ECLI:NL:RBNHO:2024:412

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
24 januari 2024
Publicatiedatum
17 januari 2024
Zaaknummer
C/15/335720 / HA ZA 23-40
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwikkeling van een samenleving en benoeming van een makelaar/taxateur voor de woning

In deze bodemzaak, uitgesproken op 24 januari 2024 door de Rechtbank Noord-Holland, is de afwikkeling van een samenleving aan de orde. De vrouw, eiseres in conventie en verweerster in reconventie, heeft een vordering ingesteld tegen de man, gedaagde in conventie en eiser in reconventie, met betrekking tot de toedeling van de gezamenlijke woning. De partijen hebben een affectieve relatie gehad die eindigde in december 2020, waaruit twee minderjarige kinderen zijn geboren. De vrouw vordert dat de woning aan haar wordt toegewezen tegen een taxatiewaarde van € 635.850,-, en dat de man verplicht wordt om medewerking te verlenen aan de notariële akte van verdeling. De man verzet zich tegen de waarde van de woning en heeft bezwaar gemaakt tegen de taxatie die eerder is uitgevoerd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de taxatie niet correct is uitgevoerd en heeft besloten dat een nieuwe taxatie noodzakelijk is. De rechtbank benoemt Koppers Makelaardij te Hillegom als deskundige voor deze taxatie. Daarnaast zijn er vorderingen van beide partijen met betrekking tot eigenaarslasten, hypotheeklasten en schadevergoeding. De rechtbank heeft in het vonnis verschillende beslissingen genomen over de vorderingen van de vrouw en de man, waaronder de verplichting van de man om bij te dragen aan de eigenaarslasten en de hypotheeklasten. De rechtbank heeft ook de procedure voor de taxatie en de kosten daarvan geregeld. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
Zittingsplaats Haarlem
zaaknummer / rolnummer: C/15/335720 / HA ZA 23-40
Vonnis van 24 januari 2024
in de zaak van
[de vrouw],
wonende te [plaats 1],
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. M. Dickhoff te Diemen,
tegen
[de man],
zonder bekende woon- of verblijfplaats, met een briefadres in [plaats 2],
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. M.J. van der Vlis te Haarlem.
Partijen zullen hierna de vrouw en de man genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 31 mei 2023
  • de akte wijziging/aanvulling van eis met producties van de zijde van de man
  • de mondelinge behandeling van 19 december 2023, tijdens welke zitting partijen het woord gevoerd hebben aan de hand van spreekaantekeningen en van welke zitting de griffier aantekeningen heeft bijgehouden.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Tussen partijen heeft een affectieve relatie bestaan. Deze relatie is in december 2020 geëindigd.
2.2.
Uit de relatie zijn twee thans nog minderjarige kinderen geboren, te weten:
  • [minderjarige 1], geboren op [geboortedatum 1] 2006 te [plaats 3]
  • [minderjarige 2], geboren op [geboortedatum 2] 2011 te [plaats 4].
De man heeft de kinderen erkend.
2.3.
Op 30 september 2009 zijn partijen gezamenlijk eigenaar geworden van de woning aan de [adres 1] te [plaats 1] (hierna: de woning). Partijen hebben tot en met november 2021 gezamenlijk in de woning gewoond. Door de rechtbank Den Haag is met ingang van 1 december 2021 het uitsluitend gebruik van de woning toegewezen aan de vrouw.

3.Het geschil

in conventie

3.1.
