ECLI:NL:RBNHO:2024:3193

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
3 april 2024
Publicatiedatum
2 april 2024
Zaaknummer
349096 KG ZA 24-71
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot gebruik van erfdienstbaarheid en tussenkomst in kort geding

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 3 april 2024 uitspraak gedaan in een kort geding tussen Het Landgoed B.V. en de gemeente Amsterdam, alsook Stichting Waternet. Het geschil betreft de vordering van Het Landgoed om gebruik te maken van een erfdienstbaarheid over een pad, dat hen toegang zou moeten geven tot de openbare weg. Het Landgoed stelt dat zij op basis van een notariële akte uit 1955 recht heeft op deze erfdienstbaarheid, maar de gemeente en Waternet verzetten zich hiertegen. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat Het Landgoed onvoldoende bewijs heeft geleverd dat de erfdienstbaarheid ten voordele van hun perceel kan strekken. De voorzieningenrechter heeft de vorderingen van zowel Het Landgoed als de eiser in het incident afgewezen, met de overweging dat de erfdienstbaarheid niet kan worden ingeroepen voor het perceel van Het Landgoed. De kosten van de procedure zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt. De uitspraak benadrukt de noodzaak van duidelijke bewijsvoering bij het inroepen van erfdienstbaarheden en de voorwaarden voor tussenkomst in een procedure.

Uitspraak

RECHTBANK Noord-Holland

Civiel recht
Zittingsplaats Haarlem
Zaaknummer: C/15/349096 / KG ZA [kadasternummer 8]-71
Vonnis in kort geding van 3 april 2024
in de zaak van
De besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[bedrijf] B.V.,
te [plaats],
eisende partij in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
hierna te noemen: Het Landgoed,
advocaat: mr. P.F.P. Nabben te Haarlem,
tegen

1.de publiekrechtelijke rechtspersoon GEMEENTE AMSTERDAM,

te Amsterdam,
2.de stichting
STICHTING WATERNET,
te Amsterdam,
gedaagde partijen in de hoofdzaak,
verweerders in het incident,
advocaat: mr. R. Verduijn te Amsterdam,
hierna te noemen: de gemeente en Waternet,
waarin heeft gevorderd primair als tussenkomende, subsidiair als voegende partij te worden toegelaten:
[eiser],
wonende te [plaats],
eiser in het incident,
advocaten mr. A.M. Nelis en mr. R.R. Oudijk te Den Haag.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de incidentele vordering tot tussenkomst ex artikel 217 Rv
- de mondelinge behandeling van [kadasternummer 11] maart 2024, waarvan de griffier aantekeningen heeft gemaakt
- de pleitnota van Het Landgoed
- de pleitnota van de gemeente en Waternet.
- de pleitnota van [eiser].
2. De feiten
2.1.
Het Landgoed is vanaf 1988 eigenaar van een perceel grond met woning, kadastraal bekend gemeente [gemeente], [kadasternummer 1], plaatselijk bekend als [adres] te [plaats] (hierna: perceel [kadasternummer 1]). De gemeente Amsterdam is eigenaar van de ten westen van perceel [kadasternummer 1] gelegen Amsterdamse Waterleidingduinen. Waternet beheert dit gebied namens de gemeente Amsterdam. [eiser] is eigenaar van perceel [kadasternummer 2] en perceel [kadasternummer 3] die ten zuiden en oosten van perceel [kadasternummer 1] liggen.
2.2.
Perceel [kadasternummer 1] heeft geen rechtstreekse toegang tot de openbare weg. Alleen via een weg over de percelen [kadasternummer 2] en [kadasternummer 3] of een pad via de Amsterdamse Waterleidingduinen kan de openbare weg worden bereikt. Dit pad zal hierna ook de [straat] worden genoemd.
2.3.
Het Landgoed heeft Waternet in 2017 verzocht of zij bereid is de [straat] als toegangsweg van perceel [kadasternummer 1] te gedogen, en een daartoe strekkende erfdienstbaarheid te vestigen. Waternet heeft geantwoord dat het uitgesloten is dat Waternet/de gemeente Amsterdam akkoord zal gaan met een dergelijke erfdienstbaarheid, vanwege de drinkwaterwinning in het gebied en de belangrijke natuur- en recreatiefunctie van het gebied.
2.4.
Het Landgoed heeft vervolgens een vordering ingesteld tegen [eiser]. Bij vonnis van 4 juli 2018 heeft deze rechtbank de weg over de percelen [kadasternummer 2] en [kadasternummer 3] aangewezen als noodweg als bedoeld in artikel 5:57 lid 1 BW.
2.5.
In hoger beroep tegen dat vonnis is gebleken dat in 1955 een erfdienstbaarheid van weg is gevestigd, ten laste van het perceel van de gemeente (verder: het dienende erf) en ten behoeve van een aantal percelen waaruit het huidige perceel [kadasternummer 1] afkomstig is (verder: het heersende erf). De erfdienstbaarheid is vastgelegd in een notariële akte van 29 maart 1955, die strekt tot verkoop en levering aan de gemeente Amsterdam van meerdere percelen grond, behorend tot landgoed “[huis]”. In de akte staat het volgende:
“(…)
9. de koopster [vzr: de gemeente] vestigt hierbij:
a. ten laste van de aangekochte percelen, kadastraal bekend als gemeente [gemeente], [kadasternummer 4] (gedeeltelijk), [kadasternummer 5] (gedeeltelijk) en [kadasternummer 6] (gedeeltelijk) als lijdende erven en ten behoeve van de percelen kadastraal bekend als gemeente [gemeente], sectie [kadasternummer 7], [kadasternummer 8], [kadasternummer 9], [kadasternummer 10], [kadasternummer 11], [kadasternummer 12], [kadasternummer 13] en [kadasternummer 14], als heersende erven, alsmede:
b. ten laste van de aangekochte percelen, kadastraal bekend als gemeente [gemeente], [kadasternummer 15] (gedeeltelijk), [kadasternummer 5] (gedeeltelijk), en [kadasternummer 6] (gedeeltelijk) als lijdende erven en ten behoeve van het perceel kadastraal bekend gemeente [gemeente] sectie [kadasternummer 16] als heersend erf, een erfdienstbaarheid van weg op de plaats welke op de hierbij gevoegde kaart met een groene arcering is aangegeven, welke erfdienstbaarheid uitsluitend dient voor een gebruik overeenstemmend met het doel, waarvoor de heersende erven thans worden gebruikt;
(…)”
2.6.
Aan de akte is een kaart gehecht, waarvan de volgende afbeelding is gemaakt:

