ECLI:NL:RBNHO:2024:13607

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
24 december 2024
Publicatiedatum
30 december 2024
Zaaknummer
15/241332-23
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Identiteitsfraude en oplichting van bedrijven tijdens de coronaperiode met gevangenisstraf en schadevergoeding

Op 24 december 2024 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan identiteitsfraude en oplichting van verschillende bedrijven gedurende de coronaperiode. De verdachte, geboren in Duitsland en thans gedetineerd in Nederland, werd beschuldigd van meerdere feiten, waaronder het opzettelijk en wederrechtelijk gebruiken van identificerende persoonsgegevens van bedrijven om zich financieel te bevoordelen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 20 mei 2023 tot en met 12 september 2023 op verschillende locaties in Nederland en Duitsland identiteitsfraude heeft gepleegd door gegevens van bedrijven te gebruiken om bestellingen te plaatsen zonder te betalen. Daarnaast heeft hij zich schuldig gemaakt aan de diefstal van handgel en een auto, en belediging van een politieambtenaar. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden, met aftrek van voorarrest, en heeft de vorderingen van benadeelde partijen tot schadevergoeding gedeeltelijk toegewezen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte geen respect heeft getoond voor andermans eigendommen en het gezag, en dat zijn daden een ernstige schending van het vertrouwen in het economische verkeer hebben veroorzaakt. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de recidive van de verdachte en de impact van zijn daden op de benadeelde bedrijven.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummers: 15/241332-23 en 09/115422-18 (tul) en 23/000442-21 (tul) (P)
Uitspraakdatum: 24 december 2024
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 10 december 2024 in de zaak tegen:
[naam verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande,
wonende op het buitenlandse adres:
[buitenlands adres], Bondsrepubliek Duitsland,
thans gedetineerd in het Justitieel Complex Zaanstad te Westzaan.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. C.M. Brugman, en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman, mr. J.W. Ebbink, advocaat te Haarlem, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd wat in de dagvaardingen met de parketnummers 15/241332-23 en 15/235019-21 en 15/238221-23 is omschreven. Ter terechtzitting van 22 juli 2024 werd voeging bevolen van deze bij afzonderlijke dagvaardingen aangebrachte zaken. De rechtbank heeft de in deze dagvaardingen opgenomen feiten hierna van doorlopende nummers voorzien.
Aan de verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
(parketnummer 15/241332-23)
feit 1
Hij in of omstreeks de periode van 20 mei 2023 tot en met 12 september 2023 te Zandvoort en/of Spaarndam en/of Haarlem en/of Cruquius en/of Zwaanshoek en/of Emmerich en/of Würzbach, althans in Nederland en/of de Bondsrepubliek Duitsland
opzettelijk en wederrechtelijk identificerende persoonsgegevens, niet zijnde biometrische persoonsgegevens, van een ander te weten van [bedrijf A] en/of [bedrijf B] en/of
[bedrijf C] en/of [bedrijf D] en/of [bedrijf E] en/of [bedrijf F] en/of
[bedrijf G] en/of [bedrijf H],
heeft gebruikt door gegevens van voornoemde bedrijven uit bevragingen van de KvK te gebruiken (waaronder het BTW-nummer van voornoemde bedrijven) en/of de contactgegevens van voornoemde bedrijven te gebruiken en/of een op de contactgegevens gelijkend e-mailadres aan te maken en/of met op de van voornoemde bedrijven gelijkende contactgegevens bestelaccounts aan te maken,
met het oogmerk om zijn identiteit te verhelen en/of de identiteit van de ander te verhelen en/of te misbruiken, waardoor enig nadeel kon ontstaan;
feit 2
Hij in of omstreeks de periode van 6 mei 2023 tot en met 6 september 2023 te Zandvoort en/of Spaarndam en/of Haarlem en/of Cruquius en/of Zwaanshoek en/of Emmerich en/of Würzbach, althans in Nederland en/of de Bondsrepubliek Duitsland
met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels,
meerdere bedrijven, te weten [bedrijf 1] en/of [bedrijf 2] en/of [bedrijf 3] en/of [bedrijf 4] en/of
[bedrijf 5] en/of [bedrijf 6] en/of [bedrijf 7] en/of [bedrijf 8] en/of
[bedrijf 9] en/of [bedrijf 10] en/of [bedrijf 11] en/of [bedrijf 12] en/of [bedrijf 13],
heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, het verlenen van een dienst, het ter beschikking stellen van gegevens, het aangaan van een schuld en/of het teniet doen van een inschuld, te weten een geldbedrag (van in totaal € 115.252,53),
door identiteitsgegevens van (andere) bedrijven (te weten [bedrijf A] en/of [bedrijf B] en/of [bedrijf C] en/of [bedrijf D] en/of [bedrijf E] en/of [bedrijf F] en/of [bedrijf G] en/of [bedrijf H]) en/of de identiteitsgegevens van werknemers van die
bedrijven te gebruiken en/of met die identiteitsgegevens bestellingen te plaatsen en/of af te leveren (zonder hiervoor daadwerkelijk te betalen).
