ECLI:NL:RBNHO:2024:13965

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
1 mei 2024
Publicatiedatum
31 januari 2025
Zaaknummer
335167
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid voor schadevergoeding na mishandeling met letsel en aanvullende schadevergoeding

In deze zaak, die voor de Rechtbank Noord-Holland is behandeld, vordert eiser, die in 2018 door gedaagde is mishandeld, een aanvullende schadevergoeding. Eiser heeft eerder in een strafprocedure al een schadevergoeding van € 26.085,88 ontvangen. De rechtbank oordeelt dat gedaagde nog een bedrag van € 3.459,51 aan eiser moet betalen, bestaande uit verschillende schadeposten zoals reiskosten van de dochter, vliegtickets, en kosten voor huishoudelijke hulp. De rechtbank wijst de vordering voor een aanvullend smartengeld af, omdat eiser niet voldoende heeft onderbouwd waarom het eerder toegekende bedrag onvoldoende zou zijn. De rechtbank compenseert de proceskosten tussen partijen, zodat iedere partij de eigen kosten draagt. De uitspraak is gedaan op 1 mei 2024.

Uitspraak

RECHTBANK Noord-Holland

Civiel recht
Zittingsplaats Alkmaar
Zaaknummer: C/15/335167 / HA ZA 22-768
Vonnis van 1 mei 2024
in de zaak van
[eiser],
te [woonplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
advocaat: mr. M.P. de Klerk,
tegen
[gedaagde],
te [woonplaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
advocaat: mr. M.C. de Ruijter.
De zaak in het kort
Op 15 september 2018 is [eiser] door [gedaagde] mishandeld, als gevolg waarvan [eiser] letsel heeft opgelopen. In de strafprocedure is aan [eiser] reeds een schadevergoeding van € 26.085,88 toegekend. In deze zaak oordeelt de rechtbank dat door [gedaagde] nog aanvullende schadevergoeding moet worden betaald.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 9 december 2022 met zeven productie;
- de conclusie van antwoord met negen producties;
- het tussenvonnis van 18 oktober 2023;
- de akte van [eiser] met drie producties;
- de mondelinge behandeling van 20 maart 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Op 15 september 2018 is [eiser] door [gedaagde] mishandeld.
2.2.
Na de mishandeling is [eiser] per ambulance naar het Noordwest Ziekenhuis in Alkmaar gebracht. Daar is vastgesteld dat de neus en de beide oogkassen van [eiser] gebroken waren. Uit een CT-scan van zijn hoofd bleek dat er sprake was van een bloeding in de ruimte tussen de hersenen en de schedel.
2.3.
Van 15 september 2018 tot 20 september 2018 verblijft [eiser] in het Noordwest Ziekenhuis in Alkmaar. Op 20 september 2018 wordt hij overgebracht naar het Haga ziekenhuis in Den Haag, waar hij verblijft tot en met 27 september 2018. Na ontslag uit het ziekenhuis heeft [eiser] tot 27 oktober 2018 verbleven in een revalidatiecentrum. Hierna volgt een periode van poliklinische revalidatie, welke wordt afgesloten op 29 mei 2019.
2.4.
Na de revalidatie begint [eiser] aan de re-integratie op zijn werk. Hoewel hij na enige tijd weer zijn volledig aantal uren werkt, ziet zijn werkgever begin 2020 reden om Ergo & Arbeid in te schakelen voor begeleiding. Tussen januari 2020 en juli 2020 vinden er meerdere gesprekken plaats. In de zomer van 2020 meldt [eiser] zich volledig ziek. Inmiddels ontvangt [eiser] een WIA- dan wel IVA-uitkering.
2.5.
