ECLI:NL:RBNHO:2024:4230

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
17 april 2024
Publicatiedatum
26 april 2024
Zaaknummer
C/15/350132 / KG ZA 24-126
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot uitvoerbaar bij voorraad verklaring en medewerking aan verkoop van onroerend goed in kort geding

In deze zaak heeft de vrouw een kort geding aangespannen tegen de man, waarbij zij vordert dat het vonnis van 1 november 2023 uitvoerbaar bij voorraad wordt verklaard en dat de man wordt veroordeeld tot medewerking aan de verkoop van de gezamenlijke woning. De partijen, die een affectieve relatie hebben gehad, zijn gezamenlijk eigenaar van de woning, maar na het beëindigen van hun relatie zijn er geschillen ontstaan over de verdeling van de woning. De man heeft niet voldaan aan de verplichtingen uit het eerdere vonnis, waarin was bepaald dat hij de woning binnen vier maanden aan zich moest laten toedelen. De vrouw stelt dat zij spoedeisend belang heeft bij de verkoop van de woning, omdat er beslag is gelegd op het aandeel van de man in de woning door Deto Beheer B.V. De voorzieningenrechter oordeelt dat het belang van de vrouw bij de verkoop van de woning zwaarder weegt dan het belang van de man om het hoger beroep af te wachten. De vordering van de vrouw om het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren wordt toegewezen, evenals de vordering tot medewerking aan de verkoop van de woning, onder de voorwaarde dat in het executiegeschil tussen de man en Deto wordt beslist dat de executie niet wordt geschorst. De man wordt veroordeeld om binnen drie dagen na de uitspraak in het executiegeschil alle medewerking te verlenen aan de verkoop en levering van de woning.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
Zittingsplaats Haarlem
zaaknummer / rolnummer: C/15/350132 / KG ZA 24-126
Vonnis in kort geding van 17 april 2024
in de zaak van
[de vrouw],
wonende te [plaats],
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. W.L. Sieval te Heerhugowaard,
tegen
[de man],
wonende te [plaats],
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. W.J.M. Sprangers te Amersfoort.
Partijen zullen hierna de vrouw en de man genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met de productie 1 en 2 en 4 tot en met 6
  • de brief van mr. Sieval van 8 april 2024 met als bijlage productie 3
  • de brief van mr. Sieval van 9 april 2024 met als bijlage productie 7
  • de brief van mr. Sprangers van 9 april 2024 met als bijlage de productie 1 tot en met 4
  • de e-mail van mr. Sprangers van 10 april 2024 met het verzoek de eerder toegezonden productie 2 als niet verzonden/ingebracht te beschouwen
  • de mondelinge behandeling op 10 april 2024 waarvan door de griffier aantekeningen zijn bijgehouden
  • de pleitnota van mr. Sprangers.
1.2.
Na uitroeping van de zaak zijn verschenen:
  • de vrouw, bijgestaan door mr. Sieval voornoemd;
  • de man, bijgestaan door mr. Sprangers voornoemd.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen hebben in de periode van 2008 tot begin 2017 een affectieve relatie gehad. De relatie is begin 2017 geëindigd.
2.2.
Bij notariële akte van 31 oktober 2013 is aan partijen gezamenlijk, ieder voor de helft, geleverd een recht van opstal met de rechten op een woning met bedrijfsruimte aan de [adres 1] en [adres 2] te [plaats] (hierna: de woning). Op de woning is een hypotheekrecht van de Rabobank gevestigd in verband met een verstrekte hypothecaire geldlening.
2.3.
Na het beëindigen van de relatie hebben partijen geprobeerd in onderling overleg afspraken te maken over de afwikkeling van de samenleving, waaronder de verdeling van de gezamenlijke woning. De man, die na het einde van de relatie in de woning is blijven wonen, had de intentie de woning over te nemen, maar hij kreeg de financiën daarvoor niet rond.
2.4.
In 2023 is de vrouw een bodemprocedure tegen de man gestart om tot verdeling van de woning te komen. De man heeft in die procedure in (voorwaardelijke) reconventie onder meer betaling van door hem betaalde kosten ten behoeve van de woning gevorderd. In reactie daarop heeft de vrouw haar eis aangevuld en (voorwaardelijk) gevorderd dat de man zijn aandeel in de kosten van de huishouding en een gebruiksvergoeding voor het uitsluitend gebruik van de woning vanaf juli 2017 aan de vrouw moet voldoen.
2.5.
