ECLI:NL:RBNHO:2024:2418

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
12 maart 2024
Publicatiedatum
11 maart 2024
Zaaknummer
AWB - 23 _ 46
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen door de Douane en verzoek om schadevergoeding

In deze zaak heeft eiser, wonende te [woonplaats], beroep ingesteld tegen de Douane, vertegenwoordigd door de inspecteur van de Douane, kantoor Amsterdam, vanwege het niet tijdig nemen van een beslissing op zijn bezwaarschrift. Eiser had bezwaar gemaakt tegen een uitnodiging tot betaling (utb) die aan [bedrijf] B.V. was uitgereikt. Eiser stelde de Douane in gebreke wegens het niet tijdig beslissen en vroeg om een dwangsom. De rechtbank heeft op 12 maart 2024 uitspraak gedaan in deze zaak. De rechtbank oordeelde dat de Douane tijdig uitspraak op bezwaar had gedaan en dat eiser te vroeg in gebreke had gesteld. De rechtbank concludeerde dat er geen recht op een dwangsom was en dat de niet-ontvankelijk verklaring van het bezwaar terecht was. Eiser had niet de juiste machtiging overgelegd om namens [bedrijf] bezwaar te maken. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat eiser geen recht had op schadevergoeding vanwege onrechtmatig handelen door de Douane. Eiser had ook een verzoek om schadevergoeding van € 81,67 ingediend, maar dit viel buiten de bevoegdheid van de bestuursrechter en moest bij de burgerlijke rechter worden ingediend.

Uitspraak

Rechtbank noord-holland

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 23/46

uitspraak van de enkelvoudige douanekamer van 12 maart 2024 in de zaak tussen

[eiser] , wonende te [woonplaats] , eiser,

en

de inspecteur van de Douane, kantoor Amsterdam, verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft aan [bedrijf] B.V. (hierna: [bedrijf] ) een uitnodiging tot betaling (hierna: utb) uitgereikt.
Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
Middels het formulier dwangsom bij niet tijdig beslissen heeft eiser verweerder in gebreke gesteld wegens het niet tijdig nemen van een beslissing op eisers bezwaarschrift.
Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op het bezwaarschrift.
Bij uitspraak van 24 november 2022 heeft verweerder uitspraak op bezwaar gedaan en het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiser heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan verweerder.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 februari 2024 te Haarlem.
Eiser is verschenen, vergezeld door zijn echtgenote. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde mr. [naam 1] .