De vrouw vordert samengevat – dat de rechtbank bij vonnis voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
- de woning zal toedelen aan de vrouw tegen een waarde van € 635.850,-, althans een bedrag zal bepalen nadat de vrouw een aanvullend taxatierapport heeft overgelegd in deze procedure;
en voorts
primair
- de man zal veroordelen om binnen 24 uur na betekening van het vonnis alle noodzakelijke medewerking te verlenen aan de notariële akte van verdeling van de woning aan de vrouw, op straffe van een dwangsom;
subsdiair
  • zal bepalen dat het vonnis op de voet van artikel 3:300 BW in de plaats treedt van de vereiste medewerking van de man aan de notariële akte van verdeling van de woning aan de vrouw;
  • de man zal veroordelen aan de vrouw uit de overwaarde van de woning een bedrag van € 312.959,13 te betalen ter zake van de door de vrouw betaalde financiering van de woning, betaalde hypotheekrente, eigenaarslasten, Vattenfall en de schade terzake van de verhoogde hypotheekrente, te vermeerderen met de betalingen inzake Defam ad € 5.117,53;
  • een verklaring voor recht zal afgeven dat de vrouw en de man beiden draagplichtig zijn ten aanzien van de restantlening van Defam en de man zal veroordelen met de vrouw de lening geheel af te lossen uit de overwaarde van de woning;
  • de man zal veroordelen in de kosten van deze procedure.
3.2.
De man voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.4.
De man vordert zoals aangevuld c.q. gewijzigd samengevat - dat de rechtbank bij vonnis voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad de verdeling zal gelasten zoals door hem in de punten 17 t/m 38 van zijn conclusie is verwoord en daarbij de vrouw zal veroordelen tot betaling van een gebruiksvergoeding gelijk aan het aandeel van de man in de eigenaarslasten van de woning.
3.5.
De vrouw voert verweer.
3.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie en in reconventie

4.1.
Gelet op de onderlinge samenhang tussen de vorderingen in conventie en in reconventie zullen de vorderingen gezamenlijk worden beoordeeld en beslist.
De woning en taxatie
4.2.
De vrouw vordert toedeling van de woning aan haar tegen de waarde zoals die is vastgesteld door Heemborgh Makelaars in het taxatierapport van 11 april 2022. De vrouw heeft gesteld dat partijen gezamenlijk overeengekomen waren de woning te laten taxeren door Heemborgh Makelaars, maar dat van de zijde van de (advocaat van de) man op een gegeven moment niet meer werd gereageerd en dat zij toen vervolgens zelf de taxatie in gang gezet heeft. De vermelding in het rapport dat het is opgesteld ten behoeve van ‘het verkrijgen van (hypothecaire) financiering’ is volgens haar een fout geweest van de makelaar. Zij heeft gesteld dat zij pas ten tijde van het uitbrengen van de dagvaarding heeft besloten het huis aan zich te laten toedelen.
4.3.
De man heeft verklaard geen bezwaar te hebben tegen toedeling van de woning aan de vrouw. Hij heeft wel bezwaar gemaakt tegen de genoemde waarde. Hij heeft aangevoerd dat de taxatie ten onrechte is uitgevoerd voor het verkrijgen van een hypothecaire financiering en niet voor verkoop, dat ten onrechte is uitgegaan van een perceeloppervlakte van 644 m2 , terwijl dezelfde makelaar het object indertijd aan partijen verkocht heeft met een verkoopbrochure waarin bijna het dubbele aantal vierkante meters werd vermeld. Tot slot heeft hij er op gewezen dat de WOZ-waarde per januari 2022 is vastgesteld op € 807.000,-. De man heeft verklaard dat hij hierover met de makelaar wilde overleggen, maar dat deze niet met hem in gesprek wilde omdat de vrouw opdracht had gegeven voor de taxatie. Hij heeft aangevoerd dat, gelet op al deze omstandigheden, de opgegeven taxatiewaarde niet juist kan zijn, zodat de woning opnieuw getaxeerd moet worden in opdracht van beide partijen. Hij heeft betoogd dat de waarde van de woning volgens hem ligt tussen € 1.100.000,- en € 1.500.000,-.
4.4.
De rechtbank stelt vast dat het taxatierapport dateert van 11 april 2022 en dat uit het rapport blijkt dat de woning niet is getaxeerd vanuit het oogpunt van ‘verkoop’ maar ten behoeve van het verkrijgen van een (hypothecaire) financiering. Dit betekent dat de taxatie al bijna twee jaar geleden is uitgevoerd en dat deze is uitgevoerd vanuit een ander uitgangspunt dan tussen partijen was overeengekomen. Nu de man de uitkomst van de taxatie betwist kan niet worden uitgegaan van de marktwaarde zoals vermeld in het taxatierapport. Het betoog van de vrouw dat de makelaar een fout heeft gemaakt door in het taxatierapport op te nemen dat de taxatie is gedaan ten behoeve van (hypothecaire) financiering is niet onderbouwd. De rechtbank gaat daarom aan dit betoog voorbij.
