ECLI:NL:RBNHO:2024:4238

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
1 mei 2024
Publicatiedatum
26 april 2024
Zaaknummer
349223 HA ZA 24-91
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitleg testament en effect op erfstelling in het kader van versterferfrecht

Op 1 mei 2024 heeft de Rechtbank Noord-Holland een eindvonnis gewezen in een civiele zaak betreffende de uitleg van een testament. De zaak betreft een geschil tussen [eiseres], vertegenwoordigd door advocaat mr. J. Jong, en de gezamenlijke erven van de heer [erflater], die op 29 maart 2023 is overleden. De rechtbank heeft eerder op 20 maart 2024 een tussenvonnis gewezen waarin [eiseres] werd verzocht om een verklaring van de notaris over het testament van de erflater in te dienen. Dit testament, gedateerd op 7 april 2000, bevatte twee erfstellingen die enkel de verhoudingen ten tijde van het opmaken van het testament regelde, zonder rekening te houden met de situatie ten tijde van het overlijden van de erflater, waarin inmiddels een zoon was geboren.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de bewoordingen van het testament duidelijk zijn en dat de erflater niet heeft beoogd om de situatie ten tijde van zijn overlijden te regelen. De rechtbank concludeert dat het testament geen effect sorteert voor de vererving van de nalatenschap, waardoor het versterferfrecht van toepassing is. Dit betekent dat [eiseres] op grond van het versterferfrecht geen erfgenaam is van de erflater, aangezien zij niet met hem was gehuwd en er geen geregistreerd partnerschap was.

De rechtbank heeft daarnaast de proceskosten tussen partijen gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt. Het vonnis is openbaar uitgesproken op 1 mei 2024.

Uitspraak

RECHTBANK Noord-Holland

Civiel recht
Zittingsplaats Haarlem
Zaaknummer: C/15/349223 / HA ZA 24-91
Vonnis van 1 mei 2024
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [plaats 1],
eiseres,
hierna: [eiseres],
advocaat: mr. J. Jong te Zaandam,
tegen
de gezamenlijke erven van de heer
[erflater], geboren op [geboortedatum] te [plaats 1] en overleden op 29 maart 2023 te [plaats 2], laatstelijk gewoond hebbende te [plaats 1], gemeente [plaats 2], van wie één van de erfgenamen is
[betrokkene],
wonende te [plaats 1],
gedaagden,
niet verschenen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 20 maart 2024 en de daarin vermelde stukken,
- de akte overlegging productie van 3 april 2024.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