(parketnummer 15/235019-21)
feit 3
hij, op of omstreeks 6 oktober 2020 te Haarlem, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,(ongeveer 160.000, althans een grote hoeveelheid) flesjes hand sanitizer, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [aangever X], in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
feit 4
primair
hij op of omstreeks 24 oktober 2020 te Haarlem een auto (Ford, type Shelby/Cobra), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan [aangever Y] en/of [benadeelde Z], in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
subsidiair
hij op of omstreeks 24 oktober 2020 te Haarlem, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk een auto (Ford, type Shelby/Cobra), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde Z], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en welk goed verdachte anders dan door misdrijf onder zich had, te
weten als houder met de opdracht daar diverse werkzaamheden aan te verrichten,
wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.
(parketnummer 15/238221-23)
feit 5
hij op of omstreeks 18 september 2023 te Zandvoort opzettelijk een ambtenaar, te weten [naam verbalisant] (politieambtenaar), gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, in zijn tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door hem de woorden toe te voegen: “kanker turk” en/of kankerlijer”, althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot
  • partiële vrijspraak inzake de genoemde bedrijven “[bedrijf 4]” en “[bedrijf 5]” in het onder 2 tenlastegelegde feit;
  • vrijspraak van het onder 4 primair ten laste gelegde feit;
  • bewezenverklaring van de onder 1, 2, 3, 4 subsidiair en 5 ten laste gelegde feiten.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van de onder 3 en 4 primair en subsidiair ten laste gelegde feiten. Gelet op de bekennende verklaring van de verdachte kunnen de onder 1, 2 en 5 ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezenverklaard worden, met uitzondering van de in de feiten 1 en 2 genoemde bedrijven “[bedrijf A]” respectievelijk “[bedrijf 13]”.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Partiële vrijspraak feit 2
Naar het oordeel van de rechtbank moet de verdachte worden vrijgesproken van de oplichting van “[bedrijf 4]” en “[bedrijf 5]”, omdat op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting vast is komen te staan dat het bij deze bedrijven is gebleven bij een
pogingtot oplichting.
3.3.2
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de onder 1, 2, 3, 4 primair en 5 ten laste gelegde feiten op grond van de volgende bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.3.3
Bewijsmotivering en bespreking van de verweren
Ten aanzien van feit 1: [bedrijf A]
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat volgens de aangifte van [bedrijf A] de door de verdachte gepleegde identiteitsfraude ten aanzien van dit bedrijf buiten de ten laste gelegde periode heeft plaatsgevonden en dat om die reden partiële vrijspraak dient te volgen.
De rechtbank volgt de raadsman niet in dit verweer en overweegt als volgt:
In de aangifte van [bedrijf A] wordt weliswaar een periode genoemd die voorafgaat aan de tenlastegelegde periode, maar dat neemt niet weg dat de verdachte met de door identiteitsfraude verkregen bedrijfsgegevens van [bedrijf A] valselijk bestellingen heeft gedaan bij verschillende bedrijven in de tenlastegelegde periode. Zo blijkt uit de aangifte van het bedrijf [bedrijf 12] (pagina 1394) dat dit bedrijf op 23 mei 2023 een verzoek ontving voor het aanmaken van een account ten behoeve van het bedrijf [bedrijf A]. De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij dit account onder de naam [bedrijf A] heeft aangemaakt. Anders dan de raadsman is de rechtbank op grond hiervan van oordeel dat de verdachte in de ten laste gelegde periode opzettelijk en wederechtelijk gebruik heeft gemaakt van de identificerende (bedrijfs)gegevens van [bedrijf A]. Het verweer van de raadsman wordt dan ook verworpen.
Ten aanzien van feit 2: [bedrijf 13]
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de oplichting van het bedrijf [bedrijf 13] (feit 2) niet bewezen kan worden, omdat het bedrijf [bedrijf I] niet in het onder 1 ten laste gelegde feit voor komt
.
De rechtbank volgt de raadsman niet in dit verweer en overweegt daartoe dat hoewel het bedrijf [bedrijf I] niet in het onder 1 ten laste gelegde feit wordt vermeld, dit aan een bewezenverklaring van de onder 2 ten laste gelegde oplichting niet in de weg staat.
Uit de bewijsmiddelen en de verklaring van de verdachte blijkt namelijk dat het bedrijf [bedrijf 13] door de valselijk gebruikte identificerende (bedrijfs)gegevens van [bedrijf I] is overgegaan tot levering van de bestelde goederen en de verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij met de gegevens van het bedrijf [bedrijf I] die bestellingen heeft gedaan. Het verweer van de raadsman wordt dan ook verworpen.
