tot een beslissing op de inzagevordering van IVB te komen. De voorzieningenrechter dient echter wel een oordeel over de proceskosten te geven.
7.19.
Ook wanneer er voorshands voldoende aanknopingspunten zouden zijn te vinden voor de aanname dat [gedaagde] bezig is met een lastercampagne en dat er aanleiding zou zijn om, vooruitlopend op de bemoeienis van de bodemrechter, in kort geding de verstrekking van informatie te gelasten, zou de informatie die licht kan werpen op de wijze waarop [gedaagde] een bron voor de publicatie(s) van FTM zou zijn geweest daarvan zijn uitgezonderd. Verstrekking van die informatie treft immers het verschoningsrecht in het hart en is bovendien, bezien vanuit de bewijsnood die in de procedure tegen [gedaagde] moet worden gelenigd, hooguit van marginaal belang. Dit laatste is temeer het geval waar inmiddels door zowel door de Raad voor de Journalistiek als de Amsterdamse voorzieningenrechter is vastgesteld dat de betrokken publicatie op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen en dat de daarbij opgenomen beschuldigingen voldoende steun vinden in de feiten. Dat betekent dat IVB ook in relatie tot FTM en [eisers in incident] als de in het ongelijk gestelde partij is te beschouwen, en in de proceskosten van FTM en [eisers in incident] moet worden veroordeeld.
De proceskosten
7.20.
IVB zal (dus) als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van zowel [gedaagde] als FTM/[eisers in incident] worden veroordeeld. De proceskosten aan de zijde van [gedaagde] worden vastgesteld op de volgende bedragen:
  • griffierecht € 86,00
  • salaris advocaat
totaal € 1.193,00.
7.21.
[gedaagde] vordert daarnaast veroordeling van IVB in de nakosten. Volgens vaste rechtspraak (zie HR 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:853) levert een kostenveroordeling ook voor de nakosten een executoriale titel op. Een veroordeling tot betaling van de proceskosten omvat dus een veroordeling tot betaling van de nakosten. De voorzieningenrechter zal daarom de nakosten niet afzonderlijk in de proceskostenveroordeling vermelden.
7.22.
De proceskosten aan de zijde van FTM en [eisers in incident] worden vastgesteld op de volgende bedragen:
  • griffierecht € 688,00
  • salaris advocaat
totaal € 1.795,00.

8.De beoordeling in reconventie

8.1.
[gedaagde] vordert het bewijsbeslag op te heffen en IVB op straffe van een dwangsom te verbieden opnieuw tot het leggen van bewijsbeslag over te gaan.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter bestaat onvoldoende grond voor toewijzing van deze vorderingen.
De schade die [gedaagde] lijdt door het voortduren van het bewijsbeslag is verwaarloosbaar, althans uiterst beperkt, omdat voornamelijk kopieën van gegevens in bewaring zijn gegeven. Omdat het beslagen en eventueel te beslaan bewijsmateriaal relevant kan zijn voor de beoordeling van een door IVB mogelijk in te stellen schadevergoedingsvordering en ook in afwachting van een mogelijk hoger beroep beschikbaar moet blijven, zal de vordering worden afgewezen.
8.2.
Gezien de verwevenheid met de vordering in conventie zullen de proceskosten worden gecompenseerd.

9.De beslissing

De voorzieningenrechter
in het incident
9.1.
laat FTM en [eisers in incident] toe als gevoegde partij aan de zijde van [gedaagde],
9.2.
veroordeelt IVB in de proceskosten in het incident, aan de zijde van FTM en [eisers in incident] tot dit vonnis vastgesteld op € 598,00,
in de hoofdzaak
in conventie
9.3.
wijst de vordering af,
9.4.
veroordeelt IVB in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot dit vonnis vastgesteld op € 1.193,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf de 15e dag na heden tot de algehele betaling,
9.5.
veroordeelt IVB in de proceskosten, aan de zijde van FTM en [eisers in incident] tot dit vonnis vastgesteld op € 1.795,00,
in reconventie
9.6.
wijst de vordering af,
9.7.
compenseert de kosten tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H. Schotman en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier op 13 februari 2024. [2]

Voetnoten

1.Raad voor de Journalistiek, 2020/18, Rb Limburg, ECLI:NL:RBLIM:2019:6021, Rb Amsterdam, ECLI:NL:RBAMS:2023:6154
2.Conc: 830