De woning zal opnieuw moeten worden getaxeerd. Partijen hebben desgevraagd ter zitting niet gezamenlijk een taxateur kunnen noemen. De man heeft bezwaar gemaakt tegen een aanvullende taxatie door Heemborgh Makelaars. Rekening houdend met de geuite bezwaren zal de rechtbank Koppers Makelaardij te Hillegom benoemen voor de benodigde taxatie.
4.5.
De vrouw vordert verder dat de man wordt veroordeeld om de helft van de factuur voor de taxatie door Heemborgh Makelaars aan haar te vergoeden. De man heeft hiertegen bezwaar gemaakt omdat de taxatie in opdracht van de vrouw is gedaan, maar aan dit bezwaar wordt voorbij gegaan. Ter zitting is aangevoerd dat in het licht van de afspraak tussen partijen om de woning te laten taxeren door de advocaat van de vrouw contact is opgenomen met de advocaat van de man over de uit te voeren taxatie, maar dat van de zijde van de man geen reactie is gekomen. Dit is door de man onvoldoende concreet weersproken. In dat licht valt niet in te zien dat de gang van zaken rond de taxatie, waarbij de vrouw uiteindelijk opdracht heeft gegeven voor de taxatie aan de door partijen gekozen makelaar, valt te verwijten aan de vrouw. De man dient de helft van de factuur, dus een bedrag van € 417,42, aan de vrouw te vergoeden. Deze beslissing zal in het dictum van het eindvonnis worden vastgelegd.
4.6.
De vrouw vordert dat aan haar uit de overwaarde van de woning eerst een bedrag van € 312.959,13 wordt betaald ter zake van de door de vrouw betaalde financiering van de woning, betaalde hypotheekrente, eigenaarslasten, afrekening Vattenfall en de schade terzake van de verhoogde hypotheekrente, nog te vermeerderen met de helft van de betalingen die zij heeft gedaan aan Defam.
De rechtbank zal hierna de verschillende posten afzonderlijk bespreken.
Inbreng € 180.330,-4.7. De vrouw vordert vergoeding door de man van een bedrag van € 180.330,-, waarvan zij stelt dat zij dat uit privévermogen (opbrengst van de verkoop van de appartementen aan de [adres 2] te [plaats 3] die haar eigendom waren) heeft ingebracht bij de aankoop van de woning in 2009. Zij baseert haar vordering op het bepaalde in artikel 6:10 BW.
4.8.
De man betwist dat de vrouw terzake een vorderingsrecht heeft. Hij voert in de eerste plaats aan dat de bij de verkoop van de appartementen gerealiseerde overwaarde partijen gezamenlijk toekomt omdat hij heel veel werkzaamheden heeft verricht aan de appartementen om splitsing en verkoop mogelijk te maken. Verder voert hij aan dat hij het voor de vrouw mogelijk gemaakt heeft om carrière te maken door voor de kinderen van partijen te zorgen en wijst hij er op dat hij ook met de inbreng van inkomsten uit de verkoop van de door hem opgeknapte oldtimers bepaalde werkzaamheden mogelijk heeft gemaakt. De man benadrukt dat het altijd de bedoeling is geweest van partijen dat de opbrengst van de appartementen aan hen beiden toe zou komen, dat dit weliswaar een stilzwijgende overeenkomst was, maar dat in redelijkheid en billijkheid moet worden gesteld dat de overwaarde gezamenlijk vermogen was. Als de rechtbank hier niet in meegaat, geldt dat het vorderingsrecht van de vrouw met betrekking tot deze inbreng is verjaard, aldus de man.
4.9.