Ten aanzien van feit 3:
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte op 6 oktober 2020 geen oogmerk heeft gehad op het zich wederrechtelijk toe-eigenen van de flesjes handgel uit de loods. Volgens de raadsman kon en mocht de verdachte ervan uitgaan dat medeverdachte [medeverdachte 1] de rechthebbende was van deze flesjes.
De rechtbank is van oordeel dat het dossier geen enkele aanwijzing bevat op grond waarvan de verdachte kon of mocht aannemen dat [medeverdachte 1] rechthebbende was van de flesjes handgel. Zo vindt de verklaring van de verdachte geen steun in de verklaring van [medeverdachte 1]. Blijkens de aangifte waren de flesjes handgel eigendom van het bedrijf [bedrijf J] B.V. en stonden deze goederen in een ander deel van de loods dan het deel dat door [medeverdachte 1] werd gehuurd. Daar komt bij dat degene die de flesjes handgel van de verdachte en [medeverdachte 1] heeft gekocht, een factuur heeft gekregen waarop als verkopende partij het bedrijf van de verdachte (genaamd [bedrijf onv verdachte]) staat vermeld.
Uit de bewijsmiddelen in samenhang met de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden komt de rechtbank tot het oordeel dat sprake moet zijn geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en zijn medeverdachte met betrekking tot de diefstal van flesjes handgel, zodat het onder 3 ten laste gelegde medeplegen van deze diefstal wettig en overtuigend is bewezen.
Ten aanzien van feit 4 primair:
Anders dan door de raadsman en de officier van justitie is geconcludeerd komt de rechtbank tot bewezenverklaring van de onder 4 primair tenlastegelegde diefstal van de auto van het merk Ford.
De rechtbank overweegt als volgt:
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat op 24 oktober 2020 de auto door de verdachte is weggenomen uit de door aangever [medeverdachte 1] gehuurde loods en dat deze auto door de verdachte is vervoerd naar en verkocht aan getuige Van Kouwen te Kerkdriel.
De verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij de rechtmatige eigenaar van deze auto is geworden na vereffening van een schuld die [aangever Y] bij hem zou hebben gehad. Voor het standpunt dat [aangever Y] een schuld bij de verdachte had en dat die schuld is vereffend door de eigendom van de auto over te dragen aan de verdachte, biedt het dossier geen aanknopingspunten. Bovendien is deze verklaring strijdig met de bewijsmiddelen, zoals de aangifte waarin staat vermeld dat [aangever Y] de auto voor een ander persoon onder zich had en waarin melding wordt gemaakt van braakschade (geforceerd cilinderslot) aan de loods. Gelet daarop acht de rechtbank het niet aannemelijk dat [aangever Y] heeft ingestemd met de overdracht van het eigendomsrecht van de auto aan de verdachte.
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is overwogen en de gebezigde bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 4 primair tenlastegelegde heeft begaan, op de wijze zoals in de bewezenverklaring is vermeld.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1, 2, 3, 4 primair en 5 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat
feit 1
hij in de periode van 20 mei 2023 tot en met 12 september 2023 in Nederland en de Bondsrepubliek Duitsland
opzettelijk en wederrechtelijk identificerende persoonsgegevens, niet zijnde biometrische persoonsgegevens, van een ander te weten van [bedrijf A] en [bedrijf B] en
[bedrijf C] en [bedrijf D] en [bedrijf E] en [bedrijf F] en
[bedrijf G] en [bedrijf H],
heeft gebruikt door gegevens van voornoemde bedrijven uit bevragingen van de KvK te gebruiken en de contactgegevens van voornoemde bedrijven te gebruiken en een op de contactgegevens gelijkend e-mailadres aan te maken en met op de van voornoemde bedrijven gelijkende contactgegevens bestelaccounts aan te maken,
met het oogmerk om de identiteit van de ander te misbruiken, waardoor enig nadeel kon ontstaan;
feit 2
hij in de periode van 6 mei 2023 tot en met 6 september 2023 in Nederland en de Bondsrepubliek Duitsland
met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen,
meerdere bedrijven, te weten [bedrijf 1] en [bedrijf 2] en [bedrijf 3] en [bedrijf 6] en [bedrijf 7] en [bedrijf 8] en [bedrijf 9] en [bedrijf 10] en [bedrijf 11] en [bedrijf 12] en [bedrijf 13],
heeft bewogen tot de afgifte van enig goed,
door identiteitsgegevens van andere bedrijven, te weten [bedrijf A] en [bedrijf B] en [bedrijf C] en [bedrijf D] en [bedrijf E] en [bedrijf F] en [bedrijf G] en [bedrijf H] te gebruiken en met die identiteitsgegevens bestellingen te plaatsen en af te laten leveren zonder hiervoor daadwerkelijk te betalen.