Overwegingen

Feiten
1. Verweerder heeft met dagtekening 10 september 2022 aan [bedrijf] een utb uitgereikt ten bedrage van € 7,07 aan douanerechten en € 41,59 aan omzetbelasting.
2. Bij brief van 14 september 2022 heeft eiser hiertegen bezwaar gemaakt.
3. Tot de stukken van het geding behoort een ontvangstbevestiging van het bezwaarschrift van 21 september 2022. In deze ontvangstbevestiging is vermeld dat het bezwaarschrift van eiser op 16 september 2022 is ontvangen en het de bedoeling is om binnen zes weken na ontvangst van het bezwaarschrift te beslissen. Als daaraan niet kan worden voldaan zal eiser daarover bericht ontvangen.
4. Bij e-mailbericht van 16 november 2022 heeft eiser verweerder bericht dat de wettelijke beslistermijn van het bezwaarschrift inmiddels is overschreden.
5. Bij e-mailbericht van 18 november 2022 heeft eiser verweerder bericht dat hij acht weken ruim bemeten vindt om een besluit te nemen over het ingediende bezwaar en dat hij gelet daarop de op de wet gebaseerde bijlage bij die mail per post aan verweerder zal verzenden.
6. Middels het formulier dwangsom bij niet tijdig beslissen met dagtekening 18 november 2022 heeft eiser verweerder in gebreke gesteld wegens het niet tijdig nemen van een beslissing op eisers bezwaarschrift van 14 september 2022. Eiser heeft verweerder daarbij verzocht binnen een termijn van veertien dagen een beslissing te nemen op zijn bezwaarschrift.
7. Op 21 november 2022 heeft verweerder aan eiser per mail en per
post een brief verzonden inhoudende een verzoek om aanvullende informatie. In deze brief is - voor zover van belang - het volgend vermeld:
“(…)
Op 18 november 2022 stuurde u tevens een ‘Formulier dwangsom bij niet tijdig beslissen’ waarmee u de Douane in gebreke stelt. Daarin is vermeld dat de termijn voor het doen van een uitspraak op bezwaar op 26 oktober 2022 is verstreken.
Bij uw bezwaarschrift voegde u een machtiging van 13 september 2022. Daarin heeft de aangever [bedrijf] u gemachtigd om
een verzoek om terugbetalingin te dienen. De machtiging strekt er echter niet toe om ook
een bezwaarschriftin te dienen.
Ik verzoek u daarom mij alsnog de juiste machtiging te doen toekomen. Pas dan voldoet u aan de formele voorwaarden uit de Algemene wet bestuursrecht om [bedrijf] te mogen vertegenwoordigen in de bezwaarprocedure. Het vorenstaande betekent dat u
vanaf de datum van indiening van het bezwaar, wegens het ontbreken van de bevoegdheid om [bedrijf] in bezwaar te vertegenwoordigen, in verzuim was. Ik kon om die reden dan ook uw bezwaar nog niet in behandeling nemen.
De behandeltermijn voor het doen van een uitspraak op bezwaar is om die reden
ook opgeschort.
(…)
Gelet op het vorenstaande verzoek ik u om mij uiterlijk 21 december 2022 alsnog de juiste machtiging te overleggen.
(…)”
8. Bij e-mailbericht van 21 november 2023 heeft eiser gereageerd op deze brief. In deze e-mail heeft eiser vermeld dat zijn verzoek om terugbetaling geheel conform de door verweerder gestelde regels is ingediend, verweerder zelf in de ontvangstbevestiging heeft aangegeven dat de beslistermijn zes weken is, de beslistermijn verre is overschreden en eiser daarom het formulier dwangsom heeft ingediend.
9. Bij e-mailbericht van 22 november 2022 heeft verweerder gereageerd op de in de vorige overweging genoemde e-mail van eiser. Verweerder heeft in deze e-mail vermeld dat hij in zijn brief heeft verwezen naar artikel 7:10, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en dat de termijn waarbinnen moet worden beslist, eindigt op 5 december 2022.
10. Bij e-mailbericht van 23 november 2022 (09.59 uur) heeft verweerder aangegeven dat eiser in de bezwaarprocedure een machtiging om bezwaar te maken moet overleggen, en dat de machtiging die eiser heeft overgelegd voor een verzoek om terugbetaling niet volstaat. Verweerder waarschuwt daarbij dat indien deze machtiging om bezwaar te maken niet wordt ontvangen, het bezwaar niet-ontvankelijk zal worden verklaard.
11. Bij e-mailbericht van 23 november 2022 (14:31 uur) van eiser aan de heer [naam 2] , werkzaam bij verweerder, heeft eiser vermeld dat hij de e-mailwisseling niet langer wil voortzetten, hij beroep heeft ingediend en verweerder aansprakelijk stelt voor de betaling van een dwangsom.
12. Bij bericht van 23 november 2022 heeft eiser beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op zijn bezwaarschrift. Dit beroep is uiteindelijk doorgestuurd naar de douanekamer van de rechtbank Noord-Holland.
13. Bij uitspraak van 24 november 2022 heeft verweerder uitspraak op bezwaar gedaan en het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard wegens het ontbreken van een machtiging waaruit blijkt dat eiser namens [bedrijf] bezwaar mocht maken.
14. Op 29 november 2022 heeft eiser een verzoek om terugbetaling ingediend voor de onder overweging 1 genoemde utb. Bij beslissing van 20 februari 2023 heeft verweerder dit verzoek toegewezen.
15. Bij brief van 18 april 2023 en bij bericht van 31 januari 2024 heeft eiser zijn beroep aangevuld.