De rechtbank stelt vast dat partijen de gevolgen van hun samenwoning niet formeel geregeld hebben. Dit betekent dat partijen voor de afwikkeling van de gevolgen van de beëindiging van hun relatie niet onder eenzelfde wettelijk regime vallen als gehuwden of geregistreerd partners. Partijen zijn gezamenlijk eigenaar van de woning en op grond van artikel 3:166 BW bestaat tussen hen een eenvoudige gemeenschap.
4.10.
De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 10 mei 2019 (ECLI:NL:HR:2019:707) geoordeeld dat artikel 1:87 BW dat voor gehuwden regelt dat de vergoedingsrechten ontstaan, niet overeenkomstig kan worden toegepast op de verhouding tussen informeel samenlevenden en dat aan de hand van het algemene verbintenissenrecht moet worden beoordeeld of een vergoedingsrecht geldend gemaakt kan worden. Dit uitgangspunt heeft de Hoge Raad recent nog bevestigd in zijn arrest van 17 november 2023 (ECLI:NL:HR:2023:1571). In dat arrest is opnieuw overwogen dat de wet geen regeling kent voor vergoedingsrechten van informeel samenlevenden in verband met vermogensverschuivingen tussen die samenlevenden en dat uit de hiervoor bedoelde overweging in het arrest van 10 mei 2019 niet volgt dat als er een eenvoudige gemeenschap bestaat die gemeenschap de grondslag kan vormen voor een vergoedingsrecht ter zake van ongelijke bijdragen aan de financiering van het gemeenschappelijk goed.
4.11.
Hieruit volgt dat in dit geval aan de hand van de algemene verbintenisrechtelijke regels moet worden beoordeeld of de vrouw een vorderingsrecht heeft.
4.12.
De vrouw baseert haar vordering op artikel 6:10 BW. Dit artikel houdt het volgende in:
Hoofdelijke schuldenaren zijn, ieder voor het gedeelte van de schuld dat hem in hun onderlinge verhouding aangaat, verplicht overeenkomstig de volgende leden in de schuld en in de kosten bij te dragen.
De verplichting tot bijdragen in de schuld die ten laste van een der hoofdelijke schuldenaren wordt gedelgd voor meer dan het gedeelte dat hem aangaat, komt op iedere medeschuldenaar te rusten voor het bedrag van dit meerdere, telkens tot ten hoogste het gedeelte van de schuld dat de medeschuldenaar aangaat.
In door een hoofdelijke schuldenaar in redelijkheid gemaakte kosten moet iedere medeschuldenaar bijdragen naar evenredigheid van het gedeelte van de schuld dat hem aangaat, tenzij de kosten slechts de schuldenaar persoonlijk betreffen.
4.13.
Dit artikel regelt de bijdrageverplichting voor hoofdelijk schuldenaren, maar hierin wordt niets bepaald over de verjaring van vorderingsrechten die voortvloeien uit die hoofdelijke aansprakelijkheid. Daarvoor moet gekeken worden naar artikel 3:308 BW waarin is bepaald dat een rechtsvordering tot betaling van geldsommen verjaart na verloop van vijf jaren na de aanvang van de dag volgende op die waarop de vordering opeisbaar is geworden. Uit de stellingen van de vrouw volgt dat de betaling is verricht in 2009. De vordering tot nakoming is opeisbaar geworden vanaf de dag na de dag van betaling. Partijen hebben geen afspraken vastgelegd waaruit blijkt dat dit bedrag op enig moment aan de vrouw moest worden terugbetaald. De vrouw heeft wel verklaard dat zij er tijdens de relatie meerdere keren met de man over heeft gesproken om die verplichting bij de notaris vast te laten leggen maar dat de man dit weigerde, maar zij heeft deze stelling niet onderbouwd en ook overigens is niet gesteld of gebleken dat de vrouw haar vorderingsrecht met betrekking tot de terugbetaling van dit bedrag binnen de daarvoor geldende verjaringstermijn van vijf jaar telkens (tijdig) heeft gestuit. Daaruit volgt dat het beroep van de man op verjaring van de vordering slaagt.
4.14.
