ECLI:NL:RBNHO:2024:3331
Rechtbank Noord-Holland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek tot ondertoezichtstelling van minderjarige in het kader van ouderschap en omgangsregelingen
In deze zaak heeft de kinderrechter op 2 februari 2024 uitspraak gedaan in een verzoek tot ondertoezichtstelling van een minderjarige, ingediend door de Raad voor de Kinderbescherming. De kinderrechter heeft het verzoek afgewezen, omdat het ontbreken van omgang met de vader op zichzelf niet voldoende is om een ernstige ontwikkelingsbedreiging aan te nemen. De minderjarige, die bij haar moeder woont, heeft sinds september 2022 geen contact meer met haar vader. De moeder heeft zorgen geuit over de veiligheid van de minderjarige bij de vader, maar de kinderrechter oordeelt dat de inspanningen van de moeder tot nu toe positief zijn geweest voor de ontwikkeling van de minderjarige.
De procedure begon met een verzoekschrift van de Raad, dat op 17 november 2023 bij de rechtbank werd ingediend. De mondelinge behandeling vond plaats op 15 januari 2024, waarbij zowel de moeder als de vader, samen met hun advocaten, aanwezig waren. De kinderrechter heeft de feiten en standpunten van beide ouders zorgvuldig gewogen. De moeder heeft betoogd dat de ontwikkeling van de minderjarige goed verloopt en dat er geen noodzaak is voor een ondertoezichtstelling. De vader daarentegen steunt het verzoek van de Raad, omdat hij vreest dat de moeder de omgang met hem niet zal stimuleren.
De kinderrechter concludeert dat er onvoldoende bewijs is voor een ernstige ontwikkelingsbedreiging en dat vrijwillige hulpverlening nog niet is geprobeerd. De moeder heeft aangegeven bereid te zijn om mee te werken aan hulpverlening en een omgangsregeling, terwijl de vader ook zijn bereidheid heeft uitgesproken om zijn rol als ouder te verbeteren. De kinderrechter wijst het verzoek van de Raad af en oordeelt dat de situatie van de minderjarige op dit moment niet zodanig is dat een ondertoezichtstelling gerechtvaardigd is. Tevens wordt het verzoek van de moeder om de Raad in de proceskosten te veroordelen afgewezen, omdat de kinderrechter het verzoek van de Raad niet als onterecht of onnodig beschouwt.