In het eindvonnis van 1 november 2023 heeft de rechtbank onder meer het volgende bepaald:
“(…)
5.11.
De man wenst toedeling van de woning aan hem en de vrouw maakt hier geen bezwaar tegen, mits dit nu binnen een redelijke termijn geregeld kan worden.
Partijen zijn ter zitting overeengekomen dat bij toedeling van de woning aan de man uitgegaan moet worden van een waarde van € 590.000,- voor de woning en dat aan de man een termijn van 4 maanden gegund kan worden om de woning aan zich te laten toedelen. Verder spraken ze af om, als de man onverhoopt niet in staat mocht blijken te zijn om de woning binnen die termijn aan zich te laten toedelen, partijen gezamenlijk Van Groeningen Makelaardij opdracht zullen geven de woning te verkopen, waarbij zij het advies van de makelaar over de vraag- en laatprijs zullen volgen.
5.12.
De rechtbank zal aan het eind van dit vonnis onder ‘de beslissing’ overeenkomstig de tussen partijen gemaakte afspraken beslissen. Nu de man heeft verklaard niet langer problemen te verwachten bij het verkrijgen van de instemming van de Rabobank, zal de rechtbank zijn op dat voorbehoud gerichte vordering afwijzen bij gebrek aan belang, ook omdat partijen hebben afgesproken om gezamenlijk een verkoopopdracht te geven als de man de woning onverhoopt niet aan zich kan laten toedelen.
De over en weer gevorderde machtiging/vervangende toestemming om de woning mede namens de andere partij te verkopen alsmede de in de plaats stelling van het vonnis voor de benodigde handtekeningen onder de koopovereenkomst en de notariële leveringsakte worden eveneens afgewezen omdat partijen bij toewijzing daarvan bij de huidige stand van zaken geen belang hebben. (…)
(…)
5.38.
Partijen hebben allebei de rechtbank expliciet gevraagd het vonnis niet uitvoerbaar bij voorraad te verklaren, zodat de rechtbank dienovereenkomstig zal beslissen.

6.De beslissing

De rechtbank
in conventie en in reconventie
6.1.
bepaalt dat de man gerechtigd is om de woning binnen een termijn van vier maanden na de datum van dit vonnis aan zich te laten toedelen voor de waarde van € 590.000,--, onder de verplichting om de vrouw gelijktijdig te doen ontslaan uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypothecaire verplichtingen bij de Rabobank verbonden aan de woning en onder de verplichting om aan de vrouw de helft van de overwaarde van de woning, na aftrek van de hypothecaire geldlening, te betalen,
6.2.
bepaalt dat als de man de woning niet binnen de in punt 6.1 genoemde termijn aan zich kan laten toedelen, partijen binnen veertien dagen na ommekomst van die termijn gezamenlijk een verkoopopdracht voor de woning zullen geven aan Van Groeningen Makelaardij te Hoofddorp, waarbij partijen zich zullen houden aan het advies van die makelaar ten aanzien van de vraagprijs en de verkoopprijs en de oplevering,
6.3.
bepaalt dat de man in dat geval alles moet doen wat in het kader van de verkoop door de makelaar wordt aangeraden waaronder:
- het toelaten van potentiële kopers/kijkers in de woning, zodat bezichtigingen kunnen plaatsvinden, al dan niet via open huis, waarbij de man zelf gedurende de bezichtiging de woning verlaat,
- de woning goed schoon houden, onderhouden en zorgen dat de woning in goede staat is, ter bevordering van de verkoop,
6.4.
bepaalt dat partijen ieder de helft van de kosten van eventueel door de makelaar noodzakelijk geacht onderhoud moeten dragen,
6.5.
bepaalt dat partijen na verkoop en levering van de woning ieder voor de helft recht hebben op de netto-verkoopopbrengst,
(…)”.
2.6.
De man heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis in de bodemzaak.
2.7.
De man is er niet in geslaagd de woning binnen vier maanden na het vonnis aan zich te laten toedelen en hij weigert mee te werken aan verkoop van de woning zoals bepaald in het vonnis van 1 november 2023.
2.8.
Op 10 mei 2023 heeft Deto Beheer B.V. (hierna: Deto) conservatoir beslag laten leggen op het aandeel van de man in de woning.
2.9.
Bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis van 8 november 2023 is de man veroordeeld tot betaling van € 450.000,- aan Deto De man heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis. Ook heeft hij een executiegeschil bij de voorzieningenrechter aanhangig gemaakt waarin hij vordert de tenuitvoerlegging van het vonnis van 8 november 2023 te schorsen totdat op het daartegen ingestelde hoger beroep is beslist. De mondelinge behandeling van dat kort geding vindt plaats op 24 april 2024.