Bij vonnis van 30 oktober 2020 is [gedaagde] strafrechtelijk veroordeeld voor de mishandeling. [gedaagde] is daarbij ook veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding van € 26.085,88. Dit bedrag bestaat uit € 25.000.00 aan smartengeld en wat kosten.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
I. [gedaagde] veroordeelt tot betaling van een bedrag van € 84.861,58, te vermeerderen met de wettelijke rente;
II. [gedaagde] veroordeelt tot betaling van de proceskosten en de buitengerechtelijke kosten, te vermeerderen met de wettelijke rente, en de eventuele nakosten.
3.2.
Aan deze vorderingen legt [eiser] het volgende ten grondslag.
In de strafprocedure heeft [eiser] een vordering ingediend van € 44.381,69. De politierechter heeft de vordering toegewezen tot een bedrag van € 26.085,88, voor het overige werd de vordering niet-ontvankelijk verklaard. Het niet toegewezen deel van de vordering wil [eiser] nu alsnog op [gedaagde] verhalen. [eiser] heeft als gevolg van het door [gedaagde] veroorzaakte letsel namelijk allerlei kosten gemaakt. Ook vindt [eiser] dat hij recht heeft op een hoger smartengeld dan door de politierechter is toegewezen. In figuur 1 hieronder heeft [eiser] met rood aangegeven welke kosten- en schadeposten volgens hem nog vergoed moeten worden. Gezien de gevorderde smartengeldvergoeding van € 37.259,00 en de al eerder toegekende vergoeding van € 25.000,00 vordert [eiser] in deze zaak een aanvullende smartengeldvergoeding van € 12.259,00.
Figuur 1
Aanvullend op deze kosten- en schadeposten stelt [eiser] ook nog een vordering op [gedaagde] te hebben, omdat inmiddels is gebleken dat er ook sprake is van een verlies aan arbeidsvermogen. [eiser] is niet meer in staat om te werken en ontvangt een IVA-uitkering. Door het NRL is het verlies aan arbeidsvermogen berekend op een bedrag van € 66.158,00.
3.3.
[gedaagde] voert verweer.
Volgens [gedaagde] is [eiser] met het al betaalde bedrag van € 26.085,88 ruimschoots gecompenseerd voor de schade die [gedaagde] heeft veroorzaakt. De door [eiser] opgevoerde kostenposten komen niet voor vergoeding in aanmerking, maar behoren voor rekening van [eiser] te blijven. Daar komt bij dat de kosten grotendeels niet of onvoldoende zijn onderbouwd. Daarnaast wordt een aanvullende betaling van smartengeld gevorderd. In de strafprocedure is al een bedrag van € 25.000,00 toegekend. Dit is een bijzonder hoog bedrag, in vergelijking met wat er wordt uitgekeerd aan slachtoffers met blijvend hersenletsel na een verkeersongeval. [gedaagde] betwist dat er sprake is van blijvend traumatisch hersenletsel. [eiser] heeft niet aangetoond dat hij nog klachten en beperkingen heeft als gevolg van het voorval. Van een aanvullende betaling van smartengeld kan dus geen sprake zijn. [eiser] heeft verder onvoldoende aannemelijk gemaakt dat hij als gevolg van het voorval van 15 september 2018 eerder heeft moeten stoppen met werken. Dat [eiser] een IVA-uitkering ontvangt zegt niets over de ernst van zijn klachten en beperkingen.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat [gedaagde] aansprakelijk is voor de schade die [eiser] lijdt als gevolg van de mishandeling op 15 september 2018. Voor deze schade heeft [gedaagde] al een bedrag van € 26.085,88 aan [eiser] betaald. Dit geschil ziet op de vraag of [eiser] recht heeft op een aanvullende schadevergoeding. De rechtbank zal de gevorderde kosten- en schadeposten in het vervolg van dit vonnis één voor één behandelen.
Reiskosten dochter
4.2.