2.1.
Op 20 maart 2024 heeft deze rechtbank tussenvonnis gewezen waarbij [eiseres] is verzocht om een verklaring van de notaris in het geding te brengen waaruit volgt dat het testament van 7 april 2000 het laatste en geldende testament van erflater is. Bij akte van 3 april 2024 heeft (de advocaat van) [eiseres] een uitdraai uit het Centraal Testamentenregister ingediend waaruit dat volgt.
2.2.
Dat het testament van erflater kan worden uitgelegd op de manier die [eiseres] voor ogen staat op grond van de door haar aangehaalde (en hieronder uiteengezette) rechtspraak, volgt de rechtbank niet. De rechtbank legt dat hieronder uit.
2.3.
Bij de uitlegging van een uiterste wilsbeschikking dient te worden gelet op de verhoudingen die de uiterste wil kennelijk wenst te regelen, en op de omstandigheden waaronder de uiterste wil is gemaakt (artikel 4:46 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek, hierna: BW). Bij het vaststellen van de omstandigheden waaronder de uiterste wil is gemaakt, kunnen feiten en omstandigheden van na het opmaken van de uiterste wil van belang zijn, omdat daaraan bewijs kan worden ontleend van een omstandigheid waaronder de uiterste wil is gemaakt. Ten tijde van het opmaken van de uiterste wil bij de erflater bestaande verwachtingen over toekomstige gebeurtenissen zullen in aanmerking kunnen komen als omstandigheid waaronder de uiterste wil is gemaakt.
2.4.
Verwachtingen van de erflater over de toekomst kunnen ook van belang zijn bij het vaststellen van de verhoudingen die de erflater met de uiterste wil kennelijk wenst te regelen. In het arrest van de Hoge Raad van 11 oktober 2013, ECLI:NL:HR:2013:911, ligt besloten dat voor de vaststelling van de verhoudingen die de erflater met de uiterste wil kennelijk wenst te regelen, mede acht geslagen kan worden op verklaringen van getuigen omtrent hetgeen de erflater heeft beoogd. Doen zich na het opmaken van de uiterste wil feiten en omstandigheden voor waardoor de feitelijke verhoudingen niet langer aansluiten bij hetgeen de erflater kennelijk wenste te regelen, dan kan de uiterste wil zo worden uitgelegd dat de desbetreffende beschikking alleen gold voor de situatie die bestond voordat de bedoelde feiten en omstandigheden zich hadden voorgedaan. Voor een zodanige uitleg is niet vereist dat de erflater bij het opmaken van de uiterste wil op de bedoelde feiten en omstandigheden is vooruitgelopen (zie Hoge Raad 10 november 2023, ECLI:NL:HR:2023:1531).
2.5.
Het testament van erflater bevat twee erfstellingen. Een erfstelling voor het geval erflater vóór [eiseres] mocht komen te overlijden en er geen afstammelingen uit zijn relatie met haar mochten zijn en een erfstelling voor het geval hij tegelijk met of na [eiseres] mocht komen te overlijden en er geen afstammelingen uit zijn relatie met haar mochten zijn. De rechtbank stelt vast dat erflater met zijn testament enkel de verhoudingen heeft willen regelen die bestonden ten tijde van het opmaken daarvan, maar dus niet heeft beoogd de situatie ten tijde van zijn overlijden te regelen, waarin inmiddels zoon [betrokkene] was geboren. Gelet hierop kan niet worden gezegd dat de bewoordingen van het testament in de gegeven situatie ten tijde van het overlijden en gelet op de verhoudingen die erflater kennelijk wenste te regelen geen duidelijke zin hebben. Het testament is volstrekt helder en de situaties die erflater met de daarin opgenomen erfstellingen heeft willen regelen ook. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding het testament van erflater zo uit te leggen dat erflater daarmee ook heeft bedoeld over zijn nalatenschap te beschikking in het geval er uit zijn relatie met [eiseres] wél afstammelingen mochten zijn geboren. Uit de door [eiseres] aangehaalde rechtspraak volgt dat de leemte die daardoor ontstaat, door het versterferfrecht wordt opgevuld. Omdat [eiseres] en erflater niet met elkaar zijn gehuwd en zij geen geregistreerd partnerschap met elkaar zijn aangegaan, is [eiseres] op grond van het versterferfrecht geen erfgenaam van erflater. Dat erflater ook een erfstelling had willen opnemen in zijn testament voor het geval dat er wel één of meer kinderen uit zijn relatie met [eiseres] geboren zouden zijn, is wel door [eiseres] gesteld, maar dat blijkt niet uit de stukken. Evenmin volgt uit de stukken dat erflater had willen beschikken overeenkomstig de tekst, die op verzoek van [eiseres] door notaris Dijkhuis is opgesteld en die onder 2.2. van het tussenvonnis van 20 maart 2024 is geciteerd.
Dat betekent dat de conclusie moet luiden dat het testament van erflater geen effect sorteert voor wat betreft de vererving van de nalatenschap van erflater en dat daarop het versterferfrecht van toepassing is.
2.6.
Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
verklaart voor recht dat het testament van de heer [erflater], geboren op [geboortedatum] te [plaats 1] en overleden op 29 maart 2023 te [plaats 2], geen effect sorteert voor wat betreft de daarin opgenomen erfstelling zodat op de vererving van de nalatenschap het versterferfrecht van toepassing is,
3.2.
compenseert de kosten van de procedure tussen partijen zo dat iedere partij de eigen kosten draagt,
3.3.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.S.J. Thijs en in het openbaar uitgesproken op
1 mei 2024.