feit 3
hij, op 6 oktober 2020 te Haarlem, tezamen en in vereniging met een ander, een grote hoeveelheid flesjes hand sanitizer, die geheel of ten dele aan [aangever X], in elk geval aan een ander dan aan verdachte en zijn mededader(s) toebehoorde(n), heeft weggenomen met het oogmerk om die zich wederrechtelijk toe te eigenen;
feit 4 primair
hij op 24 oktober 2020 te Haarlem een auto, Ford, type Shelby/Cobra, die geheel of ten dele aan een ander toebehoorde heeft weggenomen met het oogmerk om die zich wederrechtelijk toe te eigenen;
feit 5
hij op 18 september 2023 te Zandvoort opzettelijk een ambtenaar, te weten [naam verbalisant] (politieambtenaar), gedurende de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, in zijn tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door hem de woorden toe te voegen: “kanker turk” en “kankerlijer”.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1:
opzettelijk en wederrechtelijk identificerende persoonsgegevens, niet zijnde biometrische persoonsgegevens, van een ander gebruiken met het oogmerk om de identiteit van een ander te misbruiken, waardoor uit dat gebruik enig nadeel kan ontstaan, meermalen gepleegd;
feit 2:
oplichting, meermalen gepleegd;
feit 3:
diefstal door twee of meer verenigde personen;
feit 4 primair:
diefstal;
feit 5:
eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende de rechtmatige uitoefening van zijn bediening.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is daarom strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is daarom strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden met aftrek van voorarrest. Bij haar strafeis heeft zij rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn voor de afdoening van strafzaken, met het feit dat sprake is van recidive en dat artikel 63 Sr van toepassing is. Ook heeft zij rekening gehouden met de duur van het voorarrest, de proceshouding en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van de op te leggen straf ook verzocht rekening te houden met de argumenten die door de officier van justitie zijn genoemd. Daarbij heeft de raadsman benadrukt dat het huidige lange voorarrest de verdachte zwaar valt, omdat hij nooit eerder zo lang in detentie heeft verbleven en omdat hij het contact met zijn dochter mist. De raadsman stelt voor een gevangenisstraf op te leggen waarvan het onvoorwaardelijke gedeelte gelijk is aan de duur van het huidige voorarrest.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich in een periode van vier maanden meermalen schuldig gemaakt aan identiteitsfraude en oplichting van bedrijven. De verdachte heeft met gebruikmaking van valse gegevens de identiteit van acht bedrijven aangenomen, waardoor hij bestellingen op afbetaling kon verrichten bij in ieder geval elf andere bedrijven. Deze elf bedrijven zijn daardoor benadeeld want de facturen van die geleverde goederen zijn uiteindelijk nooit betaald, zodat die bedrijven soms duizenden euro’s schade hebben geleden. De verdachte heeft zich in het geheel niet bekommerd om de benadeelden van de identiteitsfraude die hij overlast en schade heeft bezorgd.
Het handelen van de verdachte heeft niet alleen tot een aanzienlijke benadeling van deze bedrijven geleid. De verdachte heeft ook het (onderlinge) vertrouwen in het economische handels- en betalingsverkeer van die bedrijven in zeer ernstige mate geschonden. Voor een goed lopende economie geldt dat bedrijven bij hun activiteiten en onderlinge handel (business-to-business) uit moeten kunnen gaan van een zekere mate van vertrouwen in de over en weer te leveren prestaties, zoals het tijdig en juist leveren van goederen door de één en het daarvoor tijdig en correct betalen door de ander. De verdachte heeft daar misbruik van gemaakt.
Ook heeft de verdachte zich gedurende de coronapandemie samen met een ander schuldig gemaakt aan een diefstal van een grote hoeveelheid flesjes handgel. De flesjes lagen opgeslagen in een loods. De eigenaar van de flesjes heeft hierdoor schade geleden. In datzelfde jaar heeft de verdachte zich ook schuldig gemaakt aan de diefstal van een auto.
De verdachte heeft met de identiteitsfraude, de oplichtingen en de diefstallen enkel oog gehad voor zijn eigen financieel gewin. De rechtbank neemt dit de verdachte kwalijk.
Tot slot heeft de verdachte zich nog schuldig gemaakt aan belediging van een politieambtenaar.
Deze gedragingen getuigen van een gebrek aan respect voor andermans eigendommen en het gezag.
Persoon van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie (strafblad), gedateerd 14 november 2024, waaruit blijkt dat de verdachte vaker voor vermogensdelicten onherroepelijk tot vrijheidsbenemende straffen is veroordeeld.
De rechtbank heeft verder acht geslagen op het reclasseringsrapport van 29 augustus 2024. Volgens de reclassering is sprake van een delictpatroon aangaande vermogensdelicten, waarbij het verkrijgen van financieel gewin en een pro criminele houding als criminogene factoren een rol spelen bij het plegen van strafbare feiten. Aan de wens van de verdachte om bepaalde maatschappelijke doelen na te streven en een delictvrij leven op te bouwen wordt door de reclassering getwijfeld. Door de reclassering wordt het recidivegevaar ingeschat als hoog en de reclassering ziet geen aanknopingspunten voor het adviseren van bijzondere voorwaarden binnen een voorwaardelijk strafdeel.
De op te leggen straf
Gelet op de omvang, aard en ernst van de feiten, de gevolgen die het feit heeft gehad voor de benadeelden, het advies van de reclassering en de straffen die doorgaans voor soortgelijke feiten worden opgelegd, is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden volstaan met een andere straf dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
De strafeis van de officier van justitie is in overeenstemming met de straf die ten aanzien van dit soort strafbare feiten in vergelijkbare gevallen pleegt te worden opgelegd. Ook is daarbij voldoende rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn met twee jaren ten aanzien van de feiten 3 en 4. Noch in de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan, noch in de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, vindt de rechtbank aanleiding daarvan af te wijken.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf voor de duur van dertig (30) maanden passend en geboden is.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

7.Vorderingen benadeelde partijen en schadevergoedingsmaatregelen

De volgende bedrijven en personen hebben zich als benadeelde partij in het strafproces
gevoegd met een vordering tot schadevergoeding:
[bedrijf D](feit 1) tot een bedrag van
€ 3.147,00ter vergoeding van materiële schade (40 werkuren à € 78,68 per uur),
[bedrijf C].(feit 1) tot een bedrag van
€ 3.448,13(ex BTW) ter vergoeding van materiële schade,
[bedrijf 1] B.V.(feit 2) tot een bedrag van
€ 11.191,45(incl. BTW) ter vergoeding van materiële schade,
[bedrijf 6](feit 2) tot een bedrag van
€ 1.507,68ter vergoeding van materiële schade,
[bedrijf 9] B.V.(feit 2) tot een bedrag van
€ 11.264,98(incl. BTW) ter vergoeding van materiële schade,
[bedrijf 11](feit 2) tot een bedrag van
€ 1.585,10(incl. BTW) ter vergoeding van materiële schade,
[bedrijf 8] B.V.(feit 2) tot een bedrag van
€ 9.763,49(incl. BTW) ter vergoeding van materiële schade,
[bedrijf 7] B.V.(feit 2) tot een bedrag van
€ 965,58(incl. BTW) ter vergoeding van materiële schade,
[bedrijf 3]V.(feit 2: [bedrijf 3]) tot een bedrag van
€ 6.492,26(incl. BTW) ter vergoeding van materiële schade,
[bedrijf J] B.V./[aangever X](feit 3) tot een bedrag van
€ 200.000,00ter vergoeding van materiële schade en
€ 100.000,00ter zake van immateriële schade,
[benadeelde Z](feit 4) tot een bedrag van
€ 148.026,00ter vergoeding van materiële schade en
€ 2.500,00ter vergoeding van kosten rechtsbijstand,
telkens vermeerderd met wettelijke rente en met oplegging van de
schadevergoedingsmaatregel.
7.1
Standpunt van de officier van justitie
Feit 1:
De officier van justitie heeft naar voren gebracht dat de vorderingen van de benadeelde partijen [bedrijf D] en [bedrijf C]. telkens uitsluitend een kostenvergoeding van gewerkte uren inhouden. Er is geen verdere onderbouwing overgelegd in de zin van een urenspecificatie ter verantwoording van die werkzaamheden. De vorderingen zijn daarmee onvoldoende duidelijk onderbouwd, maar duidelijk is dat deze bedrijven wel kosten hebben gemaakt. De officier van justitie heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vorderingen kunnen worden toegewezen tot het gevorderde bedrag dan wel een bedrag dat de rechtbank redelijk voorkomt. Subsidiair heeft de officier van justitie gevorderd de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk te verklaren.
Feit 2:
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen van de bedrijven [bedrijf 1] B.V., [bedrijf 6], [bedrijf 9] B.V., [bedrijf 11], [bedrijf 8] B.V., [bedrijf 7] B.V. en [bedrijf 3]V. kunnen worden toegewezen met uitzondering van de BTW, maar vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de factuurdatum en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
Feit 3:
De officier van justitie heeft naar voren gebracht dat zij vanwege onduidelijkheden over de vordering vragen heeft gesteld aan de heer [aangever X] die namens [bedrijf J] B.V. de vordering heeft ingediend. De heer [aangever X] is gevraagd naar de verhouding tussen de rechtspersonen [bedrijf J] B.V. en [bedrijf K] (het bedrijf dat destijds aangifte heeft gedaan). Daarnaast staat in de vordering vermeld dat het bedrijf [bedrijf J] B.V. inmiddels failliet is verklaard, wat de vraag oproept of de curator de bevoegde partij is om de vordering in te stellen. Deze nadere vragen zijn onbeantwoord gebleven en bij die stand van zaken dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vordering.