[eiser] stelt dat zijn dochter hem heeft bezocht toen hij in het ziekenhuis in Alkmaar lag en dat zij daarvoor reiskosten heeft gemaakt. Uit een uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 8 oktober 2014 volgt dat op grond van artikel 6:107 van het Burgerlijk Wetboek (BW) de kosten van het bezoek van familieleden aan iemand die lichamelijk letsel heeft opgelopen, tot op zekere hoogte voor vergoeding in aanmerking komen [1] . [eiser] vordert overeenkomstig de richtlijn van de Letselschaderaad een bedrag van € 215,80 aan reiskosten.
4.3.
Volgens [gedaagde] komen de door [eiser] namens zijn dochter gevorderde reiskosten niet voor vergoeding in aanmerking. [eiser] heeft niet gemotiveerd dat hier sprake is van verplaatste schade. Van verplaatste schade is sprake als er ten behoeve van de benadeelde noodzakelijke reiskosten worden gemaakt. Hoewel het uiteraard fijn was voor [eiser] dat zijn dochter hem in het ziekenhuis kwam bezoeken, was het bezoek niet noodzakelijk voor zijn herstel. Daar komt bij dat [eiser] niet heeft onderbouwd hoe de gevorderde reiskosten berekend zijn. Het is niet bekend hoe vaak de dochter van [eiser] hem heeft bezocht en hoeveel kilometer zij heeft afgelegd.
4.4.
De rechtbank is van oordeel dat er sprake is van verplaatste schade en dat de door de dochter van [eiser] gemaakte reiskosten vergoed moeten worden. [gedaagde] voert aan dat alleen noodzakelijke reiskosten als verplaatste schade voor vergoeding in aanmerking komen, maar dat is naar het oordeel van de rechtbank een te beperkte uitleg van artikel 6:107 BW. Uit de jurisprudentie volgt dat ook de kosten die familieleden maken om iemand die lichamelijk letsel heeft opgelopen te bezoeken moeten worden vergoed. Dit volgt ook uit de uitspraak van deze rechtbank waar [eiser] naar verwijst. [gedaagde] heeft de hoogte van de gevorderde reiskosten onvoldoende gemotiveerd betwist, zodat deze kunnen worden toegewezen.
Daarbij merkt de rechtbank op dat uit de door [eiser] overgelegde stukken volgt dat zijn dochter vijf keer vanuit Den Haag naar Alkmaar is gereisd om hem in het ziekenhuis te bezoeken. Bij een enkele reisafstand van 83 kilometer en een kilometervergoeding van € 0,26 komen de reiskosten volgens de richtlijn van de Letselschaderaad uit op het door [eiser] gevorderde bedrag.
Vliegtickets [eiser]
4.5.
[eiser] stelt dat hij in oktober en november van 2018 zijn partner in Kenya zou gaan bezoeken. Daarvoor had hij al een vliegticket geboekt, maar als gevolg van het opgelopen letsel kon het bezoek niet doorgaan. Het vliegticket is niet gebruikt, de ticketprijs van € 663,25 bleek niet restitueerbaar te zijn. De kosten van het vliegticket zijn kosten zonder nut, die op grond van artikel 6:95 BW voor vergoeding in aanmerking komen.
4.6.
[gedaagde] begrijpt dat [eiser] niet in staat was om in oktober 2018 naar Kenya te vliegen. De advocaat van [eiser] heeft echter pas op 5 maart 2020 geïnformeerd bij KLM of de ticketprijs restitueerbaar was. Er is eerder geen actie ondernomen om het ticket te annuleren of om te boeken. Dat er geen actie is ondernomen ligt in de risicosfeer van [eiser] zelf. [eiser] heeft namelijk een schadebeperkingsplicht en hieraan heeft hij niet voldaan. De schade die [eiser] als gevolg hiervan lijdt behoort niet voor rekening van [gedaagde] te komen.
4.7.
