In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland, gedateerd 23 februari 2024, is het beroep van eiser gegrond verklaard. Eiser had een omgevingsvergunning aangevraagd voor het aanleggen van een uitweg op zijn perceel in [plaats], maar het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zaanstad had deze vergunning geweigerd. De rechtbank oordeelde dat het college onvoldoende had gemotiveerd waarom de vergunning geweigerd moest worden, met name in het licht van de beweerde hoge parkeerdruk in de omgeving. Eiser voerde aan dat de parkeerdruk niet voldoende was onderbouwd en dat het college een eerdere vergunning voor een vergelijkbare situatie niet had herhaald, wat volgens hem in strijd was met het gelijkheidsbeginsel.
De rechtbank stelde vast dat het college de omgevingsvergunning had geweigerd op basis van artikel 5.52 van de Verordening fysieke leefomgeving Zaanstad, omdat de aanleg van de uitweg zou leiden tot het vervallen van een openbare parkeerplek in een straat met al hoge parkeerdruk. De rechtbank vond echter dat het college niet had aangetoond dat de parkeerdruk daadwerkelijk zo hoog was, vooral omdat het college zich baseerde op verouderde gegevens uit 2011. De rechtbank concludeerde dat de motivering van het college niet voldeed aan de eisen van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en dat het beroep van eiser gegrond was. De rechtbank vernietigde de bestreden besluiten en droeg het college op om opnieuw te beslissen op het bezwaar van eiser, met inachtneming van deze uitspraak. Tevens werd het college veroordeeld tot betaling van griffierecht en proceskosten aan eiser.