Feit 4:
De officier van justitie heeft ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde Z] naar voren gebracht dat het rechtstreekse verband tussen de diefstal van de auto en de opgevoerde werkzaamheden en advocaatkosten onvoldoende duidelijk is onderbouwd. Alleen de waarde van de auto (€ 40.000,00) kan worden toegewezen en de benadeelde partij dient voor het overige niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vordering.
7.2
Standpunt van de verdediging
Feit 1:
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij [bedrijf D] onvoldoende is onderbouwd, zowel wat betreft de gevorderde uren als de uurtarieven. De vordering van [bedrijf C]. moet worden afgewezen. De bestelde goederen die daadwerkelijk zijn geleverd zijn inbeslaggenomen en teruggeven en er is dus geen materiële schade. De kosten voor het doen van aangifte en onderzoek zijn onvoldoende onderbouwd.
Feit 2:
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen van de bedrijven [bedrijf 1] B.V., [bedrijf 6], [bedrijf 9] B.V., [bedrijf 11], [bedrijf 8] B.V., [bedrijf 7] B.V. en [bedrijf 3]V. kunnen worden toegewezen met uitzondering van de BTW.
Feit 3:
De raadsman heeft - voor het geval de rechtbank wel tot een bewezenverklaring komt - bepleit de benadeelde partij [bedrijf J] B.V. in de vordering niet-ontvankelijk te verklaren omdat de vordering onvoldoende is onderbouwd. Een betaalbewijs op naam van [bedrijf J] B.V. ontbreekt en de gevorderde bedragen komen niet overeen met de bedragen die in het dossier zijn genoemd.
Feit 4:
De raadsman heeft ten aanzien van dit feit vrijspraak bepleit en geen expliciet standpunt ingenomen met betrekking tot de vordering.
7.3
Oordeel van de rechtbank
Feit 1: [bedrijf D] en [bedrijf C]
Hoewel voldoende aannemelijk is dat de benadeelde partijen schade hebben geleden die het rechtstreeks gevolg is van het onder 1 bewezen verklaarde, beschikt de rechtbank over onvoldoende informatie om de hoogte daarvan te kunnen beoordelen. Een urenspecificatie en toelichting op het uurtarief ontbreekt.
Schorsing van het onderzoek om de benadeelde partijen de hoogte van de schade alsnog te laten aantonen, zal leiden tot een onevenredige belasting van het strafgeding en daartoe zal dan ook niet worden overgegaan. De rechtbank zal de vorderingen van [bedrijf D] en [bedrijf C]. daarom niet-ontvankelijk verklaren. De vorderingen kunnen slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Feit 2:
De rechtbank zal de vorderingen van de benadeelde partijen – anders dan de raadsman en de officier van justitie hebben betoogd - toewijzen inclusief de door hen gevorderde BTW, aangezien in het onderhavige geval telkens sprake is van oplichting die ertoe heeft geleid dat de benadeelde partijen goederen en diensten hebben geleverd waarvoor zij niet zijn betaald (ECLI:NL:HR:2019:512).
[bedrijf 1] B.V.
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de schade van de benadeelde partij
[bedrijf 1] B.V.tot een bedrag van
€ 11.191,45rechtstreeks voortvloeit uit het onder 2 bewezen verklaarde feit. De vordering, waarvan de hoogte niet door de verdachte is betwist, zal daarom worden toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de laatste factuurdatum, zijnde 12 juni 2023.
De rechtbank zal de verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
[bedrijf 6]
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de schade van de benadeelde partij tot een bedrag van
€ 1.407,68(factuur € 1.381,83 incl. BTW en leveringskosten ad € 25,85) rechtstreeks voortvloeit uit het onder 2 bewezen verklaarde feit. De vordering, waarvan de hoogte niet door de verdachte is betwist, zal daarom worden toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de factuurdatum, zijnde 30 juni 2023.
De rechtbank zal de verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
[bedrijf 9] B.V.
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de schade van de benadeelde partij
[bedrijf 9] B.V.tot een bedrag van
€ 11.264,98(facturen incl. BTW) rechtstreeks voortvloeit uit het onder 2 bewezen verklaarde feit. De vordering, waarvan de hoogte niet door de verdachte is betwist, zal daarom worden toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de laatste factuurdatum, zijnde 14 augustus 2023.