2.10.
Bij exploot van 19 december 2023 heeft de Rabobank aan Deto kenbaar gemaakt dat zij de executie van het aandeel van de man in de woning van Deto overneemt.
2.11.
Op 7 maart 2024 heeft de advocaat van Deto – voor zover van belang – het volgende gemaild aan de advocaten van de vrouw en de man:
“Namens mijn cliënte, Deto Beheer BV, vraag ik u ten aanzien van het executoriale beslag op de woning (…) uw aandacht voor het volgende.
(…)
Inmiddels is de termijn waarbinnen de heer [de man] de woning aan zichzelf kon toedelen verstreken. Conform het vonnis dienen partijen zich nu gezamenlijk tot een makelaar te wenden om deze een verkoopopdracht voor de woning te geven. De heer [de man] zou echter te kennen hebben gegeven dat hij geen medewerking aan verkoop zal verlenen.
Op verzoek van mevrouw [de vrouw] heeft mijn cliënte de aangezegde executie door de Rabobank aangehouden om een zo hoog mogelijke verkoopopbrengst te realiseren. Het weigeren van de heer [de man] om mee te werken is voor mijn cliënte reden genoeg om met onmiddellijke ingang de executie weer op te laten pakken.
(…)
Met cliënte hebben we moeten vaststellen dat de heer [de man] niet aan de veroordeling tot betaling van ruim EUR 480.000 kan voldoen. Hij heeft slechts marginale inkomsten, waar onze cliënte (boven de beslagvrije voet) beslag op heeft gelegd.
Hierbij worden mevrouw [de vrouw] en de heer [de man] gesommeerd om uiterlijk aanstaande maandag 11 maart 2024 om 12:00 uur te bevestigen dat zij zullen meewerken aan verkoop conform het vonnis en uiterlijk 15 maart 2024 gezamenlijk een verkoopopdracht voor de woning zullen geven aan Van Groeningen Makelaardij te Hoofddorp (eveneens) conform het vonnis (…), bij gebreke waarvan wij namens cliënte de bank (die al heeft aangekondigd executie van onze cliënte over te nemen) zullen verzoeken de executie-veiling te laten opstarten.
(…)”.
2.12.
De advocaat van de vrouw heeft de advocaat van Deto op 11 maart 2024 per e-mail bericht dat de vrouw haar medewerking zal verlenen aan verkoop conform het vonnis. In die e-mail is ook aangekondigd dat wanneer de man zijn medewerking niet verleent, de vrouw een kort geding tegen de man zal starten om zijn medewerking af te dwingen en de advocaat van Deto is verzocht om dat kort geding af te wachten.
2.13.
Bij e-mail van 4 april 2024 heeft de Rabobank het volgende geschreven aan de advocaat van de man:
“De laatste informatie die wij van Gerechtsdeurwaarderskantoor Vurich over het beslag hebben ontvangen betreft een bericht van 19 januari jl. waarin staat dat de beslaglegger de gerechtsdeurwaarder heeft geïnformeerd dat er op dat moment niet wordt aangedrongen op executie van het pand.
Zolang de beslaglegger niet aandringt op executie, is er voor onze bank op dit moment geen aanleiding om acties en/of maatregelen te nemen.”

3.Het geschil in conventie

3.1.
De vrouw vordert, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
I. het vonnis van deze rechtbank van 1 november 2023 uitvoerbaar bij voorraad te verklaren;
II. de man te veroordelen tot nakoming van het vonnis van deze rechtbank van 1 november 2023 en aldus te bepalen dat de man binnen drie dagen na het in dezen te wijzen vonnis alle medewerkingen dient te verlenen aan de verkoop en levering van de woning, waaronder in ieder geval wordt begrepen dat:
a. de man tezamen met de vrouw een verkoopopdracht voor de woning zal geven
aan Van Groenigen Makelaardij te Hoofddorp, waarbij partijen zich zullen
houden aan het advies van die makelaar ten aanzien van de vraagprijs en de
verkoopprijs en de oplevering;
de man in dat geval alles moet doen wat in het kader van de verkoop door de
makelaar wordt aangeraden waaronder:
- het toelaten van potentiële kopers/kijkers in de woning, zodat bezichtigingen kunnen plaatsvinden, al dan niet via open huis, waarbij de man zelf gedurende de bezichtiging de woning verlaat;
- de woning goed schoon houden, onderhouden en zorgen dat de woning in goede staat is, ter bevordering van de verkoop;
partijen ieder de helft van de kosten van eventueel door de makelaar noodzakelijk geacht onderhoud moeten dragen;
III. te bepalen dat de vrouw na verkoop en levering van de woning recht heeft op de helft van de netto-verkoopopbrengst;
IV. te bepalen dat de man na verkoop en levering van de woning recht heeft op de helft van de netto-opbrengst, waarbij het aan hem toekomende deel in depot zal worden gestort bij de notaris waarbij de man veroordeeld wordt de volledige depotkosten voor zijn rekening te nemen;
V. te bepalen dat indiende man zijn medewerking niet verleent aan het in de verkoop zetten van de woning dan wel geen medewerking verleent aan de levering inclusief de wijze van verdeling zoals gevorderd onder III en IV en VI, het in dezen te wijzen vonnis in de plaats treedt van de door de man te verrichten rechtshandelingen ten behoeve van de verkoop en levering van de woning evenals ten behoeve van het storten van zijn aandeel in het depot bij de notaris;
VI. de man te veroordelen in de proceskosten van onderhavige procedure en te bepalen dat deze kosten bij overdracht van de woning worden verrekend met het deel van de overwaarde dat aan de man toekomt.
3.2.
De vrouw legt aan haar vorderingen het volgende ten grondslag. De termijn van vier maanden die de man in het vonnis heeft gekregen zijn voorbij en het is hem niet gelukt de woning over te nemen. De man moet nu conform het vonnis meewerken aan verkoop van de woning, maar hij weigert dat. Van de vrouw kan niet worden verlangd dat zij nog langer in onverdeeldheid blijft. Zij kan nu geen andere woning kopen en zij lijdt psychisch onder het voortslepen van de verdelingskwestie. Ook is na het vonnis gebleken dat er door Deto beslag is gelegd op het aandeel van de man in de woning. De vrouw is onlangs door Deto aangeschreven dat zij haar medewerking dient te verlenen aan verkoop van de woning onder dreiging van executoriale verkoop. Als de woning executoriaal wordt verkocht, zal deze veel minder opleveren dan bij een vrije verkoop. De vrouw heeft er dan ook spoedeisend belang bij dat de man alsnog wordt veroordeeld mee te werken aan verkoop van de woning.
3.3.
De man voert verweer. Hij betwist dat de vrouw een (spoedeisend) belang heeft bij haar vorderingen. Op dit moment is er nog geen enkel teken dat de Rabobank (op aandringen van Deto) op korte termijn overgaat tot executie. Bij toewijzing van de vorderingen zal de man gedwongen worden het huis waarin hij woont te verkopen, hetgeen onomkeerbaar is, terwijl zowel het vonnis van 1 november 2023 als het vonnis in de door Deto aangespannen procedure in hoger beroep succesvol bestreden kunnen worden. Daar komt bij dat er een groot restitutierisico bestaat als de man nu de helft van de overwaarde aan de vrouw moet betalen. Dit risico bestaat niet als partijen het oordeel van het gerechtshof afwachten. Tot slot voert de man aan dat toewijzing van de vorderingen tot medewerking aan verkoop van de woning en verdeling van de verkoopopbrengst bij helfte neerkomt op een constitutief en/of declaratoir oordeel, hetgeen niet kan in kort geding.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.Het geschil in (voorwaardelijke) reconventie

4.1.
In het geval de enige vordering van de vrouw wordt toegewezen, vordert de man, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
te bepalen dat – indien en voor zover de vordering van de vrouw onder I, II en/of III (gedeeltelijk) wordt toegewezen – tevens te bepalen dat de verkoopopbrengst van de vrouw in depot wordt gestort bij de notaris, ter strekking van zekerheid van de vorderingen van de man uit hoofde van de lopende procedure, waarbij de vrouw wordt veroordeeld de volledige depotkosten voor haar rekening te nemen;
de vrouw te veroordelen in de kosten van dit kort geding.
4.2.
De man legt aan zijn vordering ten grondslag dat de kans groot is dat het gerechtshof in hoger beroep zal oordelen dat hij niet gehouden is om 50% van de overwaarde van de woning aan de vrouw te voldoen. Als de man nu verplicht wordt om de helft van de overwaarde aan de man te betalen, bestaat er een enorm restitutierisico. Ter zekerheid van de terugbetaling door de vrouw aan de man dient de verkoopopbrengst van de vrouw in depot te worden gestort.
4.3.
De vrouw voert verweer.
4.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.De beoordeling in conventie en in reconventie

5.1.
Het meest verstrekkende verweer van de man houdt in dat de vrouw geen spoedeisend belang heeft bij haar vorderingen. Hierover wordt als volgt overwogen. Op grond van artikel 254 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) is de voorzieningen-rechter in alle spoedeisende zaken, waarin gelet op de belangen van partijen een onmiddellijke voorziening bij voorraad wordt vereist, bevoegd deze te geven. Naast een bevoegdheids- of ontvankelijkheidsvereiste is het spoedeisend belang een van de belangen waarmee de voorzieningenrechter rekening heeft te houden bij de beantwoording van de vraag of het verantwoord is om door middel van het geven van een voorlopige voorziening vooruit te lopen op de beslissing in een eventuele bodemprocedure. Het beroep van de man op het beweerdelijk ontbreken van een spoedeisend belang staat naar het oordeel van de voorzieningenrechter in het onderhavige geval niet in de weg aan een inhoudelijke beoordeling van de vorderingen van de vrouw. Wel zal de beweerde urgentie van de gevraagde voorlopige voorziening worden betrokken bij de afweging van alle betrokken belangen.
Uitvoerbaar bij voorraad verklaring in kort geding
5.2.
Onder I vordert de vrouw om het in de bodemzaak gewezen vonnis van 1 november 2023 alsnog uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
5.3.
De voorzieningenrechter overweegt dat in artikel 234 Rv is bepaald dat indien een uitspraak niet uitvoerbaar bij voorraad is verklaard en tegen die uitspraak een rechtsmiddel is aangewend, alsnog een incidentele vordering tot uitvoerbaarverklaring bij voorraad van die uitspraak kan worden ingesteld. Anders dan tijdens de mondelinge behandeling aan de orde is gekomen, staat deze bepaling er naar het oordeel van de voorzieningenrechter evenwel niet aan in de weg dat in gevallen waarin in de uitspraak een uitvoerbaarverklaring bij voorraad achterwege is gebleven, omdat dat niet was gevorderd/verzocht, in spoedeisende gevallen ook een kort geding kan worden ingesteld waarin dit alsnog wordt gevorderd. Weliswaar hebben partijen in de bodemzaak aanvankelijk wel uitvoerbaarverklaring gevorderd, maar blijkens het vonnis zijn zij daar ter zitting op teruggekomen en hebben zij beiden verzocht het vonnis niet uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. Die situatie is naar het oordeel van de voorzieningenrechter vergelijkbaar met de situatie waarin geen uitvoerbaarverklaring is gevorderd. Ook in dit geval heeft een bijzondere weging van de belangen van partijen in het kader van de al dan niet uitvoerbaarverklaring immers niet plaatsgevonden. Bij die stand van zaken kan ruimte zijn voor een vordering tot het alsnog uitvoerbaar bij voorraad verklaren in kort geding.
5.4.
Bij de beantwoording van de vraag of de ingestelde vordering in het onderhavige geval moet worden toegewezen geldt de maatstaf die is gegeven in het arrest van de Hoge Raad van 30 mei 2008 (ECLI:NL:HR:2008:BC5012). Dat brengt mee dat moet worden nagegaan of het belang van de vrouw bij uitvoerbaar bij voorraad verklaring zwaarder weegt dan het belang van de man bij behoud van de bestaande toestand tot op het door hem ingestelde hoger beroep is beslist. Bij de toepassing van die maatstaf moet worden uitgegaan van de beslissingen in de ten uitvoer te leggen uitspraak en van de daaraan ten grondslag liggende vaststellingen en oordelen en moet de kans van slagen van het aangewende rechtsmiddel in beginsel buiten beschouwing blijven.
5.5.
