ECLI:NL:RBNHO:2024:3331

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
2 februari 2024
Publicatiedatum
5 april 2024
Zaaknummer
C/15/346243 / JU RK 23-1786
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot ondertoezichtstelling van minderjarige in het kader van ouderschap en omgangsregelingen

In deze zaak heeft de kinderrechter op 2 februari 2024 uitspraak gedaan in een verzoek tot ondertoezichtstelling van een minderjarige, ingediend door de Raad voor de Kinderbescherming. De kinderrechter heeft het verzoek afgewezen, omdat het ontbreken van omgang met de vader op zichzelf niet voldoende is om een ernstige ontwikkelingsbedreiging aan te nemen. De minderjarige, die bij haar moeder woont, heeft sinds september 2022 geen contact meer met haar vader. De moeder heeft zorgen geuit over de veiligheid van de minderjarige bij de vader, maar de kinderrechter oordeelt dat de inspanningen van de moeder tot nu toe positief zijn geweest voor de ontwikkeling van de minderjarige.

De procedure begon met een verzoekschrift van de Raad, dat op 17 november 2023 bij de rechtbank werd ingediend. De mondelinge behandeling vond plaats op 15 januari 2024, waarbij zowel de moeder als de vader, samen met hun advocaten, aanwezig waren. De kinderrechter heeft de feiten en standpunten van beide ouders zorgvuldig gewogen. De moeder heeft betoogd dat de ontwikkeling van de minderjarige goed verloopt en dat er geen noodzaak is voor een ondertoezichtstelling. De vader daarentegen steunt het verzoek van de Raad, omdat hij vreest dat de moeder de omgang met hem niet zal stimuleren.

De kinderrechter concludeert dat er onvoldoende bewijs is voor een ernstige ontwikkelingsbedreiging en dat vrijwillige hulpverlening nog niet is geprobeerd. De moeder heeft aangegeven bereid te zijn om mee te werken aan hulpverlening en een omgangsregeling, terwijl de vader ook zijn bereidheid heeft uitgesproken om zijn rol als ouder te verbeteren. De kinderrechter wijst het verzoek van de Raad af en oordeelt dat de situatie van de minderjarige op dit moment niet zodanig is dat een ondertoezichtstelling gerechtvaardigd is. Tevens wordt het verzoek van de moeder om de Raad in de proceskosten te veroordelen afgewezen, omdat de kinderrechter het verzoek van de Raad niet als onterecht of onnodig beschouwt.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Haarlem
Zaaknummer: C/15/346243 / JU RK 23-1786
Datum uitspraak: 2 februari 2024
Beschikking van de kinderrechter over een ondertoezichtstelling
in de zaak van
de Raad voor de Kinderbeschermingte Haarlem,
hierna te noemen: de Raad,
over
[de minderjarige], geboren op [geboortedatum] in [plaats] ,
hierna te noemen: [de minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende in [plaats] ,
advocaat mr. L.A. Mulders te Purmerend,
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
wonende in [plaats] ,
advocaat mr. M. van Espen te Hoorn NH.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in haar beoordeling:
- het verzoekschrift met bijlagen, binnengekomen bij de rechtbank op 17 november 2023;
- de brieven, met bijlagen, van de advocaat van de moeder van 28 november 2023 en 4 december 2023;
- de brief van de advocaat van de vader van 9 januari 2024;
- het F-formulier, met bijlage, van de advocaat van de moeder van 11 januari 2023.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 15 januari 2024. Daarbij waren aanwezig:
- de moeder met haar advocaat;
- de advocaat van de vader;
- [vertegenwoordiger van de raad] als vertegenwoordiger van de Raad;
- [vertegenwoordiger van de GI] als vertegenwoordiger van de GI.
1.3.
De vader heeft telefonisch deelgenomen aan de zitting.

2.De feiten

2.1.
De ouders zijn belast met het ouderlijk gezag over [de minderjarige] .
2.2.
[de minderjarige] woont bij haar moeder.

3.Het verzoek

3.1.
De Raad heeft verzocht [de minderjarige] onder toezicht te stellen voor de duur van twaalf maanden, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
3.2.
Als onderbouwing van het verzoek is namens de Raad aangevoerd dat [de minderjarige] al sinds september 2022 geen contact meer heeft met de vader. Er wordt gezien dat de moeder zich veel zorgen maakt over de veiligheid van [de minderjarige] als zij bij haar vader is. Zo zou hij niet goed voor haar zorgen, ook middelen gebruiken en zou er bijvoorbeeld glas op zijn balkon liggen en dingen als een hekje en een goed autostoeltje niet op orde zijn. De zorgen van de moeder zijn tijdens het onderzoek noch bevestigd noch ontkracht. De Raad is wel bezorgd dat het wantrouwen van de moeder tegen de vader de omgang in de weg staat. Daarbij ervaren beide ouders veel boosheid en (onverwerkte) emoties, en spreken zij zich negatief uit over hun relatie en gebeurtenissen. De strijd gaat nu verder in verwijten en bewijsvoering dat de ander het niet goed doet.
[de minderjarige] heeft zorgelijke uitspraken gedaan dat zij geen contact wil met haar vader, maar de Raad weet niet of zij hem daadwerkelijk niet wil zien vanwege gebeurtenissen uit het verleden, of dat dit komt omdat zij in een loyaliteitsconflict zit. [de minderjarige] krijgt nu in ieder geval geen kans om een eigen beeld van de vader te vormen. Hoe langer deze situatie voortduurt, hoe meer kans dat zij zich steeds verder van hem vervreemdt en hem mogelijk helemaal afwijst – iets wat nu al lijkt te gebeuren. Daarnaast heeft zij zorgelijke uitspraken gedaan, die er in elk geval op duiden dat zij bezig is met situaties die niet passen bij haar leeftijd.
[de minderjarige] heeft al veel meegemaakt, zoals escalaties tussen de ouders in het verleden en de contactbreuk met de vader. Daarnaast heeft zij een chromosoomafwijking, waardoor zij een achterstand heeft in groei, motoriek en spraak. Hiervoor heeft zij een intensief medisch traject gehad. Op dit moment gaat het goed met haar. De moeder geeft ook aan dat [de minderjarige] sprongen heeft gemaakt in haar ontwikkeling, vooral ook sinds zij geen contact meer heeft met de vader. De school van [de minderjarige] heeft desgevraagd geen zorgen over haar; [de minderjarige] heeft daar nooit zorgelijke uitspraken gedaan.

4.De standpunten

4.1.
Namens de moeder is verzocht om het verzoek van de Raad af te wijzen, omdat niet aan de wettelijke vereisten wordt voldaan. Verder heeft de moeder verzocht de Raad in de proceskosten te verdelen.
De moeder heeft naar voren gebracht dat [de minderjarige] zich nu goed ontwikkelt, zowel in medisch opzicht als psychisch. De vader heeft altijd de diagnose die bij [de minderjarige] is vastgesteld, ontkend. Het viel hem ook moeilijk om afspraken na te komen. De zorg voor [de minderjarige] met heel veel ziekenhuisbezoeken en andere medische bezoeken kwam daarom jarenlang feitelijk uitsluitend op haar neer. Dankzij haar inspanningen is de medische toestand van [de minderjarige] nu onder controle. Er is geen sprake van een ernstige ontwikkelingsbedreiging. Een ondertoezichtstelling is oneigenlijk en ver buiten proportie. De Raad heeft verder niet onderbouwd welke andere middelen tevergeefs zijn ingezet, nu er nog helemaal geen hulpverlening heeft plaatsgevonden. Het is dus zeker niet het laatste redmiddel, zoals de wet voorschrijft. Daarnaast wordt niet voldaan aan het vereiste dat hulp niet of onvoldoende wordt geaccepteerd. De moeder is van mening dat de stabiliteit en veiligheid van [de minderjarige] belangrijk is en heeft in dat kader zorgen, gelet op de houding van de vader tot nu toe. Zij zal echter meewerken aan een in eerste instantie begeleide omgang als de rechter dat uiteindelijk in het belang van [de minderjarige] acht. Verder volgt uit het rapport van de Raad dat beide ouders de hulpverlening zullen aanvaarden als de rechtbank dit uitspreekt. De Raad vraagt in feite een omgangsondertoezichtstelling, terwijl beide ouders achter het advies staan om mee te werken aan hulpverlening in het kader van parallel ouderschap en beiden de begeleide omgang zullen proberen uit te voeren, als de rechtbank dit vaststelt.
De moeder is daarnaast van mening dat de Raad haar zorgen over de vader onvoldoende serieus neemt. Zij vindt dat het raadsonderzoek weinig ‘onderzoek’ behelst. Bovendien lijkt de Raad vooringenomen, omdat al voordat de Raad over een compleet dossier beschikte naar de moeder is aangegeven dat altijd omgang tussen ouder en kind wordt geadviseerd. De moeder is daarom van mening dat het onderzoek niet voldoet aan het geldende kwaliteitskader 2023 voor de Raad. Verder wordt de indruk gewekt dat de informatie van de vader zonder enig bewijs als waarheid wordt geaccepteerd, in tegenstelling tot de stellingen van de moeder, die van alles zou moeten bewijzen.
De Raad hanteert slechts een algemeen uitgangspunt dat ouder en kind in beginsel contact moeten hebben, maar de moeder vindt dat er onvoldoende is gekeken naar de situatie van dit gezin en het belang van [de minderjarige] . De Raad signaleert weliswaar dat de vader heeft gezegd niets te kunnen garanderen wat betreft het nakomen van afspraken, maar lijkt dit niet mee te nemen in zijn afweging. Het zou toch op zijn minst een zorg van de Raad zou moeten zijn of de vader wel daadwerkelijk de zorg en verantwoordelijkheid voor [de minderjarige] op zich wil en kan nemen. Tot nu toe is uit niks gebleken dat de vader ook daadwerkelijk zijn afspraken na gaat komen, terwijl dit in het verleden uitdrukkelijk niet het geval was. Ook wordt nergens in het rapport aangegeven dat hij hulp voor zichzelf zou moeten inschakelen.
Namens de moeder is opgemerkt dat de vader feitelijk nooit de vaderrol op zich heeft genomen en het dan ook moeilijk is hem zo te zien. Tot slot is namens de moeder gesteld dat de Raad ten onrechte denkt dat zij meent dat de vader [de minderjarige] seksueel heeft misbruikt. Dat denkt zij niet.
4.2.
De vader staat achter een ondertoezichtstelling en ziet dit als enige manier om het contact op een veilige en verantwoorde manier te herstellen. Vrijwillige hulpverlening heeft volgens hem geen kans van slagen, omdat de moeder in feite omgang niet in het belang van [de minderjarige] acht. De moeder beschuldigt de vader van drank- en drugsgebruik, zodat het bij hem niet veilig zou zijn voor [de minderjarige] . Inmenging van een gezinsvoogd zou deze denkbeelden of angsten kunnen wegnemen. Er zou dan in ieder geval toezicht zijn op de omgang en op de thuissituatie van de vader. De vader is verder van mening dat [de minderjarige] in haar ontwikkeling wordt bedreigd omdat zij hem al ruim anderhalf jaar niet heeft gezien. Het is niet te verwachten dat de moeder het contact zal stimuleren, omdat zij de vader liever niet in het leven van [de minderjarige] wil hebben. De vader is bang dat de moeder dusdanig op [de minderjarige] heeft ingepraat dat zij inmiddels een (ongegronde) angst voor hem heeft.
De vader heeft zich bereid verklaard te doen wat in het belang van zijn dochter nodig is. Hij erkent dat hij het regelmatig heeft laten afweten, maar hij zat een tijd niet goed in zijn vel. Hij wil dit nu anders gaan doen.
4.3.
Namens de GI is naar voren gebracht dat het op zich niet veel zou moeten uitmaken of er in dit geval met vrijwillige hulp geprobeerd wordt de omgang weer te hervatten of dat dit in het gedwongen kader gebeurt. Een ondertoezichtstelling heeft in de visie van de GI nu dus geen meerwaarde. Het is vooral nodig dat de afspraken en consequenties duidelijk zijn. Omdat de ouders bereid lijken te zijn mee te werken aan hulpverlening, is de GI van mening dat zij de kans moeten krijgen de omgang met vrijwillige hulp vlot te trekken. Er zou bijvoorbeeld hulp van Levvel, Altra of Leef Sterk kunnen worden ingezet, of de ouders zouden een traject voor solo parallel ouderschap in kunnen. Mocht de vrijwillige hulp niet (voldoende) van de grond komen, zou dit er in de toekomst alsnog eventueel toe kunnen leiden dat een ondertoezichtstelling nodig is.

5.De beoordeling

5.1.
Op grond van de overgelegde stukken en de behandeling ter zitting is de kinderrechter van oordeel dat niet is komen vast te staan dat [de minderjarige] zodanig ernstig in haar ontwikkeling wordt bedreigd, dat een ondertoezichtstelling noodzakelijk is. Gebleken is dat het op zich goed met [de minderjarige] gaat in de thuissituatie en op school. Dit is vooral en mogelijk zelfs uitsluitend te danken aan de inspanningen van de moeder die [de minderjarige] de juiste zorg heeft geboden nadat zij geboren is met een chromosoomafwijking. Lastig was daarbij ook dat de vader anders dacht over de gestelde diagnose. Hij ging kennelijk niet naar de vele medische afspraken en kon daarnaast ook moeilijk afspraken nakomen, omdat hij niet goed in zijn vel zat. Wel is het een gegeven dat [de minderjarige] nu al anderhalf jaar geen contact heeft gehad met haar vader, nadat hij enige tijd na de geboorte van [de minderjarige] feitelijk geen actieve rol meer heeft gespeeld in haar leven. Juist in het geval van een zogenaamde ‘omgangsondertoezichtstelling’ moet een verzoek hiertoe extra gemotiveerd worden. Alleen het ontbreken van omgang is naar het oordeel van de kinderrechter zeker in de gegeven omstandigheden onvoldoende om reeds een ernstige ontwikkelingsbedreiging aan te nemen en daarmee om een ondertoezichtstelling te rechtvaardigen.
Verder is gebleken dat vrijwillige hulp in dit geval niet of nauwelijks geprobeerd is, en daarom nog beproefd moet worden. De moeder heeft zich bereid verklaard vrijwillig mee te werken aan hulpverlening, en ook aan een omgangsregeling als de rechtbank deze vaststelt. Ook de vader heeft aangegeven overal aan te willen meewerken om zijn contact met [de minderjarige] te kunnen herstellen. Hoewel er wel wat zorgen zijn om zijn uitspraak dat hij geen garanties kan bieden in het nakomen van de afspraken, gaat de rechtbank er vanuit dat hij serieus zijn best zal doen en thans zijn afspraken wel nakomt, omdat dit essentieel is om het vertrouwen in hem terug te winnen.
5.2.
Tot slot zal de kinderrechter het verzoek van de moeder om de Raad in de proceskosten te veroordelen, afwijzen. Hoewel de kinderrechter onvoldoende gemotiveerd acht dat [de minderjarige] ernstig in haar ontwikkeling wordt bedreigd en het verzoek van de Raad mede daarom zal afwijzen, is de kinderrechter niet van oordeel dat het verzoek zo oneigenlijk of onnodig is gedaan dat dit een veroordeling in de proceskosten rechtvaardigt.

6.De beslissing

De kinderrechter:
wijst de verzoeken af.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 2 februari 2024 door mr. F.G. Hijink, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. T. Alexander als griffier.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Amsterdam.