De rechtbank zal de verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
[bedrijf 11]
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de schade van de benadeelde partij tot een bedrag van
€ 1.585,10(incl. BTW) rechtstreeks voortvloeit uit het onder 2 bewezen verklaarde feit. De vordering, waarvan de hoogte niet door de verdachte is betwist, zal daarom worden toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de factuurdatum, zijnde 6 mei 2023.
De rechtbank zal de verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
[bedrijf 8] B.V.
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de schade van de benadeelde partij
[bedrijf 8] B.V.tot een bedrag van
€ 9.763,49(incl. BTW) rechtstreeks voortvloeit uit het onder 2 bewezen verklaarde feit. De vordering, waarvan de hoogte niet door de verdachte is betwist, zal daarom worden toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de factuurdata, zijnde 27 augustus 2023.
De rechtbank zal de verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
[bedrijf 7] B.V.
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de schade van de benadeelde partij
[bedrijf 7] B.V.tot een bedrag van
€ 965,58(incl. BTW) rechtstreeks voortvloeit uit het onder 2 bewezen verklaarde feit. De vordering, waarvan de hoogte niet door de verdachte is betwist, zal daarom worden toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de factuurdatum 27 juni 2023.
De rechtbank zal de verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
[bedrijf 3]V.
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de schade van de benadeelde partij
[bedrijf 3]V.tot een bedrag van
€ 6.492,26rechtstreeks voortvloeit uit het onder 2 bewezen verklaarde feit. De vordering, waarvan de hoogte niet door de verdachte is betwist, zal daarom worden toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de laatste factuurdatum, zijnde 6 september 2023.
De rechtbank zal de verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes onder 2 bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: oplichting, meermalen gepleegd] aanleiding ter zake van de vorderingen van de benadeelde partij [bedrijf 1] B.V., [bedrijf 6], [bedrijf 9] B.V., [bedrijf 11], [bedrijf 8] B.V., [bedrijf 7] B.V. en [bedrijf 3]V. de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.
Feit 3:[bedrijf J] B.V.
De rechtbank is van oordeel dat ter terechtzitting vast is komen te staan dat de benadeelde partij ([bedrijf J] B.V.) in staat van faillissement is geraakt. De officier van justitie heeft [aangever X] benaderd met vragen over dat faillissement en de bevoegdheid om de vordering tot schadevergoeding in te dienen. Die vragen zijn (kennelijk) niet beantwoord.
De rechtbank is van oordeel dat schorsing van het onderzoek om hierover alsnog duidelijkheid te krijgen, zal leiden tot een onevenredige belasting van het strafgeding en daartoe zal dan ook niet worden overgegaan. De rechtbank zal de vordering van [bedrijf J] B.V. daarom niet-ontvankelijk verklaren. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Feit 4: [benadeelde Z]
De rechtbank is van oordeel dat onvoldoende duidelijk is wie schade heeft geleden door de diefstal van de Ford Cobra. Er bestaat geen overeenstemming over de vraag wie eigenaar van de auto is. Daarnaast behelst de vordering de aankoopkosten van de Cobra (€ 59.180,00), kostenposten genaamd ‘werkzaamheden 2002-2010’ (€ 28.746,00) en ‘uren: 556 a € 100,-/h’ (€ 55.600,00) en de betaling van een factuur aan [medeverdachte 1] (€ 4.500,00). De officier van justitie en raadsman van de verdachte hebben er terecht op gewezen dat de voor deze posten aangeleverde onderbouwing onvoldoende is. De kosten voor rechtsbijstand (€ 2.500,00) zijn niet nader gespecificeerd. In de bijgesloten facturen staat enkel vermeld ‘downpayment case [aangever Y]’. Zonder nadere toelichting kan de rechtbank niet vaststellen of het proceskosten als bedoeld in artikel 532 Sv betreft.
De rechtbank is van oordeel dat schorsing van het onderzoek om over de aard en omvang van de vordering meer duidelijkheid te krijgen, zal leiden tot een onevenredige belasting van het strafgeding en daartoe zal dan ook niet worden overgegaan. De rechtbank zal de vordering van [benadeelde Z] daarom niet-ontvankelijk verklaren. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.

9.Vorderingen tot tenuitvoerlegging

Parketnummer 09/115422-18
Bij onherroepelijk geworden vonnis van 13 februari 2023 in de zaak met parketnummer 09/115422-18 heeft de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlemmermeer de verdachte veroordeeld tot onder meer een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van acht maanden. Ten aanzien van die voorwaardelijke straf is de proeftijd op twee jaren bepaald onder de algemene voorwaarde dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit. De mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering is op 3 maart 2023 aan de verdachte toegezonden.
De bij genoemd vonnis vastgestelde proeftijd is ingegaan op 28 februari 2023.