Geschil16.In geschil is of verweerder in gebreke was tijdig uitspraak op bezwaar te doen en of eiser recht heeft op toekenning van een vergoeding van, zo berekent eiser, (inmiddels) € 1.077,75.

17. Eiser stelt dat hij recht heeft op een vergoeding van € 1.077,75 hetzij als dwangsom, hetzij als schadevergoeding. In dat kader stelt eiser dat hij in de bezwaarprocedure onredelijk en onrechtmatig is behandeld en dat hij zich daar buitensporig tegen heeft moeten verweren. Volgens eiser is de termijn waarbinnen verweerder op zijn bezwaar moest beslissen, verstreken op 26 oktober 2022, dit is namelijk zes weken nadat hij zijn bezwaarschrift heeft ingediend. Eiser stelt dat verweerder geen uitstel van de beslistermijn heeft verzonden en dat het formulier dwangsom negen weken na indiening van zijn verzoek van 14 september 2022 is ontvangen. Eiser heeft vóór de uitspraak op bezwaar een beroep niet tijdig beslissen ingediend. De uitspraak op bezwaar steunt op onjuiste beoordelingen, aldus eiser. Tevens stelt eiser dat op internet nu alleen de term ‘verzoek om terugbetaling’ wordt gebruikt en verweerder achteraf heeft gesteld het niet eens te zijn met de niet-ontvankelijk verklaring van de uitspraak op bezwaar.
Eiser concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar, toekenning van een vergoeding van € 1.077,75, vergoeding van het griffierecht, verletkosten van € 195 voor het bijwonen van de zitting en reiskosten van € 44,08.
18. Verweerder voert aan dat tijdig uitspraak op bezwaar is gedaan en dat de dwangsom wegens niet tijdig beslissen terecht niet is toegekend. In dat kader voert verweerder aan dat de utb is gedagtekend 10 september 2022 en de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift op grond van artikel 6:6 van de Awb eindigde op zaterdag 22 oktober 2022. Op grond van artikel 7:10, eerste lid, van de Awb is de termijn om uitspraak op bezwaar te doen zes weken. Deze termijn eindigde derhalve op 3 december 2022 en nu op 24 november 2022 uitspraak op bezwaar is gedaan, heeft verweerder tijdig uitspraak op bezwaar, aldus verweerder. Ter zitting heeft verweerder aangevoerd dat eiser geen recht heeft op een schadevergoeding omdat er geen sprake is van onrechtmatig handelen door verweerder. Verweerder heeft aan eiser uitgelegd dat een machtiging moet worden overgelegd om namens [bedrijf] bezwaar te maken en daarbij is geen onjuiste informatie gegeven.
Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
19. Voor het overige verwijst de rechtbank naar de gedingstukken.
Beoordeling van het geschil
Heeft eiser belang bij de beoordeling van zijn beroep?
20. Wanneer een bestuursrechtelijke procedure alleen om het principe wordt gevoerd, zal de rechtbank eiser niet-ontvankelijk verklaren wegens gebrek aan procesbelang. De rechtbank constateert dat eiser deels principiële gronden aanvoert. Eiser heeft lopende de procedure een verzoek om terugbetaling ingediend voor de betaalde douanerechten en omzetbelasting. Verweerder heeft dit verzoek bij beslissing van 20 februari 2023 toegewezen. Het materiële geschil lijkt daarmee opgelost, maar eiser stelt in beroep ook dat verweerder een dwangsom heeft verbeurd wegens niet tijdig beslissen, dat hij - indien de dwangsom niet wordt verbeurd - recht heeft op schadevergoeding vanwege de wijze waarop verweerder hem heeft behandeld, en heeft verder op 31 januari 2024 aangevoerd dat verweerder een bedrag van € 81,67 aan hem moet betalen als schadevergoeding, omdat [bedrijf] een creditnota (gedateerd 1 maart 2023) met dit bedrag aan eiser heeft gestuurd maar dit bedrag feitelijk nog steeds niet aan eiser heeft betaald.
