In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 21 februari 2024 uitspraak gedaan in een beklagprocedure naar aanleiding van een Europees Onderzoeksbevel (EOB) van de Belgische autoriteiten. De klager, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. C.J. Nierop, had beklag ingediend tegen de inbeslagname van diverse goederen die op 14 november 2023 waren in beslag genomen in het kader van een strafrechtelijk onderzoek naar oplichting, witwassen en computervredebreuk. De rechtbank heeft vastgesteld dat de klager niet tijdig was geïnformeerd over zijn recht om beklag in te dienen, waardoor zijn beklag ontvankelijk werd verklaard.
De rechtbank heeft vervolgens de inhoud van het beklag beoordeeld. De officier van justitie had aangevoerd dat de inbeslaggenomen goederen bewijsmateriaal betroffen en dat de inbeslagname rechtmatig was. De rechtbank heeft de marginaal toetsende rol van de rechter in deze procedure benadrukt, waarbij de rechter niet de gronden voor het EOB kan toetsen, maar enkel kan beoordelen of de inbeslagname aan de wettelijke eisen voldoet. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de inbeslagname rechtmatig was en dat er geen weigeringsgronden waren. Het beklag van de klager is ongegrond verklaard, en de rechtbank heeft de beslissing openbaar uitgesproken.
De uitspraak is van belang voor de rechtspraktijk, omdat het de toepassing van de regels rondom het EOB en de inbeslagname van goederen in het kader van strafrechtelijke onderzoeken verduidelijkt. De rechtbank heeft ook verwezen naar relevante jurisprudentie van de Hoge Raad, die de context van wederzijdse erkenning en de beperkingen van rechterlijke toetsing in dergelijke zaken benadrukt.