De rechtbank is van oordeel dat de kosten van het vliegticket door [gedaagde] vergoed moeten worden. [eiser] stelt terecht dat sprake is van kosten die zonder nut zijn gemaakt. In het Dakar Rally-arrest [2] heeft de Hoge Raad geoordeeld dat uitgaven die al zijn gedaan, maar die hun doel niet meer kunnen bereiken, als vermogensschade worden aangemerkt. Volgens de Hoge Raad komen deze uitgaven voor vergoeding in aanmerking als de schade aan de aansprakelijke partij kan worden toegerekend. Dat is hier het geval.
[eiser] kan volstaan met de stelling dat hij niet kon vliegen als gevolg van het letsel dat hij heeft opgelopen door het handelen van [gedaagde] . Het is aan [gedaagde] om aannemelijk te maken dat het ticket kon worden geannuleerd of kon worden omgeboekt. [gedaagde] heeft dit niet aannemelijk gemaakt en de vordering wordt daarom toegewezen.
Reiskosten, omboekingskosten en het verblijf in het ziekenhuis door partner
4.8.
[eiser] stelt dat zijn partner kosten heeft gemaakt, omdat zij vanuit Kenya naar Nederland is gereisd in verband met zijn opname in het ziekenhuis. Naast de kosten van de vliegtickets van € 1.073,46 heeft zij ook omboekingskosten gemaakt. Zij heeft haar retourvlucht naar Kenya namelijk moeten uitstellen, omdat [eiser] nog in het ziekenhuis lag. De omboekingskosten bedroegen € 103,00. Ten slotte heeft zijn partner drie nachten verbleven in de familiekamer van het ziekenhuis. De kosten hiervoor bedroegen € 75,00.
Deze kosten komen volgens [eiser] als verplaatste schade voor vergoeding in aanmerking.
4.9.
Volgens [gedaagde] horen de kosten van de tickets en het verblijf in de familiekamer niet voor rekening van [gedaagde] te komen. [eiser] en zijn partner hebben een langeafstandsrelatie en daarbij hoort het risico dat je niet direct bij je geliefde aanwezig kun zijn als er iets verschrikkelijks gebeurt. Daarmee accepteer je ook het risico dat je extra kosten moet maken om op zo een moment toch bij elkaar te kunnen zijn. De gevolgen hiervan zijn niet toerekenbaar aan [gedaagde] .
4.10.
De rechtbank is van oordeel dat de reiskosten, omboekingskosten en verblijfskosten zijn aan te merken als verplaatste schade en dat deze moeten worden vergoed. Het gaat om kosten die de partner ten behoeve van [eiser] heeft gemaakt en die zij niet had hoeven te maken als het voorval van 15 september 2018 niet had plaatsgevonden. Ook hier geldt dat uit de jurisprudentie volgt dat de redelijke kosten die familieleden maken om iemand die lichamelijk letsel heeft opgelopen te bezoeken moeten worden vergoed. Dat deze kosten in dit geval hoger zijn omdat de partner van [eiser] in het buitenland verblijft, maakt niet dat deze kosten onredelijk zijn. Een aansprakelijke partij moet het slachtoffer nemen zoals hij is. Dat geldt ook voor de persoonlijke omstandigheden van het slachtoffer die een rol spelen bij de schade. Gelet op de aard van de aansprakelijkheid en de daarbij horende ruime toerekening van schadevergoedingen komen de door de partner gemaakte kosten als verplaatste schade voor vergoeding in aanmerking.
Medisch adviezen
4.11.
[eiser] stelt dat hij kosten heeft gemaakt voor twee medische adviezen. De medische adviezen waren noodzakelijk om de omvang van de schade te bepalen en om de strafrechter in het strafproces voor te lichten over de aard en ernst van het letsel. Het gaat om kosten die op grond van artikel 6:96 BW voor vergoeding in aanmerking komen.
4.12.
[gedaagde] voert aan dat de nota van de medische advisering geen urenspecificatie bevat en dat de kosten dus niet gespecificeerd zijn. Verder voert [gedaagde] aan dat de adviezen zonder overleg of overeenstemming zijn opgesteld en dat niet bekend is of de kosten via andere kanalen zijn vergoed.