21. De rechtbank is van oordeel van eiser wel belang heeft bij de beoordeling van zijn beroep vanwege de gestelde verbeurdverklaring van de dwangsom niet tijdig beslissen, de verzochte schadevergoeding vanwege de wijze van behandeling en het verzoek om schadevergoeding van € 81,67.
Schadevergoeding van € 81,6722. Ter zitting heeft de rechtbank eiser voorgehouden dat het verzoek om schadevergoeding van € 81,67 in wezen betrekking heeft op een bedrag dat eiser claimt van [bedrijf] . Hoewel eiser stelt dat hij namens [bedrijf] bezwaar heeft gemaakt tegen de utb, is [bedrijf] geen partij in de bestuursrechtelijke procedure die eiser heeft ingeleid vanwege niet tijdig beslissen. Deze procedure is eiser op eigen titel begonnen. Het bedrag van € 81,67 is genoemd in een creditnota die [bedrijf] aan eiser heeft gestuurd. Naar het oordeel van de rechtbank vloeit het bedrag van € 81,67 voort uit de civiele rechtsverhouding tussen eiser en [bedrijf] , gebaseerd op een overeenkomst tot pakketbezorging van goederen van buiten de Europese Unie door [bedrijf] aan eiser, waarvan onderdeel uitmaakt dat [bedrijf] in eigen naam aangifte heeft gedaan voor het brengen in het vrije verkeer van de Europese Unie van deze goederen. De bestuursrechter (waaronder de douanerechter) is niet de bevoegde rechter om daarover te oordelen. Eiser zou zich voor wat betreft dit deel van de verzochte schadevergoeding tot de burgerlijke rechter kunnen wenden (zie artikel 8:71 van de Awb). De rechtbank zal dit als nevendictum uitspreken (vergelijk Kamerstukken II 1992/93, 22495, nr. 12, p. 66- 69).
Dwangsom niet tijdig beslissen: is de termijn om te beslissen, verstreken?
23. Op grond van artikel 7:10, eerste lid, van de Awb beslist het bestuursorgaan binnen zes weken, gerekend vanaf de dag na die waarop de termijn voor het indienen van het bezwaarschrift is verstreken.
24. Op grond van artikel 6:7 van de Awb is de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken. Op grond van artikel 3:41 geschiedt de bekendmaking van besluiten die tot een belanghebbenden zijn gericht, door toezending of uitreiking aan hen, onder wie begrepen de aanvrager. Op grond van artikel 6:8 vangt de termijn aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. De utb is gedateerd op zaterdag 10 september 2022. Niet in geschil is dat de utb op 10 september 2022 aan de aangever [bedrijf] is verzonden. De termijn van zes weken is dus op zondag 11 september 2022 aangevangen. Dit betekent dat de laatste dag van de termijn zaterdag 22 oktober 2022 is.
25. Vanaf zaterdag 22 oktober 2022 heeft verweerder zes weken om te beslissen op het bezwaarschrift. Dit betekent dat de laatste dag waarop verweerder diende te beslissen, viel op zaterdag 3 december 2022. Op grond van de Algemene termijnenwet wordt deze termijn verlengd naar de eerste dag na het weekend, maar dat maakt voor het geschil niet uit.
26. Eiser heeft verweerder op 23 november 2022 in gebreke gesteld. Dit is te vroeg: de zes weken na het einde van de bezwaartermijn waren nog niet voorbij. Dat eiseres al op 14 september 2022 bezwaar heeft gemaakt, betekent niet dat de termijn voor verweerder om te beslissen, eerder begint te lopen dan de wettelijke termijn van artikel 7:10, eerste lid van de Awb. In de ontvangstbevestiging van het bezwaarschrift geeft verweerder weliswaar aan dat het streven is om binnen zes weken na ontvangst van het bezwaarschrift te beslissen, maar voegt daaraan toe dat een bericht zal volgen wanneer niet binnen de wettelijke termijn wordt beslist. Deze wettelijke termijn is de termijn van artikel 7:10, eerste lid, van de Awb. De beslissing van 24 november 2022 is binnen deze wettelijke termijn genomen.