Gelet op deze beslissing behoeft het betoog van de man dat het vermogen als gezamenlijk vermogen moet worden beschouwd, geen nadere bespreking. De vordering zal op dit punt bij eindvonnis worden afgewezen.
Eigenaarslasten woning
4.15.
De vrouw vordert verder vergoeding van de helft van een bedrag van € 7.134,42 aan eigenaarslasten dat zij over de periode van 2018 t/m 2022 heeft voldaan. De betalingen hebben betrekking op de door de vrouw met betrekking tot de woning betaalde OZB, premie woonverzekering en waterschapsbelasting. De man heeft gesteld dat deze kosten voor zover betaald tijdens de relatie voor rekening van de vrouw moeten blijven, omdat dit onderdeel was van de taakverdeling tussen partijen waarbij de man de situatie thuis regelde en de zorg voor de kinderen voor zijn rekening nam en de vrouw zich op haar carrière bleef richten. De kosten betaald vanaf 1 december 2021 moeten voor rekening van de vrouw blijven omdat zij toen het woongenot van de woning had, aldus de man.
4.16.
De rechtbank overweegt als volgt. De man is mede-eigenaar van de woning en is om die reden gehouden de helft van de eigenaarslasten verbonden aan de woning voor zijn rekening te nemen totdat de woning zal zijn overgedragen aan de vrouw, dan wel, als de woning zal worden verkocht, totdat de woning zal zijn overgedragen aan een derde. Dit is slechts anders als partijen daarover andersluidende afspraken hebben gemaakt, maar daarvoor is onvoldoende gesteld of gebleken. De man beroept zich weliswaar op een stilzwijgende afspraak, maar die is door de vrouw betwist en door de man niet nader onderbouwd, zodat aan zijn betoog voorbij gegaan wordt.
4.17.
De omstandigheid dat de vrouw vanaf 1 december 2021 het uitsluitend woonrecht van de woning heeft doet niets af aan de verplichting van de man om de helft van deze eigenaarslasten te dragen. De vordering van de man om (ook) deze kosten te verrekenen met een door de vrouw verschuldigde gebruiksvergoeding voor de woning wordt afgewezen. Hiervoor ziet de rechtbank met betrekking tot deze kosten geen grondslag.
4.18.
Dit betekent dat de man de helft van de door de vrouw betaalde lasten, een bedrag van € 3.567,21, aan de vrouw moet vergoeden. Deze beslissing zal in het dictum van het eindvonnis worden opgenomen.
Betaalde hypotheekrente en de gebruiksvergoeding
4.19.
De vrouw stelt dat zij over de periode van juni 2017 tot en met juni 2022 in totaal een bedrag van € 63.796,06 heeft betaald aan hypotheeklasten.
De man voert aan dat hij met de inbreng van opbrengsten uit de door hem opgeknapte oldtimers een bijdrage heeft geleverd aan de kosten van de huishouding en dat de vrouw dus niet alle hypotheekrente en eigenaarslasten heeft voldaan. Verder voert hij aan dat uit de opgave van de vrouw niet blijkt dat bij de berekening van het bedrag rekening is gehouden met het door de vrouw genoten fiscaal voordeel uit hypotheekrenteaftrek. Ter zitting van 19 december 2023 heeft de vrouw erkend dat met dat fiscale voordeel geen rekening is gehouden en heeft zij verklaard dat op het gevorderde brutobedrag een bedrag gelijk aan 1/3e deel van het gevorderde bedrag in mindering moet worden gebracht om tot het nettobedrag te komen. Dit is door de man niet verder betwist.
4.20.
Op het door de vrouw gevorderde bedrag van € 63.796,06 zal een bedrag van € 21.265,35 in mindering gebracht worden in verband met het door de vrouw genoten fiscaal voordeel. Vervolgens resteert nog een netto bedrag van € 42.530,71. Van dit bedrag moet de man in beginsel de helft, zijnde een bedrag van € 21.265,35, aan de vrouw vergoeden.
4.21.
De man heeft echter gevorderd dat de vrouw wordt veroordeeld aan hem een gebruiksvergoeding te betalen vanaf 1 december 2021 en dat zijn aandeel in de hypotheekrechten wordt verrekend met die gebruiksvergoeding.
4.22.
Een gebruiksvergoeding kan verschuldigd worden indien een deelgenoot in een gemeenschappelijk goed, hier de woning, die woning bewoont met uitsluiting van de andere deelgenoot en daarbij dus ook gebruik maakt van het aandeel van die deelgenoot in de eigendom van die woning. Gedurende die periode kan de deelgenoot die de woning niet bewoont immers ook niet beschikken over zijn aandeel in de overwaarde op die woning. Vaststaat dat de vrouw vanaf 1 december 2021 het recht heeft de woning te bewonen met uitsluiting van de man. De man maakt terecht aanspraak op een gebruiksvergoeding.
4.23.
De rechtbank zal de vorderingen van de man toewijzen en de door de vrouw vanaf 1 december 2021 te betalen gebruiksvergoeding gelijk stellen aan het door de man vanaf 1 december 2021 verschuldigde aandeel in de hypotheeklasten, zijnde de helft van de maandelijks verschuldigde hypotheeklasten. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de vrouw hier op de zitting mee heeft ingestemd. In het dictum van het eindvonnis zal worden opgenomen dat de vrouw vanaf 1 december 2021 een maandelijkse gebruiksvergoeding verschuldigd is gelijk aan het aandeel van de man in de maandelijkse hypotheeklasten, welke vergoeding zij maandelijks mag verrekenen met het aandeel van de man in die maandelijkse hypotheeklasten.
4.24.
Uit de beslissing in r.o. 4.23 volgt dat een deel van de door de man verschuldigde bijdrage in de (netto) hypotheeklasten, te weten een bedrag van € 3.494,05 (1 december 2021 t/m 1 juni 2022) door verrekening teniet gegaan is.
Dit betekent dat de man per saldo een bedrag van € 17.771,30 aan de vrouw moet vergoeden. Deze beslissing zal worden opgenomen in het dictum van het eindvonnis.
Jaarafrekening Vattenfall
4.25.
De vrouw vordert vergoeding van een deel van het bedrag dat zij op grond van de jaarafrekening over de periode juni 2021 tot juni 2022 aan Vattenfall moest betalen, te weten een bedrag van € 1.433,77. Zij stelt dat de man van deze periode een half jaar (tot 1 december 2021) in de woning gewoond heeft, zodat hij een kwart van dit bedrag, € 358,44, aan haar moet vergoeden.
4.26.
De man heeft geen inhoudelijk verweer gevoerd tegen deze vordering. Dit bedrag wordt toegewezen. De beslissing zal in het dictum van het eindvonnis worden opgenomen.
Schadevergoeding als gevolg van hogere hypotheekrente
4.27.
De vrouw vordert schadevergoeding van de man voor de schade die zij lijdt omdat zij nu een hogere hypotheekrente verschuldigd is. Zij voert aan dat de man ermee bekend was dat de rentevast periode van de hypotheek afliep per 1 oktober 2022, maar dat hij ondanks herhaalde verzoeken van de vrouw geen afspraken met haar heeft willen maken over de nieuwe hypotheek. Hierdoor heeft zij noodgedwongen de hypotheekrente vastgezet voor 7 jaar op een veel hoger percentage dan wanneer de man eerder zou hebben gereageerd. Zij stelt dat zij hierdoor jaarlijks schade lijdt en dat dit schadebedrag inmiddels € 9.129,65 bedraagt.
4.28.
De man betwist dat hij aansprakelijk is voor enige schade. Hij stelt dat hij juist schade lijdt, omdat de vrouw niet heeft vastgehouden aan het oorspronkelijke plan om de woning te verkopen, waarbij de woning zou zijn aangeboden in een gunstige woningmarkt.
4.29.
De rechtbank is van oordeel dat de vrouw haar stelling dat de man terzake de gang van zaken rond de hypotheekrente een verwijt valt te maken onvoldoende heeft onderbouwd. Dit deel van de vordering zal in het eindvonnis worden afgewezen.
De lening bij Defam
4.30.