4.13.
De rechtbank is van oordeel dat de kosten van de medische adviezen vergoed moeten worden. Het gaat om kosten die zijn gemaakt om de schade vast te stellen en die komen op grond van artikel 6:96 BW voor vergoeding in aanmerking. De hoogte van de gevorderde kosten komt de rechtbank niet onredelijk voor en [gedaagde] heeft hiertegen ook geen gemotiveerd verweer gevoerd.
Huishoudelijke hulp
4.14.
[eiser] stelt dat hij als gevolg van het opgelopen letsel hulp in de huishouding nodig heeft gehad. Bij de berekening van de hoogte van de vergoeding van deze hulp zoekt [eiser] aansluiting bij de richtlijn huishoudelijke hulp van de Letselschaderaad. Hierbij schat [eiser] de periode dat hij hulp heeft ontvangen van zijn dochter en zijn partner in op drie maanden. In deze periode was [eiser] licht tot matig beperkt in het uitvoeren van de huishoudelijke taken. Op grond van de richtlijn vordert [eiser] een vergoeding van € 845,00.
4.15.
[gedaagde] voert aan dat [eiser] niet duidelijk heeft gemaakt op welke periode de vordering voor huishoudelijke hulp ziet. Na het voorval heeft [eiser] eerst een tijd in het ziekenhuis gelegen en daarna verbleef hij in een revalidatiecentrum. Tijdens deze periode was er geen huishoudelijke hulp nodig. Mogelijk was [eiser] na thuiskomst niet in staat om het zware schoonmaakwerk zelf te doen, maar het is gezien zijn salaris en alleenstaande status aannemelijk dat hij ook zonder voorval huishoudelijke hulp had. [eiser] heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij behoefte had aan hulp in de huishouding.
4.16.
De rechtbank is van oordeel dat de door [eiser] gevorderde vergoeding voor huishoudelijke hulp moet worden toegewezen. Dat [eiser] hulp nodig heeft gehad in het huishouden toen hij eenmaal weer thuis was, acht de rechtbank aannemelijk. Dat [eiser] na zijn opname in het ziekenhuis eerst een periode in een revalidatiekliniek heeft doorgebracht maakt dat niet anders. De rechtbank kan zich goed voorstellen dat [eiser] ook na ontslag uit de revalidatiekliniek nog dusdanige klachten ervoer dat hulp in het huishouden nodig was. Daar komt bij dat uit de door [eiser] overgelegde stukken volgt dat het revalidatietraject door liep nadat [eiser] de revalidatiekliniek had verlaten. [gedaagde] heeft aangevoerd dat [eiser] gezien zijn salaris en alleenstaande status mogelijk ook zonder voorval hulp in de huishouding zou hebben gehad, maar dit blijkt nergens uit. [eiser] stelt dat hij gedurende een periode van drie maanden hulp heeft gehad in de huishouding. Gezien de aard en de omvang van het door [eiser] opgelopen letsel komt deze periode de rechtbank als redelijk voor. De vergoeding die [eiser] vordert is gebaseerd op de richtlijn voor huishoudelijke hulp van de Letselschaderaad en zal worden toegewezen.
Verbouwing
4.17.
[eiser] stelt dat hij voor de mishandeling was begonnen met het verbouwen van zijn WC. Zelf had hij al het benodigde materiaal aangeschaft. Ook had hij een offerte opgevraagd en was hij zelf al gestart met de werkzaamheden. Sinds de mishandeling ligt het project stil. Volgens [eiser] is er sprake van een verlies aan zelfwerkzaamheid. [eiser] stelt voor om de schade die hiervan het gevolg is vast te stellen op 50% van de offerte, omdat hij zelf al een deel van het werk gedaan had. De vordering bedraagt een bedrag van € 822,80.
4.18.