27. De rechtbank concludeert dat eiser verweerder te vroeg in gebreke heeft gesteld. Er is geen aanleiding voor toekenning van een dwangsom niet tijdig beslissen (vergelijk ECLI:NL:RVS:2013:1074). Eiser heeft geen recht op een dwangsomvergoeding in deze.
Beoordeling van het alsnog genomen besluit
28. Op grond van artikel 6:20, derde lid, van de Awb heeft het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit mede betrekking op het alsnog genomen besluit, tenzij dit geheel aan het beroep tegemoet komt. Op grond van artikel 6:20, vijfde lid, van de Awb kan het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit alsnog gegrond worden verklaard als de indiener van het beroepschrift daarbij belang heeft.
29. Verweerder heeft op 24 november 2022 (één dag na het indienen van het beroepschrift tegen het niet tijdig nemen van een besluit op het bezwaar) uitspraak op bezwaar gedaan en het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard onder de overweging dat eiser niet de juiste machtiging in bezwaar heeft overgelegd.
30. Voor de toepassing van artikel 6:20, derde lid, van de Awb is niet vereist dat ten tijde van het instellen van het desbetreffende beroep de beslistermijn is verstreken (zie de uitspraak van de Hoge Raad van 14 oktober 2005, ECLI:NL:HR:2005:AU4298). Het beroep van eiser moet dus ook geacht worden mede te zijn gericht tegen de onder overweging 29 genoemde uitspraak op bezwaar.
31. Met de niet-ontvankelijk verklaring van het bezwaar is verweerder niet aan het beroep tegemoet gekomen. De rechtbank zal daarom de niet-ontvankelijkverklaring inhoudelijk beoordelen. Eiser stelt dat het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk (in de woorden van eiser: “onontvankelijk”) is verklaard.
32. De rechtbank stelt voorop dat eiser bezwaar heeft gemaakt tegen een utb die was gericht aan een derde, namelijk [bedrijf] . In zo’n geval dient een machtiging van die betrokken derde te worden overgelegd. Eiser heeft wel een machtiging van [bedrijf] overgelegd, maar dat was een machtiging om een verzoek om terugbetaling in te dienen. Dit is een ander soort procedure dan de bezwaarprocedure en deze machtiging was dus niet voldoende om bezwaar te kunnen maken. Hoewel verweerder eiser bij brief van 21 november 2024 (zie overweging 7) heeft bericht dat eiser tot uiterlijk 21 december 2022 alsnog de juiste machtiging kan overleggen en deze termijn nog niet verstreken was toen verweerder het bezwaar niet-ontvankelijk verklaarde, ziet de rechtbank daarin geen grond om de niet-ontvankelijkverklaring onjuist te achten. Eiser heeft op 23 november 2023 aangegeven een beroep niet-tijdig in te stellen en heeft dat ook daadwerkelijk gedaan. Daaruit kon verweerder afleiden dat eiser niet van plan was om een machtiging om bezwaar te maken, over te leggen. Omdat eiser niet de juiste machtiging heeft overgelegd, kon verweerder het bezwaar terecht niet-ontvankelijk verklaren. Het betoog van eiser slaagt niet.
Schadevergoeding vanwege onrechtmatig handelen door verweerder?
33. Artikel 8:73 van de Awb geeft de belastingrechter (waaronder de douanerechter) de bevoegdheid bij gegrondverklaring van een beroep te beslissen op dit verzoek om schadevergoeding vanwege onrechtmatig handelen door verweerder (zie artikel V van de Wet nadeelcompensatie en schadevergoeding bij onrechtmatige besluiten, Stb. 2013, 50). Vraag is dan of sprake is van onrechtmatig handelen. Hiervóór heeft de rechtbank geconcludeerd dat verweerder niet te laat is geweest met de beslissing op het bezwaar van eiser. Verweerder heeft in dit opzicht niet onrechtmatig gehandeld.