De officier van justitie vordert thans dat de rechtbank zal gelasten dat die voorwaardelijke straf alsnog ten uitvoer zal worden gelegd.
De raadsman heeft bepleit de proeftijd te verlengen.
De rechtbank heeft bij het onderzoek ter terechtzitting bevonden dat zij bevoegd is over de vordering te oordelen en dat de officier van justitie daarin ontvankelijk is.
De rechtbank is van oordeel dat de vordering dient te worden toegewezen, nu uit de overige inhoud van dit vonnis blijkt dat de verdachte de voorwaarde dat hij zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit, niet heeft nageleefd.
Parketnummer 23/000442-21
Bij onherroepelijk geworden arrest van 21 september 2021 in de zaak met parketnummer 23/000442-21 heeft het Gerechtshof te Amsterdam de verdachte veroordeeld tot onder meer een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 57 dagen. Ten aanzien van die voorwaardelijke straf is de proeftijd op twee jaren bepaald onder de algemene voorwaarde dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit. De mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering is op 6 oktober 2021 aan de verdachte toegezonden.
De bij genoemd vonnis vastgestelde proeftijd is ingegaan op 6 oktober 2021.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering tot tenuitvoerlegging moet worden afgewezen, omdat deze voorwaardelijk opgelegde straf inmiddels reeds volledig is tenuitvoergelegd.
De raadsman sluit zich daarbij aan.
De rechtbank is van oordeel dat nu de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke opgelegde gevangenisstraf reeds is gelast de officier van justitie niet-ontvankelijk zal worden verklaard in haar vordering.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
36f, 47, 57, 60a, 63, 231b, 266, 267, 310, 311, 326 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1, 2, 3, 4 primair en 5 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de onder 1, 2, 3, 4 primair en 5 bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
dertig (30) maanden.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart de benadeelde partij
[bedrijf D]niet-ontvankelijk in de vordering.
Verklaart de benadeelde partij
[bedrijf C].niet-ontvankelijk in de vordering.
Verklaart de benadeelde partij
[bedrijf J] B.V.niet-ontvankelijk in de vordering.
Verklaart de benadeelde partij
[benadeelde Z]niet-ontvankelijk in de vordering.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[bedrijf 1] B.V.geleden schade tot een bedrag van
€ 11.191,45als vergoeding voor de materiële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 12 juni 2023 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [bedrijf 1] B.V., voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [bedrijf 1] B.V. de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 11.191,45 bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 82 dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 12 juni 2023 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij [bedrijf 1] B.V. in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[bedrijf 6]geleden schade tot een bedrag van
€ 1.407,68als vergoeding voor de materiële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 30 juni 2023 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [bedrijf 6], voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [bedrijf 6] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 1.407,68 bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 22 dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 30 juni 2023 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij [bedrijf 6] in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[bedrijf 9] B.V.geleden schade tot een bedrag van
€ 11.264,98als vergoeding voor de materiële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 14 augustus 2023 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [bedrijf 9] B.V., voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [bedrijf 9] B.V. de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 11.264,98 bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 83 dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 augustus 2023 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij [bedrijf 9] B.V. in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[bedrijf 11]geleden schade tot een bedrag van
€ 1.585,10als vergoeding voor de materiële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 6 mei 2023 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [bedrijf 11], voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [bedrijf 11] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 1.585,10 bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 23 dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 6 mei 2023 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij [bedrijf 11] in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[bedrijf 8] B.V.geleden schade tot een bedrag van
€ 9.763,49als vergoeding voor de materiële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 27 augustus 2023 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [bedrijf 8] B.V., voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [bedrijf 8] B.V. de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 9.763,49 bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 76 dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 27 augustus 2023 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij [bedrijf 8] B.V. in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[bedrijf 7] B.V.geleden schade tot een bedrag van
€ 965,58als vergoeding voor de materiële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 27 juni 2023 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [bedrijf 7] B.V., voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [bedrijf 7] B.V. de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 965,58 bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 17 dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 27 juni 2023 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij [bedrijf 7] B.V. in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[bedrijf 3]V.geleden schade tot een bedrag van
€ 6.492,26als vergoeding voor de materiële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 6 september 2023 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [bedrijf 3]V., voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [bedrijf 3]V. de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 6.492,26 bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 62 dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 6 september 2023 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij [bedrijf 3]V. in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Wijst toe de vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummer 09/115422-18 en gelast de tenuitvoerlegging van de niet ten uitvoer gelegde gevangenisstraf voor de duur van acht (8) maanden, opgelegd bij vonnis van de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlemmermeer d.d. 13 februari 2023.
Verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in de vordering tot tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummer 23/000442-21.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.J. Roos, voorzitter,
mr. J.M. Jongkind en mr. J. Lintjer, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier, mr. L.P. van Os,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 24 december 2024.