{Afbeelding 1}

`
2.7.
Perceel [kadasternummer 1] is op de kaart niet als zodanig aangegeven. Perceel [kadasternummer 1] is in 1976 ontstaan na herverkaveling en gedeeltelijke verkoop van het heersende erf [kadasternummer 16]. Het verkochte gedeelte van het perceel [kadasternummer 16] heeft nu de kadastrale aanduiding [kadasternummer 17], en is eigendom van een derde partij.
2.8.
Na bekendwording met de akte uit 1955 heeft Het Landgoed Waternet nogmaals verzocht haar toe te staan de [straat] te gebruiken als ontsluitingsweg van perceel [kadasternummer 1]. Waternet heeft daar namens de gemeente afwijzend op gereageerd.
Tekst

3.Het geschil en beoordeling in het incident

3.1.
[eiser] heeft ter zitting – kort gezegd – gevorderd te bepalen dat [eiser] op grond van artikel 217 Rv in de hoofdzaak primair mag tussenkomen en subsidiair dat [eiser] zich mag voegen aan de zijde van Het Landgoed.
3.2.
Het Landgoed heeft verweer gevoerd tegen de gevorderde tussenkomst. Tegen de vordering tot voeging hebben zowel Het Landgoed als de gemeente en Waternet geen bezwaar gemaakt.
3.3.
De voorzieningenrechter heeft de primair vordering tot tussenkomst ter zitting toegewezen. Daartoe heeft hij overwogen dat [eiser] voldoende belang heeft bij tussenkomst. [eiser] heeft een in de hoofdzaak aan de orde te stellen vordering geformuleerd, die er op neerkomt dat Het Landgoed wordt veroordeeld gebruik te maken van de erfdienstbaarheid om de openbare weg te bereiken. Gezien het belang dat [eiser] bij deze vordering heeft, is naar het oordeel van de voorzieningenrechter voldaan aan de voorwaarden die artikel 217 Rv stelt aan tussenkomst. Of er een deugdelijke grondslag bestaat voor de vordering van [eiser] in de hoofdzaak is een vraag die pas in de hoofdzaak aan de orde komt.
3.4.
De kostenveroordeling in het incident is ter zitting aangehouden tot dit vonnis. In het incident is geen van partijen als in het ongelijk gestelde partij te beschouwen. Weliswaar heeft het Landgoed verweer gevoerd tegen de tussenkomst, maar omdat de vordering in de hoofdzaak van [eiser] tegen Het Landgoed materieel gezien betekent dat zij zich voegt aan de zijde van Het Landgoed en Het landgoed zich niet heeft verzet tegen voeging, is het enkele verschil van inzicht over de gekozen insteek van [eiser] geen reden om Het Landgoed in de kosten van het incident van [eiser] te veroordelen. De proceskosten in het incident zullen daarom zo tussen alle partijen worden gecompenseerd dat iedere partij de eigen kosten draagt.

4.Het geschil in de hoofdzaak

De vordering van Het Landgoed
4.1.
Het Landgoed vordert - samengevat - de gemeente en Waternet te veroordelen te gedogen dat Het Landgoed gebruik maakt van de [straat] om daarmee te voet of met een personenauto van en naar de openbare weg te gaan, met veroordeling van de gemeente en Waternet om te gedogen dat Het Landgoed het pad geschikt maakt om te gebruiken als toegangsweg voor een personenauto, met een breedte van ca 2 meter. Het Landgoed vordert de gemeente en Waternet te veroordelen om een dwangsom aan Het Landgoed te betalen van € 500,00 voor iedere dag of gedeelte van een dag dat zij niet aan de veroordeling voldoen, tot een maximum is bereikt van € 100.000,00.
4.2.
Het Landgoed legt aan de vordering ten grondslag dat zij op grond van de akte uit 1955 het recht van weg heeft over het terrein van de gemeente / Waternet, en dat zij daarom het pad (de [straat]) als toegangsweg moet kunnen inrichten voor gebruik met een personenauto.
4.3.
De gemeente en Waternet voeren verweer. De gemeente en Waternet concluderen tot afwijzing van de vorderingen van Het Landgoed, met veroordeling van Het Landgoed in de kosten van deze procedure.
4.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
De vordering van [eiser]
4.5.
[eiser] vordert dat de voorzieningenrechter, zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, oordeelt dat Het Landgoed gebruik moet maken van de [straat] te [plaats], gemeente [gemeente], om te voet, of met een personenauto naar de openbare weg te gaan.
4.6.
Het Landgoed heeft zich op het standpunt gesteld dat [eiser] deze vordering niet tegen haar kan instellen omdat ‑ kort weergegeven ‑ [eiser] geen aanspraak kan maken op (gebruik van) de erfdienstbaarheid.
4.7.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.De beoordeling in de hoofdzaak

Waternet ten onrechte gedagvaard
5.1.
Het Landgoed heeft niet weersproken dat Waternet namens de gemeente slechts optreedt als beheerder van de Waterleidingduinen, en dat Waternet geen rechthebbende is op het dienende erf. Aangezien Het Landgoed onvoldoende feiten en omstandigheden heeft gesteld waaruit zou kunnen worden afgeleid dat Waternet zich bij het beheer niet zou richten naar de instructies van de gemeente, is van enig belang van Het Landgoed bij een veroordeling van Waternet niet gebleken. Het enkele feit dat Waternet steeds namens de gemeente over de erfdienstbaarheid met Het Landgoed heeft gecorrespondeerd is daarvoor onvoldoende. De vordering tegen Waternet zal daarom worden afgewezen.
Spoedeisend belang
5.2.
Uit de stelling van Het Landgoed dat de gemeente haar niet toestaat het recht van erfdienstbaarheid uit te oefenen, volgt dat Het Landgoed een spoedeisend belang heeft bij haar vordering.
Geen belang / Een constitutieve vordering is niet toewijsbaar in kort geding
5.3.
De gemeente heeft aangevoerd dat Het Landgoed geen belang bij de vordering heeft omdat het gerechtshof Amsterdam het onderzoek in de hoger beroepszaak al heeft gesloten, zodat een kortgedingvonnis in die procedure geen rol meer kan spelen. Volgens de gemeente geldt dit temeer nu in kort geding geen definitieve beoordeling over de erfdienstbaarheid kan plaatsvinden, en een kortgedingvonnis geen gezag van gewijsde krijgt. Verder voert de gemeente aan dat de vorderingen van Het Landgoed constitutief van aard zijn en daarom in kort geding niet toegewezen kunnen worden.
5.4.
De voorzieningenrechter verwerpt deze verweren. Inderdaad is een constitutieve vordering in kort geding niet toewijsbaar vanwege het definitieve karakter daarvan. In kort geding kan echter wel worden beoordeeld of de vordering van Het Landgoed in een bodemprocedure een zodanige kans van slagen heeft, dat het in het kort geding gerechtvaardigd is daarop vooruitlopend een voorlopige voorziening te treffen. In deze procedure kan dus een voorziening worden getroffen die aan de gestelde belemmering die Het Landgoed ondervindt bij de uitoefening van de erfdienstbaarheid voorlopig ‑ dat wil zeggen totdat in een bodemprocedure anders wordt beslist ‑ een eind maakt. Het tussen partijen nog lopende hoger beroep staat daar los van. Van belang is wel dat het bestaan van de erfdienstbaarheid pas in hoger beroep aan de orde is gekomen (zie 2.5). Dit betekent dat de bodemrechter zich nog niet heeft uitgelaten over de erfdienstbaarheid.
Het materiële verweer van de gemeente
5.5.
Vast staat dat perceel [kadasternummer 1] in 1976 is ontstaan na herverkaveling van het heersende erf en verkoop aan een derde van het gedeelte dat is vernummerd tot perceel [kadasternummer 17]. Ten tijde van deze splitsing gold het bepaalde in artikel 737 lid 1 BW (oud) dat de erfdienstbaarheid voor ieder gedeelte verschuldigd blijft indien het heersende erf wordt verdeeld. Dit betekent niet dat splitsing van het heersende erf in twee of meer gedeelten op zichzelf wijziging brengt in wat een bestaande erfdienstbaarheid blijkens de akte van vestiging inhoudt (vgl. HR 07-05-1993, ECLI:NL:HR:1993:ZC0946).
5.6.
De gemeente heeft aangevoerd dat op de kaart, behorend bij de notariële akte uit 1955, met een korte verlenging van de arceringsstreepjes de toegangspunten zijn aangegeven om vanaf het heersende erf de [straat] te kunnen bereiken. [eiser] en Het Landgoed hebben betwist dat op de kaart toegangslocaties tot de erfdienstbaarheid zijn aangegeven.
5.7.
Het is vaste rechtspraak dat een notariële akte objectief moet worden uitgelegd. Het komt daarbij aan op de bedoeling van partijen voor zover die in de notariële akte tot uitdrukking is gebracht. De bedoeling van partijen moet worden afgeleid uit de bewoordingen van de akte, die naar objectieve maatstaven moeten worden uitgelegd in het licht van de hele akte. Dus niet de verhouding tussen de (toenmalige) partijen, maar de tekst van de akte is hier bepalend.
5.8.
De vraag ligt dus voor of uit de bewoordingen in de akte, gelezen in samenhang met de bij de akte behorende kaart, kan worden afgeleid of de verlengde arcering is bedoeld als toegangspunt waar men vanaf het heersende erf de [straat] kan bereiken. In de akte is nadrukkelijk aangegeven dat de erfdienstbaarheid is gevestigd
op de plaats welke op de hierbij gevoegde kaart met een groene arcering is aangegeven, waarbij op de bijbehorende kaart kennelijk doelbewust op drie plaatsen duidelijk een verlengde arcering is aangebracht tussen de [straat] en het heersende erf. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter zijn met extra lange arceerstrepen speciaal die delen van het dienende erf gemarkeerd die vanaf de heersende erven mogen worden gebruikt om de [straat] te bereiken. Daarbij speelt mee dat de [straat] niet direct grenst aan het heersende erf, zodat er vanaf de heersende erven geen directe toegang is tot de [straat], dat de arcering voor de rest van de erfdienstbaarheid niet aansluit op het heersende erf en tenslotte dat op de twee locaties van de verlengde arcering waar in deze zaak over is gesproken steeds een dam met duiker aanwezig is in de watergang die loopt tussen het dienende erf en het heersende erf. De locaties van de verlengde arcering zijn in die zin niet willekeurig. Het betoog van Het Landgoed en [eiser] dat in de akte en de daarbij behorende kaart geen specifieke toegangspunten zijn aangegeven wordt daarom verworpen.
5.9.
In onderstaande kaart heeft de gemeente de met verlengde arceringen aangeduide toegangspunten benoemd als locatie 1 en 2.

{Afbeelding 2}

Tussen partijen is niet in geschil dat de locaties 1 en 2 geen toegang bieden tot perceel [kadasternummer 1]. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter moet het er daarom voor worden gehouden dat de erfdienstbaarheid niet ten voordele kan strekken van perceel [kadasternummer 1].
5.10.
Maar ook als op de aan de akte van vestiging gehechte tekening geen specifieke toegangspunten zouden zijn aangegeven kan de erfdienstbaarheid, naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter niet ten voordeel strekken van perceel [kadasternummer 1]. Op locatie 3 op de kaart biedt een dam met duiker in de watergang weliswaar vanaf perceel [kadasternummer 1] toegang met een voertuig tot het dienende erf, maar op deze locatie is het gearceerde gedeelte van het dienende erf waarop de erfdienstbaarheid is gevestigd op zodanige afstand van de erfgrens van het perceel H5 gelegen ‑ De [straat] buigt op de kaart en blijkens de als productie 7 door Het Landgoed overgelegde foto al vóór de bewuste dam van het perceel [kadasternummer 1] af ‑ dat niet van de erfdienstbarheid gebruik gemaakt kan worden zonder de niet-gearceerde strook grond tussen De [straat] en perceel [kadasternummer 1] te gebruiken. Hoewel de afstand tussen de [straat] en perceel [kadasternummer 1] op locatie 3 overzichtelijk is ‑ de voorzieningenrechter schat op basis van genoemde foto zo’n 20 tot 25 meter ‑ hoeft de gemeente niet te dulden dat Het Landgoed een gedeelte van haar perceel gebruikt waarop de erfdienstbaarheid niet is gevestigd.
5.11.
De conclusie is dat voorshands aannemelijk is dat in een eventuele bodemprocedure zal worden geoordeeld dat Het Landgoed ten behoeve van de ontsluiting van perceel [kadasternummer 1] geen rechten kan ontlenen aan de erfdienstbaarheid zodat Het Landgoed in de huidige situatie vanaf perceel [kadasternummer 1] geen ontsluiting heeft op de [straat]. De vordering van Het Landgoed zal daarom worden afgewezen.
5.12.
De vordering van [eiser] zal eveneens worden afgewezen. De reden daarvoor is dat een deugdelijke grondslag ontbreekt op grond waarvan [eiser] Het Landgoed zou kunnen verplichten de erfdienstbaarheid te gebruiken. Voor zover [eiser] heeft bedoeld te vorderen dat Het Landgoed de noodweg over zijn perceel niet langer gebruikt omdat het in plaats daarvan gebruik kan maken van de erfdienstbaarheid volgt uit het voorgaande dat ook die vordering niet kan worden toegewezen.
5.13.
Wat partijen verder naar voren hebben gebracht zal niet worden besproken, omdat dit niet tot een andere beslissing kan leiden. [eiser] en Het Landgoed krijgen ongelijk. Zij worden daarom veroordeeld in hun eigen proceskosten. [eiser] zal voor wat betreft zijn vordering ook worden veroordeeld in de proceskosten van Het Landgoed die worden begroot op nihil. Het Landgoed zal ook worden veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van de gemeente en Waternet. De proceskosten aan de zijde van de gemeente en Waternet worden vastgesteld op de volgende bedragen:
  • griffierecht € 688,00
  • salaris advocaat
totaal € 1.795,00.
5.14.
De gemeente en Waternet maken daarnaast aanspraak op vergoeding van de nakosten. Volgens vaste rechtspraak (zie HR 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:853) levert een kostenveroordeling ook voor de nakosten een executoriale titel op. Een veroordeling tot betaling van de proceskosten omvat dus een veroordeling tot betaling van de nakosten. De voorzieningenrechter zal daarom de nakosten niet afzonderlijk in de proceskostenveroordeling vermelden.
6. De beslissing
De voorzieningenrechter
in het incident
6.1.
compenseert de kosten tussen partijen zo dat iedere partij de eigen kosten draagt,
in de hoofdzaak
6.2.
wijst de vorderingen van Het Landgoed en [eiser] af,
6.3.
veroordeelt Het Landgoed in de eigen proceskosten en in die van de gemeente en Waternet die tot dit vonnis worden vastgesteld op € 1.193,00,
6.4.
veroordeelt [eiser] in de eigen proceskosten en voor wat betreft zijn vordering in die van Het Landgoed die tot dit vonnis worden vastgesteld op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.S.J. Thijs en in het openbaar uitgesproken op 3 april 2024.
Tekst