ECLI:NL:RBNHO:2024:2051

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
21 februari 2024
Publicatiedatum
28 februari 2024
Zaaknummer
EOB-I-2023031262 rekest 23-029712
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een beklag tegen inbeslagname in het kader van een Europees Onderzoeksbevel met betrekking tot oplichting en witwassen

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 21 februari 2024 uitspraak gedaan in een beklagprocedure naar aanleiding van een Europees Onderzoeksbevel (EOB) van de Belgische autoriteiten. De klager, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. C.J. Nierop, had beklag ingediend tegen de inbeslagname van diverse goederen die op 14 november 2023 waren in beslag genomen in het kader van een strafrechtelijk onderzoek naar oplichting, witwassen en computervredebreuk. De rechtbank heeft vastgesteld dat de klager niet tijdig was geïnformeerd over zijn recht om beklag in te dienen, waardoor zijn beklag ontvankelijk werd verklaard.

De rechtbank heeft vervolgens de inhoud van het beklag beoordeeld. De officier van justitie had aangevoerd dat de inbeslaggenomen goederen bewijsmateriaal betroffen en dat de inbeslagname rechtmatig was. De rechtbank heeft de marginaal toetsende rol van de rechter in deze procedure benadrukt, waarbij de rechter niet de gronden voor het EOB kan toetsen, maar enkel kan beoordelen of de inbeslagname aan de wettelijke eisen voldoet. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de inbeslagname rechtmatig was en dat er geen weigeringsgronden waren. Het beklag van de klager is ongegrond verklaard, en de rechtbank heeft de beslissing openbaar uitgesproken.

De uitspraak is van belang voor de rechtspraktijk, omdat het de toepassing van de regels rondom het EOB en de inbeslagname van goederen in het kader van strafrechtelijke onderzoeken verduidelijkt. De rechtbank heeft ook verwezen naar relevante jurisprudentie van de Hoge Raad, die de context van wederzijdse erkenning en de beperkingen van rechterlijke toetsing in dergelijke zaken benadrukt.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Alkmaar
Lurisnummer : EOB-I-2023031262
raadkamernummer : 23-029712
datum : 21 februari 2024
beslissing van de enkelvoudige raadkamer op het bezwaar op grond van artikel 552a juncto artikel 5.4.10 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:
[klager],
[geboortedatum],
voor deze zaak woonplaats kiezend op het kantoor van mr. C.J. Nierop,
advocaat te Amsterdam (Professor Tulpstraat 16, 1018 HA Amsterdam),
hierna te noemen: de klager.

1.Feiten

1.1.
Naar aanleiding van een Europees Onderzoeksbevel (hierna: EOB) van de Belgische autoriteiten, is in het kader van een strafrechtelijk onderzoek met betrekking tot – kort gezegd – oplichting, witwassen en computervredebreuk, op 14 november 2023 onder beslagene beslag gelegd op diverse goederen.
1.2.
Op woensdag 6 december 2023 zijn de inbslaggenomen goederen overgedragen aan de Federale Gerechtelijke Politie Antwerpen.

2.Procedure

2.1.
Het klaagschrift is op 30 november 2023 ter griffie van deze rechtbank ontvangen.
2.2.
Het Openbaar Ministerie heeft op voorhand zijn standpunt schriftelijk kenbaar gemaakt.
2.3.
De rechtbank heeft op 14 februari 2024 het klaagschrift in openbare raadkamer behandeld. De rechtbank heeft de klager, de advocaat, mr. C.J. Nierop en de officier van justitie in raadkamer gehoord.

3.Beklag

3.1.
Het beklag strekt tot teruggave van een aantal van de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten:
a. Zilverkleurige HP laptop ( 92676)
b. Zwarte Samsung telefoon ( 92677)
c. Zwarte telefoon Redmi ( 92678)
d. Zwarte telefoon met G achterop ( 92679)
e. Zwart hoesje met meerdere pasjes ( 92680)
f. Cartier zonnebril ( 92681)
g. Doosje iphone met witte iphone ( 92685)
h. Doosje Samsung zonder telefoon ( 92687)
i. Acer laptop ( 92689)
j. Bankpasje ING ( 92690)
k. SNS inlog ( 92691)
l. Open computerkast ( 92693)
m. Iphone zilverkleurig ( 92694)
n. Rood cartiertasje met armband in doosje ( 92695)
o. USB-stick ( 92697)
p. Zwarte USB-stick met een S erop (92698)
Door de klager is aangevoerd dat hij eigenaar is van deze voorwerpen en dat er geen grond is voor de inbeslagname.

4.Standpunt van het Openbaar Ministerie

4.1.
Klager wordt verdacht van het plegen van strafbare feiten, namelijk oplichting, phishing en witwassen. Dit komt overeen met de volgende artikelen uit het Nederlandse Wetboek van Strafrecht: art. 326, 138ab en 420bis Sr. Het gaat om zoekmonitorfraude. De modus operandi bestaat erin dat slachtoffers die willen internetbankieren en daartoe als zoekterm de naam van hun bank en ‘internetbankieren’ ingeven, als eerste zoekresultaat een internetadres te zien krijgen en daarop klikken. Vervolgens komen ze op een site terecht die als twee druppels water lijkt op de site van hun bank. De valse website is gelinkt aan een phishing beheerderspanel dat de verdachte (klager) toestaat om alle gegevens die het slachtoffer ingeeft te kunnen bekijken. Op die manier worden de inlognamen en paswoorden achterhaald, waarmee de verdachte vervolgens zelf aankopen kan doen via de bankrekening van het slachtoffer.
Van deze feiten is meerdere keren aangifte gedaan bij de Belgische politie. Daarop is onderzoek verricht naar de valse websites en naar rekeningnummers waarheen geld is overgemaakt vanuit de bankrekeningen van de slachtoffers. Uit het onderzoek bleek onder andere dat een van de rekeningnummers waarheen geld ging, van klager was.
In het uit België ontvangen EOB is specifiek verzocht om het in beslag nemen van digitale gegevensdragers, documenten met betrekking tot bankrekeningen of het bezit van virtuele munten en betaalkaarten. Daarnaast moest gelet worden op de aanwezigheid van waardevolle of luxe goederen, omdat er ook verlof is verleend tot het leggen van conservatoir beslag.
Volgens art. 19 lid 2 van richtlijn 2014/41/EU (EOB richtlijn) dient geheimhouding van het EOB te worden gegarandeerd, waardoor het EOB niet aan klager verstrekt mag worden. Ten behoeve van beoordeling door de rechtbank is de inhoud hierboven in grote lijnen geschetst.
Ontvankelijkheid
4.2.
De officier van justitie voert aan dat klager niet ontvankelijk is in zijn klaagschrift, omdat het te laat is ingediend, namelijk meer dan 14 dagen na de kennisgeving dat hij beklag kan indienen.
4.3.
Inhoudelijk stelt de officier van justitie zich op het standpunt dat het beklag ongegrond moet worden verklaard. De inbeslaggenomen goederen betreffen bewijsmateriaal waarop het EOB betrekking heeft en de inbeslagname was rechtmatig. Ondanks dat bij de beoordeling van het klaagschrift niet de vraag aan de orde is of het belang van strafvordering het voortduren van beslag vordert, is dat strafvorderlijke belang wel aanwezig. Het gaat namelijk om waarheidsvinding en/of om het wederrechtelijk verkregen voordeel aan te tonen. Daarnaast moet het niet hoogst onwaarschijnlijk worden geacht dat de (Belgische) strafrechter, later oordelend, de verbeurdverklaring van de beslagen geldbedragen zal uitspreken. Deze zouden immers kunnen worden aangemerkt als vruchten verkregen uit criminele activiteiten. Het is ook denkbaar dat geoordeeld zal worden dat het geld moet worden geretourneerd aan de slachtoffers.
4.4.
Voor wat betreft de goederen geldt dat deze als bewijsmateriaal zijn overgedragen aan België. De gegevensdragers worden forensisch onderzocht.