34. Eiser stelt dat verweerder hem onredelijk en onrechtmatig heeft behandeld en dat hij zich buitensporig heeft moeten verweren. De rechtbank begrijpt uit dit betoog dat het besluit daardoor geen stand zou kunnen houden.
34.1.
Eiser stelt dat hij op het verkeerde been werd gezet door misleidende informatie op de website van verweerder en dat dit wordt bevestigd door het feit dat de informatie op de website inmiddels is gewijzigd. De website bevat nu informatie over de procedure van het verzoek om terugbetaling. Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat de website nu uitdrukkelijk voorlichting geeft over de procedure van het verzoek om terugbetaling omdat in de praktijk gebleken is dat de wettelijke termijn om bezwaar in te dienen (zes weken) als te kort werd ervaren, en de termijn om een verzoek om terugbetaling in te dienen veel langer is, namelijk drie jaar, terwijl met beide procedures veelal hetzelfde resultaat kan worden bereikt, namelijk terugbetaling van betaalde douanerechten en BTW. De rechtbank ziet in de gestelde wijziging van de tekst op de website geen bewijs dat verweerder onrechtmatig zou hebben gehandeld met openbaarmaking van informatie over de bezwaarprocedure op de website.
34.2.
Niet is gebleken dat verweerder achteraf heeft gesteld het niet eens te zijn met de niet-ontvankelijk verklaring in de uitspraak op bezwaar, zoals eiser naar voren brengt. Dat overgelegde bewijsstukken voldoende konden zijn om het bezwaar gegrond te achten en tot terugbetaling over te gaan, betekent niet dat de niet-ontvankelijkheid uit juridisch oogpunt onjuist is geweest. Aan de niet-ontvankelijkheid van het bezwaar ligt een onjuiste machtiging ten grondslag en vast staat dat in bezwaar een onjuiste machtiging is overgelegd (zie overweging 32). Bij beslissing van 20 februari 2023 heeft verweerder eisers verzoek om terugbetaling, een procedure waarvoor eiser wel de juiste machtiging had, op grond van de overgelegde informatie toegewezen.
34.3.
Uit het dossier blijkt verder dat verweerder diverse malen aan eiser heeft uitgelegd dat er twee procedures bestaan die ertoe kunnen leiden dat betaalde douanerechten en BTW kunnen worden terugbetaald: de bezwaarprocedure en het verzoek om terugbetaling. Het is de eigen keuze van eiser geweest om (in eerste instantie) bezwaar te maken tegen de utb en deze procedure voort te zetten.
34.4.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder eiser niet onredelijk of onrechtmatig behandeld en is dus geen aanleiding voor schadevergoeding vanwege onrechtmatig handelen door verweerder bij het nemen van de beslissing op het bezwaar.
35. Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
Proceskosten
36. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • bepaalt ten aanzien van het verzoek om schadevergoeding van € 81,67 dat hiervoor uitsluitend een vordering bij de burgerlijke rechter kan worden ingesteld.
Deze uitspraak is gedaan door mr. dr. C.A. Schreuder, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Plesman-Jalink, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 12 maart 2024.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroepEen partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de douanekamer van het gerechtshof Amsterdam waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van het gerechtshof Amsterdam vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen