ingeval [eiser] door Friesland Bank N.V. uit hoofde van voormelde borgstelling wordt aangesproken, zal [naam 4] een bedrag gelijk aan één/derde (1/3e) deel van het bedrag waarvoor [eiser] wordt aangesproken, zulks met een cumulatief maximum van éénhonderd vijfentwintigduizend euro (€ 125.000), aan [eiser] vergoeden;
(…)’
10. Begin februari 2011 verkrijgt [bedrijf 3] BV de onderneming van [bedrijf 4] B.V. en/of de heer [naam 4] . De koopsom bedraagt € 4.236.618,69.
11. Na de koop van de onderneming heeft [bedrijf 3] BV de jachten ondergebracht in [bedrijf 7] B.V. (opgericht op 11 maart 2011), de verhuuractiviteiten/exploitatie in [bedrijf 8] B.V. (opgericht op 11 maart 2011) en het onroerend goed in [bedrijf 6] B.V. (opgericht op 11 maart 2011). [bedrijf 3] BV is 100% aandeelhouder van [bedrijf 7] B.V. , [bedrijf 8] B.V. en [bedrijf 6] B.V.
12. Begin 2012 zijn [bedrijf 3] BV , [bedrijf 7] B.V. , [bedrijf 8] B.V. en [bedrijf 6] B.V. in staat van faillissement verklaard.
13. Op 5 maart 2013 heeft Friesland Bank eiser aangesproken op de Borgstelling-Bank. De brief luidt – voor zover relevant – als volgt:
‘(…)
Hierbij deel ik u mede dat [bedrijf 3] B.V. in staat van faillissement is verklaard.
U bent daarbij ook betrokken, omdat u zich blijkens onderhandse akte/akten d.d. 11-02-2011 jegens onze bank als borg heeft verbonden voor alle verplichtingen van [bedrijf 2] B.V. ,aan onze bank, uit welken hoofde ook, tot een maximumbedrag van € 375.000,-- te vermeerderen met renten en kosten.
(…)’
14. Tijdens de zitting hebben partijen verklaard dat in de ‘onderhandse akte/akten d.d. 11-02-2011’, zoals genoemd in de brief onder 13 hiervoor, moet worden verstaan het Financieringsvoorstel.
15. Eind mei 2019 is – na een gevoerde gerechtelijke procedure – een vaststellingsovereenkomst tussen de Coöperatieve Rabobank U.A. (hierna: Rabobank), zijnde de rechtsopvolger van Friesland Bank , en eiser ondertekend (hierna: de Vaststellingsovereenkomst). Eiser moet aan Rabobank een bedrag van € 365.000 betalen in verband met de Borgstelling-Bank. De betaling is ter finale kwijting ter zake van al hetgeen partijen van elkaar te vorderen hebben in verband met de Borgstelling-Bank.
16. Op 29 mei 2019 heeft eiser, ter voldoening van het bedrag van € 365.000 aan Rabobank, zijn woning gelegen aan het [adres 1] in [plaats 2] verkocht. Inzake de verkoop van de woning heeft eiser voor een bedrag van € 11.806 kosten gemaakt.
17. Eiser heeft de heer [naam 4] tevergeefs aangesproken voor zijn deel van de borgstelling volgende uit de Overeenkomst [naam 4] . [naam 4] is persoonlijk failliet verklaard.
18. Op 7 januari 2020 heeft eiser aangifte ib/pvv voor het jaar 2018 gedaan (hierna: de aangifte). Het aangegeven belastbaar inkomen uit werk en woning bedraagt € 95.397 negatief. Het belastbaar inkomen uit werk en woning bestaat onder meer uit een negatief resultaat uit overige werkzaamheden voor een bedrag van € 195.492.
19. In de aangifte is het volgende opgevoerd bij de vraag over het ter beschikking gestelde vermogen:
‘Kosten bij result ter beschikk stell vermog.bestandd 222.150
Terbeschikkingsstellingsvrijstelling
- 26.658
Netto resultaat ter beschikk stell vermogensbestandd - 195.492‘
Bij de toelichting van de kosten (€ 222.150) is de omschrijving ‘Borgstelling bank’ gegeven.
20. Met dagtekening 6 maart 2020 is aan eiser een nadere voorlopige aanslag ib/pvv voor het jaar 2018 opgelegd conform de aangifte.
21. Op 29 juli 2021 heeft verweerder naar eiser een ‘verzoek om informatie’ gestuurd en op 19 oktober 2021 heeft verweerder naar eiser een ‘herhaald verzoek om informatie’ gestuurd.
22. Op 1 november 2021 heeft eiser op het informatieverzoek van verweerder gereageerd.
23. Op 4 januari 2022 heeft verweerder naar eiser een voornemen tot afwijken van de aangifte gestuurd. Eiser heeft hier niet op gereageerd. Verweerder heeft de correctie als volgt berekend:
‘Aangegeven inkomen voor persoonsgebonden aftrek € 95.397 -/-
Voorgenomen correctie resultaat uit ter-
beschikking gestelde vermogensbestanddelen
- 195.492
Gecorrigeerd inkomen box 1 € 100.095’
24. Met dagtekening 10 februari 2022 heeft verweerder aan eiser de aanslag ib/pvv 2018 opgelegd. De aanslag ib/pvv 2018 is overeenkomstig het voornemen tot afwijken opgelegd.
25. Met dagtekening 9 maart 2022, ontvangen door verweerder op 10 maart 2022, heeft eiser bezwaar gemaakt tegen de aanslag ib/pvv 2018.
26. Op 31 augustus 2022 heeft een hoorgesprek plaatsgevonden.
27. Met dagtekening 8 november 2022 heeft verweerder bij uitspraak op bezwaar de aanslag ib/pvv 2018 gehandhaafd.