5.Beoordeling

5.1.
De voorwerpen zijn onder klager in beslag genomen in [woonplaats]. Deze rechtbank is daarom bevoegd om over het klaagschrift te oordelen.
5.2.
De officier van justitie heeft verklaard dat de Belgische autoriteiten een EOB hebben uitgevaardigd. De inhoud daarvan is aan de officier van justitie bekend. Naar het oordeel van de rechtbank is dat voldoende om van het bestaan van dat EOB uit te gaan. De rechtbank wijst daarom het verzoek van de raadsman van klager om aanhouding van de beslissing om het EOB te kunnen toetsen af.
Ontvankelijkheid
5.3.
Artikel 5.4.10 Sv bepaalt dat de betrokkene bij wie voorwerpen in beslag zijn genomen, in kennis wordt gesteld van zijn bevoegdheid om binnen veertien dagen na kennisgeving een klaagschrift in te dienen bij de rechtbank. In deze zaak is de vraag of die kennisgeving aan klager is uitgereikt.
5.4.
Het proces-verbaal justitieel rechtshulpverzoek vermeldt:
“Tijdens deze doorzoeking op 14 november 2023 werd in het bijzijn van diens familie door mij de brief beklagrecht uitgereikt aan de verdachte.”
Hoewel dit erop lijkt dat dit de bedoelde kennisgeving is, kan dit niet worden vastgesteld. (een kopie van) de brief bevindt zich niet bij de stukken. Ter zitting van de raadkamer heeft klager verklaard inderdaad wel een “papier” te hebben ontvangen, maar dat dat een uitnodiging was om op het bureau te komen.
5.5.
De kennisgeving als bedoeld in artikel 5.4.10 lid 1 Sv strekt ertoe de betrokkene in kennis te stellen van zijn bevoegdheid om een klaagschrift in te dienen tegen de inbeslagname ter uitvoering van een EOB. Dezelfde kennisgeving heeft ook als doel om beslagene te wijzen op de daarvoor geldende termijn op grond waarvan dat klaagschrift binnen veertien dagen na de kennisgeving kan worden ingediend. Betrokkene kan zodoende effectief gebruikmaken van het instellen van een rechtsmiddel. [1]
5.6.
De rechtbank kan niet met voldoende zekerheid vaststellen dat de kennisgeving is uitgereikt aan klager. Gelet op het verstrekkende gevolg moet dit in het voordeel van verdachte/klager worden uitgelegd. Het moet er daarom voor worden gehouden dat de verplichte kennisgeving klager niet is gegeven. Het gevolg daarvan is dat de beklagtermijn nog niet is verstreken. De rechtbank merkt het beklag daarom aan als tijdig ingesteld. Klager is dus ontvankelijk in zijn beklag. [2]
Inhoudelijk
5.7.
De toetsing van de beklagrechter in verband met de rechtmatigheid van het beslag en de voortduring van het beslag omvat de vraag of aan de eisen van de wet is voldaan, en of anderszins geen fundamentele beginselen zijn geschonden. Voor wat betreft de vraag of is voldaan aan de eisen van de wet en of anderszins geen fundamentele beginselen zijn geschonden, dient te worden gekeken naar de bepalingen over de erkenning en uitvoering.
5.8.
Een eventuele toetsing die de rechter uitvoert, kan niet anders dan marginaal zijn en betreft alleen de zorgvuldigheid waarmee de officier van justitie zijn afweging heeft gemaakt. De officier van justitie heeft met juistheid verwezen naar het overzichtsarrest van de Hoge Raad op dit onderdeel
Het uitgangspunt is wederzijdse erkenning, waaruit voortvloeit dat er maar beperkt ruimte is om af te zien van erkenning en tenuitvoerlegging van een EOB, en waarmee ook de ruimte voor rechterlijke toetsing beperkter is.
”Bij de behandeling van een klaagschrift ex art. 5.4.10.1 jo. art. 552a Sv doet rechter geen onderzoek naar gronden voor uitvaardigen EOB, waarvan uitvoering heeft geleid tot indiening klaagschrift. Rechter toetst evenmin proportionaliteit van inbeslagneming van daarop volgende overdracht van voorwerpen die bewijsmateriaal betreffen waarop EOB betrekking heeft. Het staat wel ter beoordeling aan rechter of zich grond voordoet voor weigering of uitstel van erkenning of uitvoering van EOB. Daarnaast kan rechter in voorkomende gevallen beoordelen of bevoegdheid waarmee uitvoering is gegeven aan EOB, rechtmatig is toegepast. Rechter moet zich daarbij beperken tot onderzoek naar formaliteiten waaraan inbeslagneming moet voldoen. Verweren die raken aan rechtmatigheid van voortduren van beslag moeten, gelet op beginsel van wederzijdse erkenning, door rechter van uitvoerende staat buiten beschouwing worden gelaten. Verder staat in klaagschriftprocedure ter beoordeling of in beslag genomen voorwerpen bewijsmateriaal betreffen waarop EOB betrekking heeft en die uitvaardigende staat met dat bevel beoogt te verkrijgen. Daarbij is van belang dat EOB globaal mag zijn omschreven. Bij beoordeling klaagschrift is dus niet de vraag aan de orde of belang van strafvordering voortduren van beslag vordert. Aan het systeem van het EOB ligt immers ten grondslag dat met uitvaardiging van EOB het belang van strafvordering in uitvaardigende staat wordt verondersteld aanwezig te zijn.” [3]
5.9.
De rechtbank stelt vast dat de Belgische autoriteiten een EOB hebben uitgevaardigd, in het kader van een lopend strafrechtelijk onderzoek naar klager. Dit EOB is door de officier van justitie erkend en tenuitvoergelegd.
5.10.
De inzet van de bevoegdheden is naar Nederlands recht rechtmatig geschied en er doen zich geen weigeringsgronden op grond van artikel 5.4.4 Sv voor.
5.11.
De in beslag genomen voorwerpen betreffen bewijsmateriaal waarop het EOB betrekking heeft. De Belgische autoriteiten hebben niet meegedeeld af te zien van het beslag. Er is naar het oordeel van de rechtbank dan ook een voortdurend belang van strafvordering, zodat het beklag ongegrond moet worden verklaard.

6.Beslissing

De rechtbank verklaart het beklag ongegrond.
Deze beslissing is gegeven door
mr. L.J. Saarloos, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. E. Saelens, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op 21 februari 2024.
Tegen de beslissing van deze rechtbank staat voor de beklager beroep in cassatie bij de Hoge Raad open, in te stellen bij de griffie van deze rechtbank, binnen veertien (14) dagen na betekening van deze beslissing.

Voetnoten

1.Hoge Raad 19 april 2022, ECLI:NL:HR:2022:580
2.Vgl. Rb. Noord-Holland 8 augustus 2022, ECLI:NL:RBNHO:2022:6776
3.Hoge Raad 24 december 2021, ECLI:NL:HR:2021:1940