Volgens [gedaagde] is het niet aannemelijk gemaakt dat er sprake is van een verlies aan zelfwerkzaamheid. [eiser] stelt dat hij bezig was om zijn toilet op te knappen en ter onderbouwing daarvan heeft hij een aantal foto’s overgelegd. Op deze foto’s is niet te zien welke klussen er nog gedaan moesten worden. Daarbij komt dat de offerte die door [eiser] is overgelegd komt uit augustus 2017, ruim een jaar voor het voorval. Het is volgens [gedaagde] aannemelijk dat de klussen al lang zijn uitgevoerd. [eiser] stelt dat hij een deel van de klussen zelf zou uitvoeren, maar deze stelling heeft hij niet onderbouwd. Dat hij zelf een deel van het werk zou uitvoeren blijkt nergens uit. Ten slotte heeft [eiser] gesteld dat hij de benodigde materialen voor de klus zelf al had aangeschaft, maar een nota van deze aangekochte materialen is niet overgelegd. Het verlies aan zelfwerkzaamheid is onvoldoende onderbouwd en moet volgens [gedaagde] worden afgewezen.
4.19.
De rechtbank is van oordeel dat [eiser] het causaal verband tussen de mishandeling en het verlies aan zelfwerkzaamheid onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt. [eiser] stelt dat hij voor de mishandeling voornemens was om zijn WC te verbouwen dan wel te laten verbouwen. Ter onderbouwing van dit voornemen heeft [eiser] een offerte van 10 augustus 2017 overgelegd samen met twee foto’s. Uit hetgeen [eiser] heeft gesteld is het voor de rechtbank niet duidelijk geworden in hoeverre [eiser] de werkzaamheden daadwerkelijk zelf zou hebben uitgevoerd als de mishandeling niet had plaatsgevonden. Uit de offerte volgt voor de rechtbank in ieder geval niet dat [eiser] voornemens was om zelf werkzaamheden te verrichten. Daar komt bij dat de offerte dateert van 10 augustus 2017, dus van ruim een jaar voor de mishandeling. Gezien dit aanzienlijke tijdsverloop had het op de weg van [eiser] gelegen om in ieder geval te stellen waarom de werkzaamheden nog niet waren verricht op het moment van de mishandeling. De rechtbank wijst de vordering van [eiser] ten aanzien van het verlies aan zelfwerkzaamheid af.
Verlies aan arbeidsvermogen en expertisekosten
4.20.
[eiser] stelt dat hij als gevolg van het opgelopen letsel niet meer in staat is om te werken. De schade die hij als gevolg hiervan lijdt moet door [gedaagde] vergoed worden. Per 28 juli 2021 is zijn salaris vervangen door een WIA-uitkering en een aanvullende AAOP-uitkering. Dit betekent volgens [eiser] dat er sprake is van een verlies aan arbeidsvermogen. Het Nederlands Rekencentrum Letselschade (NRL) heeft zijn verlies aan arbeidsvermogen berekend op € 66.158,00.
4.21.
[gedaagde] betwist dat [eiser] aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake is van een verlies aan arbeidsvermogen als gevolg van het voorval van 15 september 2018. Uit de door [eiser] overgelegde stukken blijkt dat hij in januari 2020 zijn volledig aantal uren werkte en dat hij volledig gere-integreerd was. Daarna is door zijn werkgever een traject gestart met Ergo & Arbeid. Uiteindelijk valt [eiser] in de zomer van 2020 volledig uit, nadat gesprekken met zijn naasten hem hebben laten inzien dat hij niet meer in staat is om te werken. Dit is verder niet onderbouwd. Het is niet duidelijk wat de klachten zijn en hoe die zich uiten in beperkingen. Uit de rapportages van Ergo & Arbeid volgt dat [eiser] de nodige fouten maakt in zijn werk en dat hij zijn voormalig niveau niet meer haalt. De door Ergo & Arbeid gemaakte rapporten zijn subjectief. Feitelijk zijn het bewerkte verslagen van de gesprekken met de betrokkenen. Het zijn geen bevindingen van artsen of arbeidsdeskundigen. De rapportages geven ook geen duidelijk beeld van de beperkingen en de belastbaarheid van [eiser] . Naar de belastbaarheid van [eiser] is verder ook geen onderzoek gedaan.
