ECLI:NL:RBNHO:2024:13876

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
12 december 2024
Publicatiedatum
21 januari 2025
Zaaknummer
AWB - 23 _ 5372
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Premieplicht voor volksverzekeringen en inkomensafhankelijke bijdrage zorgverzekeringswet voor Duitse uitkeringen van eiseres

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 12 december 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, die in Nederland woont en Duitse uitkeringen ontvangt, en de inspecteur van de Belastingdienst. Eiseres betwistte de premieplicht voor volksverzekeringen en de inkomensafhankelijke bijdrage zorgverzekeringswet (Zvw) over haar Duitse Witwenrente en Alternrente. De rechtbank oordeelde dat eiseres wel degelijk premies volksverzekeringen verschuldigd is, omdat zij in Nederland woont en volgens de Nederlandse wetgeving als ingezetene wordt beschouwd. De rechtbank stelde vast dat de Witwenrente en Alternrente tot het premie-inkomen behoren en dat de aanslagen die aan eiseres zijn opgelegd correct zijn. Eiseres had eerder een verklaring 'niet Wlz-verzekerd', maar deze was ingetrokken, waardoor zij vanaf dat moment wel verzekerd was voor de Wlz. De rechtbank concludeerde dat de aanslagen voor de jaren 2020 en 2021 naar de juiste bedragen zijn opgelegd en verklaarde het beroep ongegrond. Eiseres kan binnen zes weken na de verzenddatum van de uitspraak hoger beroep instellen bij het gerechtshof Amsterdam.

Uitspraak

Rechtbank noord-holland

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummers: HAA 23/5372, 23/5387, 23/5376 en 23/5378

uitspraak van de meervoudige kamer van 12 december 2024 in de zaak tussen

[eiseres] , wonende te [woonplaats] , eiseres,

en

de inspecteur van de Belastingdienst, verweerder.

Procesverloop

HAA 23/5372
Verweerder heeft met dagtekening 30 september 2022 aan eiseres voor het jaar 2020 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 35.275 en een premie-inkomen van € 24.527.
HAA 23/5376
Verweerder heeft met dagtekening 8 juli 2023 aan eiseres voor het jaar 2020 een navorderingsaanslag IB/PVV opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 35.275 en een premie-inkomen van € 34.712.
HAA 23/5378
Verweerder heeft met dagtekening 11 oktober 2022 aan eiseres voor het jaar 2021 een aanslag IB/PVV opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 37.825 en een premie-inkomen van € 35.129.
HAA 23/5387
Verweerder heeft met dagtekening 11 oktober 2022 aan eiseres voor het jaar 2021 een aanslag inkomensafhankelijke bijdrage zorgverzekeringswet (hierna: Zvw) opgelegd, berekend naar een bijdrage-inkomen van € 17.697.
HAA 23/5372, HAA 23/5378 en HAA 23/5387
Verweerder heeft bij een in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de aanslag IB/PVV 2020, de aanslag IB/PVV 2021 en de aanslag inkomensafhankelijke bijdrage Zvw 2021 gehandhaafd.
Alle zaken
Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld.
Eiseres heeft gelijktijdig rechtstreeks beroep ingesteld tegen de navorderingsaanslag IB/PVV 2020.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiseres heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 oktober 2024 te Haarlem.
Eiseres is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam 2] en mr. [naam 3]

Overwegingen

Feiten
1. Eiseres is op 1 juni 1999 naar Nederland geëmigreerd en woont sindsdien in Nederland.
2. Eiseres woonde voorafgaand aan de emigratie in Duitsland. Zij heeft tot eind 1997 in Duitsland gewerkt. Zij is weduwe van haar in 1993 overleden echtgenoot, [naam 1] , die eveneens in Duitsland heeft gewerkt. In de periode dat eiseres en [naam 1] in Duitsland werkzaam waren, hebben zij premies voldaan in het kader van het Duitse pensioenverzekeringsstelsel (Gesetzliche Rentenversicherung).
3. In 2020 ontving eiseres vanuit Duitsland een Witwenrente (weduwepensioen) van € 10.748 van de Deutsche Rentenversicherung Westfalen en een Alternrente (ouderdomspensioen) van € 4.596 van de Deutsche Rentenversicherung Berlin.
4. In 2021 ontving eiseres vanuit Duitsland een ‘Witwenrente’ (weduwepensioen) van € 10.748 van de Deutsche Rentenversicherung Westfalen en een ‘Alternrente’ (ouderdomspensioen) van € 6.951 van de Deutsche Rentenversicherung Berlin.
5. Eiseres beschikte tot 20 december 2020 over een verklaring “niet Wlz-verzekerd” in Nederland. Deze verklaring is met ingang 20 december 2020 ingetrokken door de Sociale Verzekeringsbank (hierna: de SVB).
6. Eiseres ontvangt vanaf 20 december 2020 in Nederland een uitkering volgens de Algemene Ouderdomswet (hierna: de AOW).

Geschil7. In geschil is of de aanslag IB/PVV 2020, de navorderingsaanslag IB/PVV 2020, de aanslag IB/PVV 2021 en de aanslag inkomensafhankelijke bijdrage Zvw 2021 naar de juiste bedragen zijn opgelegd. Meer specifiek gaat het erom of eiseres over de Witwenrente en Alternrente premies volksverzekeringen verschuldigd is. Verder gaat het erom of eiseres over die uitkeringen voor 2021 een inkomensafhankelijke bijdrage voor de Zvw verschuldigd is.

Beoordeling van het geschil
Vooraf: prorogatie
8. Op grond van artikel 7:1, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), dient degene aan wie het recht is toegekend beroep bij een bestuursrechter in te stellen, alvorens beroep in te stellen, bezwaar te maken. Op grond van artikel 7:1a van de Awb is het mogelijk om onder in het artikel genoemde voorwaarden rechtstreeks in beroep te komen (‘prorogatie’).
9. De rechtbank overweegt het volgende. Vast staat dat voor de navorderingsaanslag IB/PVV 2020 geen bezwaarfase is doorlopen. Desgevraagd heeft eiseres ter zitting verklaard dat zij gebruik wenst te maken van de in artikel 7:1a van de Awb geboden mogelijkheid rechtstreeks beroep in te stellen tegen de navorderingsaanslag. Verweerder heeft in de beroepsfase toestemming gegeven om de bezwaarfase in zoverre over te slaan. Hoewel niet aan alle voorwaarden van artikel 7:1a van de Awb is voldaan, zal de rechtbank partijen hierin om redenen van proceseconomie volgen en de navorderingsaanslag IB/PVV 2020 inhoudelijk beoordelen (vgl. Hoge Raad 25 november 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP3053, r.o. 4.2.8.).
Vooraf: het belastbare inkomen uit werk en woning
10. Eiseres heeft ter zitting desgevraagd ter verduidelijking van het beroepschrift verklaard dat het haar niet gaat om de in Nederland geheven inkomstenbelasting, maar om de premieplicht in Nederland. Er zijn geen klachten gericht tegen de omvang van het door verweerder bij de belastingaanslagen vastgestelde inkomen uit werk en woning voor de jaren 2020 en 2021. De rechtbank gaat er daarom vanuit dat de door verweerder in aanmerking genomen Witwenrente en Alternrente in die jaren terecht en tot het juiste bedrag tot het belastbare inkomen uit werk en woning van eiseres zijn gerekend.
Premies volksverzekeringen
11. Eiseres stelt zich op het standpunt dat zij geen premies volksverzekeringen is verschuldigd over de bedragen aan Witwenrente en Alternrente die zij uit Duitsland ontvangt. Zij betoogt hiertoe dat zij in Duitsland als gepensioneerde wordt gezien en dat zij en [naam 1] in Duitsland tijdens de periode waarin zij werkten premies hebben afgedragen. Volgens eiseres zijn de Witwenrente en Alternrente uitkeringen uit een pensioenregeling en klopt het niet dat zij daarover in Nederland nogmaals premies voor sociale verzekeringen, waaronder de AOW, moet afdragen. Zij beklaagt zich er daarbij over dat zij in Nederland niet werkt en dat zij niet inziet waarom zij als gepensioneerde premies voor sociale verzekeringen moet betalen.
12. De rechtbank stelt eiseres in het ongelijk, en komt daartoe op grond van het volgende.
13. Volgens artikel 6 van de Wet financiering sociale verzekeringen (hierna: de Wfsv) is iemand premieplichtig indien hij is verzekerd in de zin van de volksverzekeringen. Op grond van artikel 6, lid 1, van de AOW, artikel 13 van de Algemene nabestaandenwet (hierna: de Anw) en artikel 2.1.1 van de Wet langdurige zorg (hierna: de Wlz) is een ingezetene verzekerd voor de volksverzekeringen. Artikel 2 van de AOW, artikel 6 van de Anw en artikel 1.2.1 van de Wlz bepalen vervolgens dat iemand die in Nederland woont een ingezetene in de zin van de volksverzekeringen is.
14. Omdat eiseres in de jaren 2020 en 2021 in Nederland woonde, is zij op basis van de hiervoor opgenomen wetgeving in die jaren in Nederland (in beginsel) verzekerd voor de premies volksverzekeringen en daarom ook premieplichtig.
15. Voor wat betreft de hoogte van de premies geldt het volgende. Op grond van artikel 7 van de Wfsv worden de premies voor de volksverzekeringen geheven over het premie-inkomen. Volgens artikel 8 van de Wfsv wordt onder het premie-inkomen verstaan het belastbare inkomen uit werk en woning, bepaald volgens de regels van hoofdstuk 3 van de Wet IB 2001. Uit hoofdstuk 3 van de Wet IB 2001 volgt dat als iemand in Nederland woont, zijn gehele inkomen (het “wereldinkomen”) in Nederland is onderworpen aan de heffing van inkomstenbelasting. Nu niet ter discussie staat dat de Witwenrente en Alternrente behoren tot het Nederlandse inkomen uit werk en woning van eiseres, worden deze uitkeringen ook tot het premie-inkomen gerekend.
16. Het voorgaande is niet – zoals eiseres stelt – in strijd met de Verordening (EG) nr. 883/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de coördinatie van de sociale zekerheidsstelsels (hierna: de Vo 883/2004). De Vo 883/2004 bevat aanwijsregels op grond waarvan wordt bepaald van welke lidstaat de wetgeving van toepassing is. Artikel 11, lid 1 en lid 3, onder e, van de Vo 883/2004, wijst in dit geval Nederland (de woonstaat) aan als de lidstaat waarvan de wetgeving omtrent de sociale zekerheid exclusief van toepassing is. Zoals hiervoor overwogen, is eiseres volgens de Nederlandse wet in beginsel verzekerd in de zin van de volksverzekeringen.
17. Op die verzekeringsplicht bestaan uitzonderingen. In dit verband is van belang dat eiseres tot 20 december 2020 beschikte over een door de SVB afgegeven verklaring “niet Wlz-verzekerd”. Naar de rechtbank begrijpt, was deze verklaring afgegeven vanwege artikel 24 van de Vo 883/2004 in verbinding met artikel 21, lid 1, van het Besluit uitbreiding en beperking kring verzekerden volksverzekeringen 1999 (hierna: het BUB). Gelet op die verklaring is eiseres tot 20 december 2020 niet verzekerd voor de Wlz. Nadat die verklaring was ingetrokken, dus per 20 december 2020, is eiseres op grond van het hiervoor weergegeven wettelijke kader wel verzekerd voor de Wlz. Niet gesteld is verder dat eiseres in de jaren 2020 en/of 2021 ten aanzien van de verzekeringsplicht voor de AOW en de Anw beschikte over een verklaring als bedoeld in artikel 22 van het BUB. Eiseres is daarom voor die volksverzekeringen in 2020 en 2021 volgens de hoofdregel verzekerd in Nederland. De rechtbank merkt daarbij evenwel op dat eiseres vanaf 20 december 2020 een uitkering op basis van de AOW ontvangt. Vanaf dat moment is zij niet meer premieplichtig voor de AOW (artikel 10 van de Wfsv).
18. Verweerder heeft met de onder 17. benoemde omstandigheden, naar uit de stukken volgt en ter zitting is verklaard, rekening gehouden bij het opleggen van de aanslag IB/PVV 2020, de navorderingsaanslag IB/PVV 2020 en de aanslag IB/PVV 2021, door aanpassing van het gehanteerde totale premiepercentage voor de premies volksverzekeringen. Eiseres heeft verder geen klachten gericht tegen de berekening van het premiepercentage.
19. Het voorgaande leidt ertoe dat eiseres in 2020 en 2021 premies volksverzekeringen was verschuldigd over de ontvangen Witwenrente en Alternrente. De aanslag IB/PVV 2020, de navorderingsaanslag IB/PVV 2020 en de aanslag IB/PVV 2021 zijn voor wat betreft de premies volksverzekeringen naar de juiste bedragen opgelegd.
Inkomensafhankelijke bijdrage Zvw 2021
20. Naar de rechtbank begrijpt, meent eiseres op grond van haar hiervoor in 11. weergegeven standpunt ook dat over de ontvangen Witwenrente en Alternrente geen inkomensafhankelijke bijdrage voor de Zvw is verschuldigd. De rechtbank volgt eiseres hierin niet en overweegt daartoe als volgt.
21. Volgens artikel 2 van de Zvw is iemand die op grond van de Wlz en de daarop gebaseerde regelgeving van rechtswege verzekerd is, verzekeringsplichtig voor de Zvw. In artikel 2.1.1, lid 1, onder a, van de Wlz wordt een ingezetene van Nederland als verzekerde aangemerkt. Iemand die in Nederland woont is volgens artikel 1.2.1 van de Wlz een ingezetene. Omdat eiseres in het jaar 2021 in Nederland woonde, is zij dus verzekerd voor de Zvw.
22. Op grond van artikel 41 van de Zvw is eiseres als verzekerde een inkomensafhankelijke bijdrage verschuldigd over het bijdrage-inkomen als bedoeld in artikel 42 Zvw. Tot dit inkomen behoren volgens artikel 43, lid 2, van de Zvw (onder meer) het loon van eiseres en de door haar ontvangen periodieke uitkeringen die belast zijn volgens de regels van de Wet IB 2001. Niet in geschil is dat de uitkeringen uit Duitsland ofwel tot het loon behoren ofwel een belaste periodieke uitkering vormen. De uitkeringen van Witwenrente en Alternrente behoren daarom tot het bijdrage-inkomen voor de Zvw.
23. Zorgverzekeringen zoals de Zvw vallen, net als de volksverzekeringen, onder de materiële werkingssfeer van de Vo 883/2004. Ook voor de zorgverzekering wijst artikel 11, lid 3, onder e, van de Vo 883/2004 Nederland aan als de lidstaat wiens wetgeving op eiseres van toepassing is. De Zvw is daarom op eiseres van toepassing en ook de Witwenrente en Alternrente worden tot het bijdrage-inkomen gerekend.
24. De rechtbank merkt op dat eiseres tot 20 december 2020 beschikte over een door de SVB afgegeven verklaring dat zij niet is verzekerd voor de Wlz. Na het intrekken van deze verklaring is zij dat wel, op grond van de hiervoor weergegeven regelgeving.
25. Het voorgaande betekent dat eiseres over de ontvangen Witwenrente en Alternrente in 2021 een inkomensafhankelijke bijdrage voor de Zvw is verschuldigd. De berekening van de inkomensafhankelijke bijdrage is door eiseres verder niet bestreden. De aanslag inkomensafhankelijke bijdrage Zvw 2021 is daarom naar het juiste bedrag opgelegd.
26. Gelet op het voorgaande dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
Proceskosten
27. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.C. van Beelen, voorzitter, en mr. J. Snitker, en mr. H. de Jong leden, in aanwezigheid van H. van Lingen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 12 december 2024.
griffier voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift per post verzonden op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Amsterdam (belastingkamer).
U kunt digitaal beroep instellen via www.rechtspraak.nl. Daar klikt u op “Formulieren en inloggen”. Hoger beroep instellen kan ook door verzending van een brief aan het gerechtshof Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
bij het hogerberoepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
het hogerberoepschrift moet, indien het op papier wordt ingediend, ondertekend zijn. Verder moet het ten minste het volgende vermelden:
de naam en het adres van de indiener;
de datum van verzending;
een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
e redenen waarom u het niet eens bent met de uitspraak (de gronden van het hoger beroep).