Uitspraak
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
[bedrijf]
Rechtbank Noord-Holland
In deze zaak heeft de kantonrechter op 31 januari 2024 een verstekvonnis uitgesproken in een civiele procedure tussen de eisende partij, een bedrijf dat handelt onder een bepaalde naam, en de gedaagde partij, die niet is verschenen. De eisende partij had bij akte van 23 augustus 2023 de toepasselijke algemene voorwaarden overgelegd, naar aanleiding van een tussenvonnis van 26 juli 2023. In een tussenvonnis van 15 november 2023 werd de eisende partij in de gelegenheid gesteld om zich uit te laten over een mogelijk oneerlijk beding in de algemene voorwaarden. De eisende partij stelde dat zij had gehandeld conform de wettelijke bepalingen voor buitengerechtelijke incassokosten en dat artikel 14 van de algemene voorwaarden zo moest worden uitgelegd dat de gedaagde eerst een veertiendagenbrief zou ontvangen voordat er kosten in rekening zouden worden gebracht.
De kantonrechter oordeelde echter dat artikel 14 van de algemene voorwaarden niet in overeenstemming was met de relevante wetgeving, met name artikel 6:96 lid 5 en 6 van het Burgerlijk Wetboek en het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. De rechter benadrukte dat het niet gaat om de feitelijke werkwijze van de eisende partij, maar om de tekst van het beding zelf. De formulering van artikel 14 leidde tot de conclusie dat de eisende partij hogere buitengerechtelijke incassokosten kon vorderen dan wettelijk toegestaan, waardoor het beding als oneerlijk werd aangemerkt en vernietigd.
De kantonrechter heeft de gedaagde partij veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 767,81, vermeerderd met wettelijke rente, en tot betaling van de proceskosten. De kosten voor de genomen aktes blijven voor rekening van de eisende partij, omdat het aan haar te wijten was dat deze aktes nodig waren. Het vonnis is uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.