Dat [eiser] een IVA-uitkering ontvangt zegt niets over de ernst van het letsel of over de medische oorzaak van het disfunctioneren. Bij de toets van het UWV wordt gekeken naar een restverdiencapaciteit waarbij rekening wordt gehouden met het laatst verdiende loon en het opleidingsniveau. De toets van het UWV of een uitkering wordt toegekend ziet dus op andere factoren dan de vraag of er sprake is van een verlies aan arbeidsvermogen. Er is door [eiser] geen arbeidsdeskundige keuring door het UWV of een functionele mogelijkheden lijst overgelegd op basis waarvan iets zou kunnen worden gezegd over de beperkingen en belastbaarheid van [eiser] .
Bij het vaststellen van een verlies aan arbeidsvermogen wordt een vergelijking gemaakt tussen de hypothetische situatie zonder ongeval en de huidige situatie. [eiser] heeft gesteld dat hij zonder het voorval fulltime zou hebben gewerkt tot de pensioengerechtigde leeftijd. Volgens [gedaagde] is dit niet aannemelijk. [eiser] heeft een omvangrijke medische voorgeschiedenis, zijn partner woont al dan niet tijdelijk niet in Nederland en [eiser] heeft kinderen en kleinkinderen. Dit maakt dat het goed is voor te stellen dat [eiser] ook zonder ongeval niet zou hebben doorgewerkt tot de pensioengerechtigde leeftijd.
[gedaagde] betwist ook de hoogte van het verlies aan arbeidsvermogen. De berekening van het NRL is gebaseerd op de door [eiser] zelf aangeleverde stukken en de afgesproken uitgangspunten. Bijvoorbeeld het uitgangspunt van [eiser] dat hij zonder voorval fulltime zou zijn blijven werken tot de pensioengerechtigde leeftijd, wat door [gedaagde] wordt betwist. Verder is er besloten om bepaalde financiële componenten buiten beschouwing te laten en is de door [eiser] ontvangen transitievergoeding ook niet meegenomen in de berekening. [gedaagde] betwist dat het bedrag dat door NRL is berekend de daadwerkelijke omvang van het verlies aan arbeidsvermogen is.
De kosten voor de berekening door het NRL zijn volgens [gedaagde] onnodig gemaakt. Er bestaan voor dit soort vrij eenvoudige berekeningen rekenprogramma’s die een advocaat zelf kan invullen. Hier komt een zelfde soort berekening uit als de berekening door het NRL. Waarschijnlijk maakt het NRL zelfs gebruik van dezelfde rekenprogramma’s. De kosten voor de berekening door het NRL moeten voor rekening van [eiser] blijven.
4.22.
De rechtbank is van oordeel dat [eiser] de ondergrens van wat mag worden verwacht van zijn stelplicht ten aanzien van zijn beperkingen, zijn huidige medische situatie en de aanwezige pre-dispositie niet heeft gehaald. De dagvaarding behelst met betrekking tot deze aspecten niet meer of andere onderbouwing dan dat “
inmiddels is gebleken dat het nettosalaris van € 2.425,81 per 28 juni 2021 is vervangen door een WIA uitkering van € 1.885,10, aangevuld met een AAOP-uitkering van € 212,28”. Dit klemt des temeer nu de eigen medisch adviseur in zijn laatste verslag van 29 juli 2020 letterlijk overweegt dat “
dit het moment is om de definitieve omvang van de cerebrale schade vast te stellen middels een neurologische/neuropsychologische expertise. Hieruit zou tevens een handvat kunnen voortvloeien voor een eventueel in te schakelen arbeidsdeskundige”. In verband met de kosten is er door [eiser] voor gekozen om geen expertise te laten verrichten. Er is door [eiser] geen arbeidsdeskundigoordeel of een functiemogelijkheden lijst overgelegd ter onderbouwing van zijn stellingen.
De arbeidsongeschiktheidsbeoordeling door het UWV behelst een ander toetsingskader dan wat moet worden gehanteerd bij het vaststellen van een eventueel verlies aan arbeidsvermogen. Al was het maar omdat bij het UWV vragen over pre-dispositie geen rol spelen. Dat [eiser] een WIA-uitkering ontvangt zegt dus niets over een eventueel verlies aan arbeidsvermogen.
[eiser] heeft niet voldaan aan zijn stelplicht en zijn vordering zal daarom worden afgewezen. Door [eiser] zijn kosten gevorderd in verband met de berekening door het NRL. Gelet op het oordeel van de rechtbank over het verlies aan arbeidsvermogen volgen de door [eiser] gevorderde kosten van het NRL hetzelfde lot. De vordering wordt afgewezen.
Smartengeld
4.23.
[eiser] voert aan dat in de strafprocedure een lager bedrag aan smartengeld is toegekend dan was gevorderd. [eiser] verzoekt de rechtbank om alsnog het gehele gevorderde bedrag toe te wijzen, omdat uit de verzekeringsgeneeskundige rapportage van het UWV van 18 juni 2021 volgt dat [eiser] niet meer in staat is om duurzame arbeid te verrichten. Op grond hiervan ontvangt [eiser] een WIA-uitkering.
4.24.
Volgens [gedaagde] bestaat er geen reden om nog een aanvullend bedrag aan smartengeld toe te kennen. [gedaagde] voert aan dat er al een bedrag van € 25.000,00 aan smartengeld is toegekend en betaald. Dit is volgens [gedaagde] een bijzonder hoog bedrag in vergelijking met de bedragen die slachtoffers van een verkeersongeval met blijvend letsel krijgen uitgekeerd. [gedaagde] betwist ook dat [eiser] blijvend hersenletsel heeft opgelopen. Dat er sprake zou zijn van blijvend hersenletsel is door [eiser] niet aangetoond.
4.25.
De rechtbank ziet geen aanleiding om een aanvullend bedrag aan smartengeld toe te wijzen. [eiser] heeft niet onderbouwd waarom de reeds toegekende € 25.000,00 onvoldoende zou zijn. In de dagvaarding wordt ter onderbouwing slechts verwezen naar een UWV rapportage op grond waarvan [eiser] een WIA-uitkering ontvangt. De omstandigheden die in deze rapportage genoemd worden kunnen slechts zijdelings van toepassing zijn bij het bepalen van de hoogte van het smartengeld. Verdere onderbouwing door [eiser] van zijn vordering ontbreekt, zodat de vordering als onvoldoende onderbouwd moet worden afgewezen.
Conclusie
4.26.
Gezien hetgeen de rechtbank hiervoor heeft overwogen zal [gedaagde] worden veroordeeld om aan [eiser] een totaal bedrag van € 3.459,51 te betalen.
Dit totaal bedrag bestaat uit de volgende schadeposten:
- reiskosten dochter
215,80
- vliegtickets [eiser]
663,25
- reiskosten partner
1.073,46
- omboekingskosten partner
103,00
- verblijfskosten partner
75,00
- medisch adviezen
484,00
- huishoudelijke hulp
845,00
Totaal
3.459,51
Proceskosten
4.27.
Omdat beide partijen gedeeltelijk ongelijk krijgen, zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] een bedrag te betalen van € 3.459,51, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de dag van de dagvaarding tot en met de dag van algehele voldoening,
5.2.
compenseert de kosten van de procedure tussen partijen, zodat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.S. Reid en in het openbaar uitgesproken op 1 mei 2024.

Voetnoten

2.ECLI:NL:HR:2005:AR6460; NJ 2008/55 nt. [naam]