De vrouw voert aan dat zij over de periode van 16 april 2020 tot en met december 2022 een bedrag van € 10.235,05 heeft afgelost op het krediet bij Defam. Zij stelt dat de man de helft van dit bedrag aan haar moet terugbetalen.
4.31.
De man betwist dat hij gehouden is om iets terug te betalen. Hij verklaart dat dit krediet indertijd is aangegaan om een belastingaanslag op naam van de vrouw te betalen.
4.32.
Vast staat dat partijen de lening van € 25.000,- gezamenlijk zijn aangegaan en dat zij daarom ten opzichte van Defam hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de terugbetaling.
Niet is gesteld of gebleken dat partijen een andersluidende afspraak hebben gemaakt over de interne verdeling van deze schuld, zodat ook de man draagplichtig is met betrekking tot de terugbetaling van deze lening.
De door de vrouw ingestelde regresvordering voor de helft van de door haar betaalde aflossingen wordt echter afgewezen. Een regresvordering op de hoofdelijk medeschuldenaar ontstaat pas op het moment dat de andere schuldenaar, hier de vrouw, meer dan zijn/haar aandeel in de schuld heeft voldaan. De hoofdsom bedroeg € 25.000,- en de vrouw voert aan dat zij tot en met december 2022 een bedrag van € 10.235,05 heeft afgelost. Hieruit blijkt dat de vrouw nog niet meer dan de helft van de schuld heeft betaald en dat zij dus nog geen regresvordering heeft op de man.
Ter zitting heeft de vrouw nog verklaard dat zij inmiddels meer heeft afgelost en dat zij de schuld aan Defam zal blijven aflossen, maar dit heeft zij niet nader onderbouwd, zodat zij niet heeft aangetoond dat zij op dit moment al een regresvordering heeft op de man ter hoogte van het door haar gevorderde bedrag.
Wel zal in het dictum van het eindvonnis worden vastgesteld dat ook de man voor de helft draagplichtig is voor de schuld aan Defam.
Ten overvloede
4.33.
In r.o. 4.4 is overwogen en beslist dat een nieuwe taxatie voor de waardering van de woning noodzakelijk is. Vervolgens heeft de rechtbank in dit vonnis beslissingen genomen die van invloed zullen zijn op de vermogenspositie van de vrouw. Mocht de vrouw op grond van wat in dit vonnis is overwogen en beslist tot de conclusie komen dat zij de woning niet langer aan zich wenst te laten toedelen, of dat zij daartoe niet langer in staat zal zijn, zal de woning door partijen moeten worden verkocht. In dat geval is het niet noodzakelijk om de hierna te vermelden nieuwe taxatie voor de woning te laten uitvoeren.
Als die situatie zich voordoet kan de vrouw dat bij akte laten weten aan de man en aan de rechtbank. Vervolgens zal dan eindvonnis worden gewezen, waarbij in dat geval zal worden bepaald dat de woning zal worden verkocht.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
beveelt een onderzoek door na te noemen deskundige ter beantwoording van de volgende vragen:
1) Wat is de huidige marktwaarde vrij van huur en gebruik van de woning aan de [adres 1] te [plaats 1]?
5.2.
draagt de deskundige op de waardering van de woningen als hiervoor bedoeld vast te leggen in door het NWWI gevalideerd rapporten,
5.3.
benoemt tot deskundige:
De heer E. Koppers makelaar en taxateur
verbonden aan Koppers Makelaardij,
Hoofdstraat 194, 2182 ER Hillegom
telefoon: 0252 - 515 482
e-mail: info@koppers.nl
het voorschot
5.4.
bepaalt met het oog op de vaststelling van het voorschot op de kosten van de deskundige het volgende:
  • de deskundige moet
  • de griffie zal de opgave van de deskundige vervolgens toezenden aan partijen,
  • partijen kunnen desgewenst
  • indien niet of niet tijdig bezwaar wordt gemaakt, wordt de hoogte van het voorschot op de kosten van de deskundige nu al voor alsdan vastgesteld op het door de deskundige begrote bedrag,
  • indien wel tijdig bezwaar wordt gemaakt, zal het voorschot worden vastgesteld bij afzonderlijke rechterlijke beslissing,
5.5.
