ECLI:NL:RBNHO:2024:1414

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
10 januari 2024
Publicatiedatum
14 februari 2024
Zaaknummer
10686292 \ CV EXPL 23-5774
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Verstek
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kredietovereenkomst tussen DSB Bank en consumenten met betrekking tot betalingsverplichtingen en toetsing van informatieplichten

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 10 januari 2024 een verstekvonnis gewezen in een geschil tussen de besloten vennootschap Intrum Nederland B.V. en de gedaagde partijen, vertegenwoordigd door bewindvoerders van Escare Beschermingsbewind. De eisende partij vorderde betaling van € 12.500,00, vermeerderd met wettelijke rente, op grond van een kredietovereenkomst die was gesloten tussen DSB Bank N.V. en de gedaagde partijen. De eisende partij heeft de vordering van DSB gekocht na het faillissement van DSB en deze vordering is aan haar gecedeerd. De kantonrechter oordeelde dat er geen ambtshalve toetsing van de informatieplichten van de kredietovereenkomst plaatsvond, omdat de overeenkomst was gesloten voordat de relevante bepalingen in het Burgerlijk Wetboek van kracht werden. Tevens werd vastgesteld dat de gedaagde partijen onder de collectieve afwikkeling van massaschade vielen, waardoor zij gebonden waren aan de voorwaarden van de vaststellingsovereenkomst die was goedgekeurd door het gerechtshof Amsterdam. De kantonrechter concludeerde dat de hoofdsom van € 12.500,00 toewijsbaar was, evenals de gevorderde rente, en veroordeelde de gedaagde partijen in de proceskosten. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad en het meer of anders gevorderde is afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 10686292 \ CV EXPL 23-5774
Uitspraakdatum: 10 januari 2024
Verstekvonnis van de kantonrechter in de zaak van:
de besloten vennootschap
Intrum Nederland B.V., als rechtsopvolgster onder bijzondere titel van
DSB Bank N.V.
gevestigd te Amersfoort
de eisende partij
gemachtigde: Incassobureau Fiditon B.V., handelend onder de naam
Vesting Finance
tegen
1. [bewindvoerder]handelende onder de naam
Escare Beschermingsbewind,in haar hoedanigheid van bewindvoerder van
[betrokkene 1]
wonende en zaakdoende te [plaats]
2. [bewindvoerder]handelende onder de naam
Escare Beschermingsbewind,in haar hoedanigheid van bewindvoerder van
[betrokkene 2]
wonende en zaakdoende te [plaats]
hierna gezamenlijk te noemen: de gedaagde partijen
niet verschenen

1.De procedure

1.1.
De eisende partij heeft de gedaagde partijen gedagvaard. Tegen de gedaagde partijen is verstek verleend.

2.De beoordeling

2.1.
De eisende partij vordert dat de gedaagde partijen, hoofdelijk, dat wil zeggen dat als de ene partij betaalt de andere partij zal zijn bevrijd, worden veroordeeld tot betaling aan de eisende partij van € 12.500,00 - onder uitdrukkelijke reservering van haar rechten op het restant-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der voldoening. Daarnaast vordert zij veroordeling van de gedaagde partijen, eveneens hoofdelijk, in de proceskosten.
2.2.
De eisende partij legt aan de vordering ten grondslag dat de gedaagde partijen tekort zijn geschoten in hun betalingsverplichting op grond van een kredietovereenkomst. Die overeenkomst is gesloten tussen DSB Bank N.V. (hierna: DSB), rechtsvoorgangster van de eisende partij, en de gedaagde partijen. De eisende partij is gerechtigd om de vordering te innen, omdat zij de vordering van DSB op de gedaagde partijen heeft gekocht van de curatoren nadat DSB failliet was gegaan. De vordering is vervolgens aan de eisende partij gecedeerd.
Geen ambtshalve toetsing informatieplichten kredietovereenkomst
2.3.
Uit de overgelegde stukken blijkt dat DSB en de gedaagde partijen op 28 september 2005 een kredietovereenkomst met elkaar hebben gesloten die gewaarborgd werd door een hypotheek, ook wel genoemd een hypothecair krediet. Titel 2A van boek 7 van het Burgerlijk Wetboek (BW) bevat bepalingen ter uitvoering van de Richtlijn consumentenkrediet (Richtlijn 2008/48/EG) en is in werking getreden op 25 mei 2011. De onderhavige overeenkomst is echter gesloten toen Titel 2A van boek 7 BW niet gold. Daarom hoeft de kantonrechter ten aanzien van die overeenkomst niet ambtshalve te toetsen of is voldaan aan de in die titel genoemde informatieplichten. Bovendien valt een hypothecair krediet onder de uitzondering van artikel 7:58 lid 2 sub a BW - voorheen 4 lid 1 sub f Wck (oud)-, zodat ook om die reden niet getoetst hoeft te worden aan de informatieplichten.
Geen ambtshalve toetsing rentebeding
2.4.
In de kredietovereenkomst is een rentebeding opgenomen. De kantonrechter komt echter niet toe aan ambtshalve toetsing van dat beding aan de Richtlijn oneerlijke bedingen (Richtlijn 93/13/EEG van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten) vanwege het volgende.
2.5.
Vast staat dat DSB Bank N.V. (hierna: DSB) per 19 oktober 2009 in staat van faillissement is verklaard. Na het faillissement van DSB hebben de curatoren met belangenorganisaties en verzekeraars een overeenkomst gesloten ter collectieve afwikkeling van massaschade (hierna: de overeenkomst), waarin een compensatieregeling is opgenomen voor consumenten die gedupeerd zijn door overkreditering en woekerpolissen. De overeenkomst is op 4 november 2014 algemeen verbindend verklaard door het gerechtshof Amsterdam (ECLI:NL:GHAMS:2014:4560) op grond van artikel 7:907 lid 1 BW. Deze bepaling is in de wet gekomen ter uitvoering van de Wet Collectieve afwikkeling van massaschades (WCAM).
In artikel 2 van de overeenkomst staat:
“2. Gerechtigden2.1. Onder het bereik van de Overeenkomst vallen alle Klanten aan wie DSB Bank in Nederland Diensten heeft verleend en/of met wie DSB Bank Kredieten is aangegaan (de “Gerechtigden”).”
2.6.
De kantonrechter is van oordeel dat de gedaagde partijen kwalificeren als ‘gerechtigden’ in de zin van artikel 2 van de overeenkomst en stelt vast dat zij geen (tijdige) opt-out verklaring hebben ingediend. De gedaagde partijen zijn aldus op grond van artikel 7:908 lid 1 BW gebonden aan de overeenkomst.
2.7.
In artikel 11.1 van de overeenkomst staat een kwijtingsbepaling die – kort gezegd – inhoudt dat de betrokken belangenorganisaties en gerechtigden aan (onder meer) de curatoren en DSB kwijting verlenen. Dit betekent dat naast de overeengekomen compensatie geen verdere schadevergoeding van de curatoren of DSB kan worden gevorderd.
2.8.
Een overeenkomst zoals deze is bedoeld om de vele geschillen die met de vaststellingsovereenkomst worden bestreken, in één keer af te doen. Daarbij zijn belangenorganisaties betrokken, die waken voor de belangen van de getroffen consumenten. De overeenkomst is vervolgens getoetst en geaccordeerd door het gerechtshof Amsterdam. In het licht van die met waarborgen omgeven procedure, mag worden aangenomen dat het bereikte resultaat evenwichtig is en recht doet aan alle betrokken belangen.
2.9.
Daarmee verdraagt zich niet dat in deze individuele procedure een ambtshalve toetsing aan de Richtlijn oneerlijke bedingen plaatsvindt, die dan mogelijk zou resulteren in een op één punt van die collectieve overeenkomst afwijkend resultaat. Daarmee wordt aan het met de collectieve overeenkomst beoogde en, naar mag worden aangenomen, ook bereikte evenwicht afbreuk gedaan (zie in dit verband ook het arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwaarden van 26 mei 2020, ECLI:NL:GHARL:2020:4044).
2.10.
Op grond van het voorgaande is de kantonrechter van oordeel dat de overeengekomen en verbindend verklaarde kwijting in artikel 11 van de overeenkomst eraan in de weg staat dat het rentebeding in de kredietovereenkomst alsnog afzonderlijk wordt getoetst aan de Richtlijn oneerlijke bedingen.
2.11.
De hoofdsom is toewijsbaar, omdat deze de kantonrechter niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt en zal worden toegewezen tot het gevorderde bedrag van € 12.500,00. De kantonrechter begrijpt dat dit bedrag alleen ziet op een deel van de openstaande hoofdsom en niet op de daarover berekende reeds vervallen rente. De gevorderde rente over die hoofdsom zal worden toegewezen zoals gevorderd.
2.12.
De gedaagde partijen worden in het ongelijk gesteld en zullen daarom in de proceskosten worden veroordeeld.

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1
veroordeelt de gedaagde partijen, hoofdelijk, dat wil zeggen dat als de ene partij betaalt de andere partij zal zijn bevrijd, tot betaling aan de eisende partij van € 12.500,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 24 augustus 2023 tot aan de dag van de gehele betaling;
3.2.
veroordeelt de gedaagde partijen, hoofdelijk, dat wil zeggen dat als de ene partij betaalt de andere partij zal zijn bevrijd, tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van de eisende partij tot en met vandaag vaststelt op:
€ 135,81 wegens dagvaardingskosten,
€ 514,00 wegens griffierecht en
€ 396,00 wegens salaris gemachtigde;
3.3.
verklaart de veroordeling(en) in dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
3.4.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.M. Kruithof en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter