ECLI:NL:RBNHO:2024:2122

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
10 januari 2024
Publicatiedatum
29 februari 2024
Zaaknummer
C/15/342551 / HA ZA 23-424
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over betaling van facturen in het kader van overeenkomsten van opdracht voor koeriersdiensten

In deze zaak vorderen de eisers, bestaande uit drie koeriers, betaling van openstaande facturen door gedaagde, een eenmanszaak die koeriersdiensten aanbiedt. De eisers hebben werkzaamheden verricht op basis van overeenkomsten van opdracht, maar gedaagde heeft een aantal facturen niet betaald. Gedaagde betwist de vorderingen en stelt dat hij contante betalingen heeft gedaan, maar de rechtbank oordeelt dat gedaagde onvoldoende bewijs heeft geleverd om deze stelling te onderbouwen. De rechtbank wijst de vorderingen van eisers grotendeels toe, inclusief wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten. De zaak is behandeld in de Rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Alkmaar, en het vonnis is uitgesproken op 10 januari 2024.

Uitspraak

RECHTBANK Noord-Holland

Civiel recht
Zittingsplaats Alkmaar
Zaaknummer: C/15/342551 / HA ZA 23-424
Vonnis van 10 januari 2024
in de zaak van

1.[eiser 1] ,2. [eiser 2] ,3. [eiser 3] ,

allen te [woonplaats] ,
eisende partijen,
hierna samen te noemen: [eisers] ,
advocaat: mr. S. Kaya te Nijmegen,
tegen
[gedaagde 1],
te [woonplaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde 1] ,
advocaat: mr. B. el Ouath te Hoogvliet Rotterdam.
De zaak in het kort
Deze zaak draait om een geschil over de betaling van facturen. Partijen hebben overeenkomsten van opdracht gesloten, op basis waarvan [eisers] werkzaamheden hebben verricht voor [gedaagde 1] . [eisers] stelt dat [gedaagde 1] hun werkzaamheden vanaf januari 2023 niet heeft betaald. [gedaagde 1] voert daartegen aan dat een aantal factuurbedragen niet klopt en dat hij een gedeelte van de openstaande facturen contant heeft betaald. De rechtbank komt tot het oordeel dat [gedaagde 1] onvoldoende heeft gesteld om aan te kunnen nemen dat hij contante betalingen aan [eisers] heeft gedaan. De vorderingen van [eisers] worden (grotendeels) toegewezen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 5 april 2024, met producties 1 en 2;
- de akte wijziging van eis c.q. vermeerdering van eis, met producties 1-5;
- de conclusie van antwoord;
- het vonnis van de kantonrechter van 12 juli 2023, waarin de kantonrechter zich onbevoegd heeft verklaard en de zaak heeft verwezen;
- het tussenvonnis van 23 augustus 2023;
- de antwoordakte na tussenvonnis van [eisers] , met producties 6-18 (tevens houdende een eiswijziging);
- de antwoordakte na tussenvonnis van [gedaagde 1] , met producties 1-3;
- de akte van 21 november 2023 van [eisers] , met producties 19-21;
- de mondelinge behandeling van 29 november 2023, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eisers] verrichten koeriersdiensten als zzp’er.
2.2.
[gedaagde 1] is een eenmanszaak die zich richt op logistiek en transport van postvervoer. [gedaagde 1] doet, kort gezegd, koeriersdiensten. Daarvoor schakelt hij op zijn beurt weer andere koeriers in die via een overeenkomst van opdracht dat werk uitvoeren.
2.3.
[eiser 1] , [eiser 2] en [eiser 3] hebben ieder afzonderlijk van elkaar een overeenkomst van opdracht gesloten met [gedaagde 1] voor het afleveren van pakketten ten behoeve van een opdrachtgever van [gedaagde 1] , DHL Parcel (e-commerce) B.V.
2.4.
[eisers] hebben verschillende facturen naar [gedaagde 1] gestuurd, voor door hen uitgevoerde werkzaamheden.
2.5.
Op 22 maart 2023 hebben [eisers] conservatoir beslag doen leggen op de woning van [gedaagde 1] ( [gedaagde 1] ) en de tegoeden van [gedaagde 1] en [gedaagde 1] bij ING Bank N.V. Alleen het beslag op de woning trof doel. Op 16 mei 2023 is dit beslag opgeheven.

3.Het geschil

3.1.
[eisers] vorderen na wijziging van eis - samengevat - dat de rechtbank, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde 1] veroordeelt om te betalen:
I. aan [eiser 1] een bedrag van € 16.614,84, te vermeerderen met de wettelijke rente;
II. aan [eiser 2] een bedrag van € 12.838,68, te vermeerderen met de wettelijke rente;
III. aan [eiser 3] een bedrag van € 12.503,44, te vermeerderen met de wettelijke rente;
IV. de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 dagen na datum vonnis.
3.2.
[eisers] leggen aan hun vorderingen, samengevat, het volgende ten grondslag. [eisers] hebben werkzaamheden uitgevoerd in opdracht van [gedaagde 1] . [gedaagde 1] leverde na afloop van elke periode werkstaten aan ten behoeve van de uitgevoerde werkzaamheden door [eisers] , waarna [eisers] hun facturen opstelden en naar [gedaagde 1] stuurden. Op een bepaald moment is [gedaagde 1] gestopt met het aanleveren van werkstaten, waardoor [eisers] geen facturen meer konden opstellen. Daarnaast heeft [gedaagde 1] de facturen van [eisers] vanaf januari 2023 onbetaald gelaten. Na veel aandringen heeft [gedaagde 1] op 1 april 2023 de resterende werkstaten aangeleverd, waarna [eisers] de facturen van de weken 49 tot en met 3 konden opstellen. [eisers] vorderen in deze procedure de betaling van de openstaande facturen.
3.3.
[gedaagde 1] voert verweer. [gedaagde 1] voert aan dat [eisers] zelfstandig facturen hadden kunnen opstellen, omdat ze aan het einde van iedere werkdag een eindbrief ontvingen met het aantal stops dat die dag was verwerkt. Bovendien voert [gedaagde 1] aan dat de facturen van [eisers] tussen week 40 en 48 per contante betaling van € 15.000,- zijn voldaan. [gedaagde 1] dient daarom alleen het openstaande bedrag van € 25.580,54 aan [eisers] te betalen.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De rechtbank stelt voorop dat [gedaagde 1] de juistheid en verschuldigdheid van de facturen van [eisers] niet langer heeft betwist. Of [eisers] hun laatste facturen mogelijk eerder hadden kunnen sturen, is niet relevant voor de verschuldigdheid daarvan.
4.2.
Partijen twisten over de vraag of [gedaagde 1] € 15.000,- in contanten ter voldoening van de openstaande facturen heeft betaald aan [eisers] [gedaagde 1] stelt dat de heer [naam] namens hem op 14 januari 2023 € 15.000,- in contanten heeft betaald aan (de heer) [eiser 1] . [eisers] hebben dit betwist en daarbij verwezen naar een uitgeschreven vertaling van een geluidsfragment van een gesprek tussen [naam] en [eiser 1] op 14 januari 2023 (productie 19 van [eisers] ). In het licht van deze gemotiveerde betwisting, lag het op de weg van [gedaagde 1] om zijn stelling dat er een contante betaling heeft plaatsgevonden verder te onderbouwen. Met name omdat uit het gespreksverslag volgt dat er niets aan [eisers] betaald is. [gedaagde 1] heeft die onderbouwing niet gegeven, zodat zijn stelling dat hij een contante betaling heeft gedaan als zijnde onvoldoende onderbouwd wordt gepasseerd. Aan bewijslevering komt de rechtbank niet toe.
4.3.
De rechtbank wijst de vorderingen van [eisers] toe.
Wettelijke rente over de hoofdsom
4.4.
[eisers] vorderen de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 Burgerlijk Wetboek (BW) over de hoofdsom met ingang van 20 februari 2023. [eisers] hebben, gelet op de eiswijziging, niet toegelicht waarom de rente verschuldigd is met ingang van die datum. De rechtbank wijst de wettelijke rente daarom toe over de hoofdsom met ingang van de datum van de eiswijziging.
Buitengerechtelijke incassokosten
4.5.
[eisers] vorderen vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. Het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) is van toepassing. Het verzuim is op of na 1 juli 2012 ingetreden. [eisers] hebben voldoende gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. [eisers] hebben daarom recht op een vergoeding voor de kosten van die werkzaamheden. De gevorderde vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten is niet hoger dan het tarief dat in het Besluit is bepaald. Daarom wordt € 960,67 toegewezen.
4.6.
De gevorderde wettelijke rente over de buitengerechtelijke incassokosten zal worden toegewezen met ingang van de vijftiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van algehele voldoening.
Beslagkosten en proceskosten
4.7.
[eisers] vorderen [gedaagde 1] te veroordelen tot betaling van de beslagkosten. Deze vordering is gelet op het bepaalde in artikel 706 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering toewijsbaar. De beslagkosten worden vastgesteld op € 654,20 voor kosten deurwaardersexploten, € 314,- voor griffierecht en € 1.183,- voor salaris advocaat (1 punt), in totaal € 2.445,20.
De gevorderde wettelijke rente over de beslagkosten zal worden toegewezen met ingang van de vijftiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van algehele voldoening.
4.8.
[gedaagde 1] is de partij die ongelijk krijgt en zij zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld. De rechtbank brengt geen extra punten in rekening voor de akte na tussenvonnis, omdat het aan [eisers] zelf te wijten is dat deze akten genomen moesten worden. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van [eisers] daarom als volgt vastgesteld:
- kosten van de dagvaarding
107,84
- griffierecht
608,00
(het betaalde griffierecht voor
het beslagrekest is in mindering gebracht)
- salaris advocaat
2.366,00
(2 punten × € 1.183,00)
Totaal
3.081,84
4.9.
[eisers] vorderen dat [gedaagde 1] wordt veroordeeld om aan hen de wettelijke rente over de proceskosten te betalen met ingang van 14 dagen na het gewezen vonnis. De gevorderde wettelijke rente zal worden toegewezen met ingang van de vijftiende dag na betekening van dit vonnis.
4.10.
[eisers] vorderen daarnaast veroordeling van [gedaagde 1] in de kosten van tenuitvoerlegging, de nakosten. Volgens vaste rechtspraak (zie HR 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:853) levert een kostenveroordeling ook voor de nakosten een executoriale titel op. Een veroordeling tot betaling van de proceskosten omvat dus een veroordeling tot betaling van de nakosten. De rechtbank zal daarom de nakosten niet afzonderlijk in de proceskostenveroordeling vermelden.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
veroordeelt [gedaagde 1] om aan [eiser 1] te betalen een bedrag van € 16.614,84, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag, met ingang van 17 mei 2023 tot de dag van volledige betaling,
5.2.
veroordeelt [gedaagde 1] om aan [eiser 2] te betalen een bedrag van € 12.838,68, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag, met ingang van 17 mei 2023 tot aan de dag van volledige betaling,
5.3.
veroordeelt [gedaagde 1] om aan [eiser 3] te betalen een bedrag van € 12.503,44, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag, met ingang van 17 mei 2023 tot aan de dag van volledige betaling,
5.4.
veroordeelt [gedaagde 1] om aan [eisers] te betalen een bedrag van € 960,67 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na betekening van deze uitspraak tot de dag van volledige betaling,
5.5.
veroordeelt [gedaagde 1] in de beslagkosten, tot op heden vastgesteld op € 2.445,20, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na betekening van deze uitspraak tot de dag van volledige betaling,
5.6.
veroordeelt [gedaagde 1] in de proceskosten, aan de zijde van [eisers] tot dit vonnis vastgesteld op € 3.081,84, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na betekening van deze uitspraak tot de dag van volledige betaling,
5.7.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.8.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.H. Gisolf en in het openbaar uitgesproken op 10 januari 2024.