bepaalt dat partijen ieder de helft van het voorschot moeten overmaken
binnen twee wekenna de datum van de nota met betaalinstructies van het Landelijk Dienstencentrum voor de Rechtspraak,
5.6.
draagt de griffier op om de deskundige onmiddellijk in kennis te stellen van de betaling van het voorschot,
het onderzoek
5.7.
bepaalt dat de deskundige het onderzoek telkens zelfstandig zal instellen op de door de deskundige in overleg met partijen te bepalen tijd en plaats,
5.8.
wijst de deskundige er op dat:
  • de deskundige voor aanvang van het onderzoek dient kennis te nemen van de Leidraad deskundigen in civiele zaken (te raadplegen op
  • de deskundige het onderzoek pas na het bericht van de griffier omtrent betaling van het voorschot dient aan te vangen,
  • de deskundige zijn onderzoek onmiddellijk dient te staken en contact dient op te nemen met de griffier, indien tijdens de uitvoering van de werkzaamheden het voorschot niet toereikend blijkt te zijn,
  • de deskundige partijen ter plaatse gelegenheid moet bieden dit onderzoek bij te wonen; indien slechts één partij, althans niet alle partijen, bij het onderzoek van objecten ter plaatse aanwezig is of zijn, de deskundige dit onderzoek niet mag uitvoeren, tenzij alle partijen zijn uitgenodigd om bij het onderzoek aanwezig te zijn, en dat uit het rapport moet blijken dat hieraan is voldaan,
  • indien partijen bij het onderzoek van objecten ter plaatse aanwezig zijn geweest, uit het rapport moet blijken welke opmerkingen zij hebben gemaakt en welke verzoeken zij hebben gedaan, en hoe de deskundige hierop heeft gereageerd,
5.9.
bepaalt dat partijen nadere inlichtingen en gegevens aan de deskundige moeten verstrekken
indien deze daarom verzoekt, de deskundige toegang moeten verschaffen tot voor het onderzoek noodzakelijke plaatsen, en de deskundige ook voor het overige gelegenheid moeten geven tot het verrichten van het onderzoek,
het schriftelijk rapport en aktewisseling partijen
5.10.
draagt de deskundige op om uiterlijk drie maanden na het schriftelijk bericht van de griffier omtrent de betaling van het voorschot een schriftelijk en ondertekend bericht in drievoud ter griffie van de rechtbank in te leveren, onder bijvoeging van een gespecificeerde declaratie,
5.11.
wijst de deskundige er op dat:
  • uit het schriftelijk bericht moet blijken op welke stukken zijn oordeel is gebaseerd,
  • de deskundige een concept van het rapport aan partijen moeten toezenden, opdat partijen de gelegenheid krijgen binnen vier weken daarover bij de deskundige opmerkingen te maken en verzoeken te doen, en dat de deskundige in het definitieve rapport de door partijen gemaakte opmerkingen en verzoeken en de reactie van de deskundige daarop moet vermelden,
5.12.
bepaalt dat partijen binnen vier weken dienen te reageren op het concept-rapport van de deskundige nadat dit aan partijen is toegezonden en dat partijen bij de deskundige geen gelegenheid hebben op elkaars opmerkingen en verzoeken naar aanleiding van de/het concept-rapport(en) te reageren,
overige bepalingen
5.13.
draagt de griffier op de zaak voorts op de rol te plaatsen:
  • indien het voorschot niet binnen de daarvoor bepaalde (eventueel verlengde) termijn is ontvangen: voor akte uitlating voortprocederen aan beide zijden op een termijn van twee weken, of
  • na ontvangst ter griffie van het deskundigenbericht: voor conclusie na deskundigenbericht aan de zijde van beide partijen op een termijn van vier weken,
5.14.
verklaart de beslissing over de voorschotten uitvoerbaar bij voorraad,
5.15.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.S.J. Thijs en in het openbaar uitgesproken op 24 januari 2024. [1]

Voetnoten

1.type: 1155