De vrouw heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat executoriale verkoop van de woning dreigt. Uit de e-mail van de advocaat van Deto van 7 maart 2024 blijkt dat de weigering van de man om mee te werken aan de uitvoering van het vonnis van 1 november 2023 voor Deto reden is om bij de Rabobank aan te dringen op executoriale verkoop van het aandeel van de man in de woning. De door de man overgelegde e-mail van de Rabobank van 4 april 2024 geeft geen aanleiding aan te nemen dat Deto de executie op de lange baan heeft geschoven. Op de door de Rabobank in die e-mail genoemde datum van 19 januari 2024 was Deto er immers nog niet mee bekend dat de man niet wil meewerken aan verkoop van de woning, zoals in het vonnis is bepaald. De vrouw heeft ter zitting bovendien onweersproken gesteld dat Deto slechts op haar verzoek wacht met (het aandringen op) executie totdat in dit kort geding is beslist. De man stelt hier tegenover dat kans groot is dat hij in hoger beroep gelijk krijgt waarna hij de woning wel kan overnemen. Zoals hiervoor is overwogen weegt de kans van slagen van het aangewende rechtsmiddel echter niet mee in de belangafweging. Anders dan de man stelt, acht de voorzieningenrechter het bovendien ook niet evident dat de beslissingen in hoger beroep anders zullen uitpakken. Gelet op de dreigende executie weegt het belang van de vrouw bij uitvoering van het vonnis – en dus verkoop van de woning – in dit geval dan ook zwaarder dan het belang van de man om het hoger beroep af te wachten. De vordering om het vonnis van 1 november 2023 alsnog uitvoerbaar bij voorraad te verklaren zal daarom worden toegewezen.
Vordering tot nakoming bodemvonnis
5.6.
De vrouw vordert ook dat de man wordt veroordeeld tot nakoming van het vonnis van 1 november 2023. Deze vordering zal worden afgewezen, omdat de vrouw daarbij geen belang heeft. De uitvoerbaarverklaring van dat vonnis heeft tot gevolg dat de man het vonnis ondanks het hoger beroep zal moeten nakomen. Een aparte veroordeling tot nakoming is daarvoor niet nodig.
Medewerking man aan verkoop en levering
5.7.
De vrouw vordert voorts dat de man (alsnog) wordt veroordeeld mee te werken aan de verkoop en levering van de woning en te bepalen dat als de man niet meewerkt het in vonnis in de plaats treedt van de door de man te verrichten rechtshandelingen ten behoeve van de verkoop en levering van de woning. De man verzet zich hiertegen met dezelfde argumenten als hij tegen de uitvoerbaarverklaring heeft aangevoerd. In aanvulling daarop stelt de man zich nog op het standpunt dat toewijzing van de vorderingen tot medewerking aan verkoop van de woning en verdeling van de verkoopopbrengst bij helfte neerkomt op een constitutief en/of declaratoir oordeel, hetgeen niet kan in kort geding.
5.8.
Ten aanzien van dit laatste verweer overweegt de voorzieningenrechter dat de Hoge Raad in zijn arrest van 31 maart 2023 (ECLI:NL:HR:2023:499) heeft geoordeeld dat de rechter in kort geding een veroordeling tot medewerking aan de overdracht van een onroerende zaak kan uitspreken. Evenzeer kan de rechter in kort geding op de voet van artikel 3:300 lid 2 BW bepalen dat de uitspraak in de plaats zal treden van (een deel van) een akte tot het verrichten van een rechtshandeling zoals in die bepaling bedoeld. Gelet op genoemd arrest kan de rechter in kort geding ook op vordering van een deelgenoot een veroordeling uitspreken jegens een andere deelgenoot om mee te werken aan de verkoop en levering van een tot een gemeenschap behorend goed aan een derde. Dat verkoop van een tot een gemeenschap behorend goed om de opbrengst te verdelen een wijze van verdeling is als bedoeld in artikel 3:185 BW, staat niet eraan in de weg dat bij wijze van voorlopige voorziening in kort geding een veroordeling om daartoe over te gaan, wordt uitgesproken.
5.9.
Wat betreft de door de vrouw gevorderde veroordeling tot medewerking overweegt de voorzieningenrechter als volgt. De rechter die in kort geding beslist op een vordering tot het geven van een voorlopige voorziening nadat de civiele bodemrechter een uitspraak in de hoofdzaak heeft gedaan, dient in beginsel zijn uitspraak af te stemmen op het oordeel van die bodemrechter, ongeacht of dit oordeel is gegeven in een tussenuitspraak of in een einduitspraak, in de overwegingen of in het dictum van de uitspraak. Onder omstandigheden kan er plaats zijn voor het aanvaarden van een uitzondering op dit uitgangspunt. Dit zal het geval kunnen zijn indien de uitspraak van de civiele bodemrechter op een evidente misslag berust, alsook indien sprake is van een zodanige wijziging van omstandigheden dat moet worden aangenomen dat de bodemrechter, ingeval hij daarvan op de hoogte zou zijn geweest, tot een andere beslissing zou zijn gekomen (vgl. onder meer HR 24 april 2015, ECLI:NL:HR:2015:1128 en HR 7 januari 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP0015). Deze afstemming dient plaats te vinden ongeacht of het vonnis in kracht van gewijsde is gegaan, zodat daaraan niet afdoet dat op het tijdstip dat de voorzieningenrechter in kort geding uitspraak doet, bekend is dat tegen het vonnis hoger beroep is ingesteld (vgl. HR 24 april 2020, ECLI:NL:HR:2020:806).
5.10.
In het vonnis van 1 november 2023 is de verdeling van de woning bevolen en is bepaald dat als het de man niet lukt om binnen een termijn van vier maanden de woning aan zich te laten toedelen de woning moet worden verkocht. Niet gesteld of gebleken is dat dit vonnis een kennelijke misslag bevat of dat sprake is van een wijziging van omstandigheden dat moet worden aangenomen dat de bodemrechter, ingeval hij daarvan op de hoogte zou zijn geweest, tot een andere beslissing zou zijn gekomen. De voorzieningenrechter volgt dan ook het oordeel van de bodemrechter in de hoofdzaak. Dat betekent dat de woning, nu de termijn van vier maanden is verstreken, moet worden verkocht. De vrouw heeft echter geen mogelijkheid om medewerking van de man aan verkoop af te dwingen, omdat de bodemrechter de daartoe strekkende vordering in de hoofdzaak bij gebrek aan belang heeft afgewezen. De reden daarvoor was dat partijen onderling hadden afgesproken dat de man zou meewerken aan verkoop als het hem niet zou lukken de woning binnen vier maanden over te nemen. Die termijn is inmiddels verstreken en gebleken is dat de man ondanks de afspraak niet vrijwillig aan verkoop wenst meewerken. De vrouw heeft daarom nu wel belang bij de door haar gevorderde veroordeling tot medewerking tot verkoop van de woning. In het kader van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad is hiervoor al overwogen dat gelet op de dreigende executie het belang van de vrouw bij verkoop van de woning zwaarder weegt dan het belang van de man om het hoger beroep af te wachten. Dat geldt echter alleen in het geval de uitkomst van het door de man tegen Deto aangespannen executiegeschil is dat de executie niet wordt geschorst. Als de executie wel wordt geschorst, valt de dreiging van executoriale verkoop immers weg en in dat geval weegt het belang van de man bij het behoud van de bestaand toestand waarbij hij in de woning kan blijven wonen totdat in hoger beroep is beslist zwaarder. Het belang van de vrouw om na zoveel jaren uit de onverdeeldheid te raken weegt daar niet tegenop. Dat belang speelde immers ook al in de bodemprocedure die heeft geleid tot het ‑ op verzoek van partijen ‑ niet bij voorraad uitvoerbaar verklaarde vonnis.
Het vorenstaande betekent dat de man zal worden veroordeeld mee te werken aan verkoop van de woning onder de voorwaarde dat in het executiegeschil tussen de man en Deto wordt beslist dat de executie van het vonnis van 8 november 2023 dat is gewezen in de procedure tussen Deto en de man niet wordt geschorst dan wel de man het executiegeschil tegen Deto intrekt en Deto op dat moment niet schriftelijk heeft verklaard van de executie af te zien. Voor het geval de man ondanks deze veroordeling zijn medewerking niet zal verlenen, zal de voorzieningenrechter als gevorderd bepalen dat het vonnis in de plaats zal treden van alle door de man te verrichten (rechts)handelingen om tot verkoop en levering van de woning aan een derde te komen.
Verdeling verkoopopbrengst en depot
5.11.
Voorts vordert de vrouw te bepalen dat zij en de man na verkoop en levering van de woning allebei recht hebben op de helft van de netto-verkoopopbrengst. Deze vordering zal worden afgewezen bij gebrek aan belang. In het vonnis van 1 november 2023 is immers al geoordeeld dat de netto-verkoopopbrengst bij helfte zal worden verdeeld.
5.12.
De vrouw vordert in dit kort geding ook om te bepalen dat het aan de man toekomende deel in depot zal worden gestort bij de notaris waarbij de man veroordeeld wordt de volledige depotkosten voor zijn rekening te nemen. De vrouw vordert dit, omdat zij er vanuit gaat dat Deto, die beslag heeft gelegd op het aandeel van de man in de woning, alleen aan verkoop zal willen meewerken als daar vervangende zekerheid tegenover staat.
Deze vordering van de vrouw zal worden afgewezen. Uit het e-mailbericht van de advocaat van Deto van 7 maart 2024 (zie 2.11) blijkt dat Deto zelf aandringt op verkoop van de woning overeenkomstig het vonnis van deze rechtbank van 1 november 2023. Aangezien Deto zich op het aandeel van de man in de woning kan verhalen valt niet in te zien op welke grond het aandeel van de man in de netto-opbrengst in depot zou moeten worden gestort. Indien de woning tegen marktwaarde wordt verkocht valt bovendien niet in te zien op welke grond Deto vervolgens in redelijkheid haar medewerking aan de doorhaling van het beslag zou kunnen weigeren als zij volgens de daarvoor geldende regels in de opbrengst meedeelt.
5.13.
In reconventie vordert de man omgekeerd te bepalen dat de verkoopopbrengst van de vrouw in depot wordt gestort bij de notaris, ter strekking van zekerheid van de vorderingen van de man uit hoofde van de lopende procedure, waarbij de vrouw wordt veroordeeld de volledige depotkosten voor haar rekening te nemen.
5.14.
Hiervoor is in 5.9 al overwogen dat de voorzieningenrechter in beginsel zijn uitspraak dient af te stemmen op het oordeel van die bodemrechter en deze afstemming dient plaats te vinden ongeacht of tegen het vonnis van de bodemrechter hoger beroep is ingesteld. De kansen in hoger beroep worden daarom ook niet meegewogen. Nu in de hoofdzaak is bepaald dat de vrouw recht heeft op de helft van de netto-verkoopopbrengst en de vorderingen van de man tot betaling door de vrouw zijn afgewezen en de voorzieningenrechter dat oordeel dient te volgen, bestaat er geen aanleiding om de vrouw voor die (afgewezen) vorderingen zekerheid te laten stellen. Deze vordering van de man in reconventie zal daarom worden afgewezen.
5.15.
Tot slot vordert de vrouw de man te veroordelen in de proceskosten van onderhavige procedure en te bepalen dat deze kosten bij overdracht van de woning worden verrekend met het deel van de overwaarde dat aan de man toekomt. Deze vordering zal worden afgewezen. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding om af te wijken van het uitgangspunt dat in zaken tussen voormalige partners de kosten zo worden gecompenseerd dat iedere partij de eigen kosten draagt. Dat geldt zowel voor de conventie als de reconventie.

6.De beslissing

De voorzieningenrechter
in conventie
6.1.
verklaart het vonnis van deze rechtbank van 1 november 2023 met zaaknummer C/15/337345 / HA ZA 23-129 uitvoerbaar bij voorraad,
6.2.
veroordeelt de man, onder de voorwaarde dat in het executiegeschil tussen de man en Deto wordt beslist dat de executie van het vonnis dat is gewezen in de procedure tussen Deto en de man niet wordt geschorst dan wel de man het executiegeschil tegen Deto intrekt en Deto op dat moment niet schriftelijk heeft verklaard van de executie af te zien, binnen drie dagen na de uitspraak in het executiegeschil of de intrekking van het executiegeschil alle medewerkingen te verlenen aan de verkoop en levering van de woning, waaronder in ieder geval wordt begrepen dat:
a. de man tezamen met de vrouw een verkoopopdracht voor de woning zal geven aan
Van Groenigen Makelaardij te Hoofddorp, waarbij partijen zich zullen houden aan het advies van die makelaar ten aanzien van de vraagprijs en de verkoopprijs en de oplevering,
de man in dat geval alles moet doen wat in het kader van de verkoop door de
makelaar wordt aangeraden waaronder:
  • het toelaten van potentiële kopers/kijkers in de woning, zodat bezichtigingen kunnen plaatsvinden, al dan niet via open huis, waarbij de man zelf gedurende de bezichtiging de woning verlaat,
  • de woning goed schoon houden, onderhouden en zorgen dat de woning in goede staat is, ter bevordering van de verkoop,
partijen ieder de helft van de kosten van eventueel door de makelaar noodzakelijk geacht onderhoud moeten dragen,
6.3.
bepaalt dat indien de man niet voldoet aan het bepaalde in 6.2 dit vonnis ex artikel 3:300 lid 1 BW in de plaats treedt van de ontbrekende wilsverklaring en handtekening van de man benodigd voor de verkoopopdracht voor de woning, de koopovereenkomst en juridische levering (transportakte) van de woning aan de koper,
6.4.
verklaart dit vonnis in conventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
6.5.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
6.6.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
6.7.
wijst de vorderingen af,
6.8.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.S.J. Thijs en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier op 17 april 2024. [1]

Voetnoten

1.type: 977