ECLI:NL:RBNHO:2024:5060

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
10 april 2024
Publicatiedatum
23 mei 2024
Zaaknummer
C/15/330120 / HA ZA 22-430
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadevergoeding voor schade aan oprit en schutting door bouwwerkzaamheden

In deze civiele zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 10 april 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser en Bouwbedrijf gedaagden. Eiser vorderde schadevergoeding voor schade aan zijn oprit en schutting, die volgens hem het gevolg was van bouwwerkzaamheden uitgevoerd door Bouwbedrijf gedaagden aan een aangrenzend perceel. De rechtbank had eerder een deskundige benoemd, die concludeerde dat de schade aan de oprit en schutting inderdaad het gevolg was van de werkzaamheden van Bouwbedrijf gedaagden. De deskundige begrootte de schade op € 12.947,-. De rechtbank volgde de conclusies van de deskundige en oordeelde dat de vordering van eiser toewijsbaar was tot dit bedrag. Daarnaast werden de buitengerechtelijke incassokosten gedeeltelijk toegewezen. Eiser werd echter ook veroordeeld in de proceskosten, omdat hij als de overwegend in het ongelijk gestelde partij werd beschouwd. De rechtbank oordeelde dat de aansprakelijkheid van Bouwbedrijf gedaagden vaststond, en dat de herstelwerkzaamheden noodzakelijk waren om eiser in de toestand te brengen waarin hij zou hebben verkeerd als de werkzaamheden niet hadden plaatsgevonden. De rechtbank wees in totaal een bedrag van € 20.087,- toe aan eiser, inclusief wettelijke rente vanaf de dag van de dagvaarding.

Uitspraak

RECHTBANK Noord-Holland

Civiel recht
Zittingsplaats Alkmaar
Zaaknummer: C/15/330120 / HA ZA 22-430
Vonnis van 10 april 2024
in de zaak van
[eiser],
te [woonplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
advocaat: mr. E. Bosscher te Heerenveen,
tegen
1. de vennootschap onder firma
BOUWBEDRIJF [gedaagden],
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde sub 2] BEHEER B.V.,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BRUIN BEHEER WAARLAND B.V.,
gevestigd en kantoor houdende te Waarland, gemeente Schagen,
gedaagde partijen,
hierna samen te noemen: Bouwbedrijf [gedaagden] ,
advocaat: mr. F.P. Klaver te Alkmaar.
De zaak in het kort
In het vorige tussenvonnis heeft de rechtbank een deskundige benoemd. Deze deskundige heeft in zijn deskundigenbericht geconcludeerd dat de schade aan de oprit en de schutting van [eiser] het gevolg is van de werkzaamheden die aan het buurperceel zijn uitgevoerd door Bouwbedrijf [gedaagden] . De deskundige begroot de schade op € 12.947,-. De rechtbank volgt de deskundige in zijn conclusies en oordeelt dat de vordering van [eiser] toewijsbaar is tot dit door de deskundige begrote schadebedrag. De gevorderde buitengerechtelijk incassokosten worden gedeeltelijk toegewezen. Verder veroordeelt de rechtbank [eiser] in de proceskosten, als de overwegend in het ongelijk gestelde partij.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 5 april 2023 (hierna: het tweede tussenvonnis),
- het deskundigenbericht van 7 december 2023,
- de conclusie na deskundigenbericht van [eiser] , met producties 37-41,
- de conclusie na deskundigenbericht van Bouwbedrijf [gedaagden] ,
- de antwoordconclusie na deskundigenbericht van [eiser] ,
- de antwoordconclusie na deskundigenbericht van Bouwbedrijf [gedaagden] .
1.2.
Ten slotte is eindvonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

Antwoorden op de vragen van de rechtbank
2.1.
De rechtbank heeft in haar tussenvonnis van 25 januari 2023 (hierna: het eerste tussenvonnis) geoordeeld dat [eiser] het causaal verband dient te bewijzen tussen de door hem opgevoerde schade aan herstelkosten en de door Bouwbedrijf [gedaagden] uitgevoerde bouwwerkzaamheden aan zijn buurperceel. Vervolgens heeft de rechtbank partijen in de gelegenheid gesteld te reageren op, kort gezegd, het voornemen een deskundigenbericht in te winnen en de aan de deskundige(n) te stellen vragen. Partijen hebben van die gelegenheid gebruik gemaakt.
2.2.
In het tweede tussenvonnis heeft de rechtbank het deskundigenbericht bevolen en de heer J.C. Kok als deskundige benoemd. De deskundige heeft op 7 december 2023 deskundigenbericht uitgebracht en de vragen van de rechtbank - voor zover van belang - als volgt beantwoord:

1. Kunt u op basis van de voorhanden zijnde foto’s en andere bescheiden bepalen hoe de toestand van de oprit, de schutting en de fundering van de schutting op het perceel [adres 1] te [plaats 1] was voordat Bouwbedrijf [gedaagden] de werkzaamheden op perceel [adres 2] begon?
(…) Bij de nulmeting van 26 juli 2021 zijn geen metingen uitgevoerd van bijvoorbeeld de hoogte of scheefstand van de schutting. De foto’s tonen geen waarneembare afwijkingen tussen de afzonderlijke kolommen in horizontale zin, loodrecht op de schutting. Dat wil zeggen dat er geen palen zijn die een zichtbare scheefstand vertonen, dan wel in de richting van [adres 1] dan wel in de richting van [adres 2] . Op met name de overzichtsfoto van de schutting is wel een afwijking in verticale zin waar te nemen, in die zin dat de schutting een bolling vertoont over de lengte (…). De fundering en schutting volgen daarmee het verloop van het maaiveld. (…)
Bij de nulmeting zijn geen detailopnamen gemaakt van scheuren in de funderingsbalk. Wel valt uit de foto’s van de afzonderlijke segmenten van de schutting op te maken dat er op ten minste vier locaties een scheur in dwarsrichting van de funderingsbalk aanwezig was (…).
Voor zover zichtbaar liggen de tegels van de oprit over het geheel op regelmatige onderlinge afstand. Ook liggen de tegels langs de funderingsbalk op gelijke hoogte met de bovenzijde van de funderingsbalk met uitzondering van één tegel geheel aan het einde van de oprit grenzend aan de beschoeiing langs de achterzijde van het perceel. De achterste tegel langs de schutting ligt ten opzichte van de funderingsbalk op ca. 2 centimeter lager.
Door [eiser] is tevens nog een aantal foto’s overlegd waarop een deel van de schutting en oprit zichtbaar is. Volgens de digitale bestandskenmerken zijn deze foto’s genomen op 28 juli 2021, dus twee dagen na de eerste nulmeting. Deze foto’s, (…), geven eenzelfde beeld als hiervoor beschreven.
Ik merk op dat de vooropname slechts een beperkt beeld geeft van de oprit, de schutting en de fundering van de schutting. Een substantieel deel van de oprit is niet duidelijk vastgelegd in de vooropname. Verder is de schutting op enkele overzichtsfoto’s na, alleen vastgelegd in aanzichten van de afzonderlijke segmenten. Eventuele zijdelingse afwijkingen, haaks op het vlak van de schutting, zijn hierdoor niet in detail vast te stellen, terwijl bij de beoogde werkzaamheden (te weten het realiseren van een bouwput en kelderconstructie met een diepte van ca. 4 meter op een afstand van minder dan één meter van de schutting) één van de risico’s is dat een bestaande (ranke) schuttingsconstructie zijdelings uitwijkt. Een directe controle hierop is aan de hand van de vooropname niet mogelijk. Desondanks geven de beschikbare foto’s een redelijke indruk van de toestand van de oprit, funderingsbalk en schutting voorafgaand aan de werkzaamheden van [gedaagden] .
2. Indien u vraag 1 bevestigend beantwoordt, kunt u dan aangeven op welke punten die toestand op perceel [adres 1] afwijkt van de toestand zoals die nu is?
Op basis van de fotovergelijking (…) ligt met name de bestrating van de oprit duidelijk minder gelijkmatig dan tijdens de vooropname. In het bijzonder zijn de voegen tussen de tegels in de lengterichting van de oprit wijder geworden en zijn de tegels langs de betonrand plaatselijk verzakt (…) en is er binnen dit gebied een naad ontstaan tussen de tegels en de zijkant van de funderingsbalk. Ook blijkt uit de afbeeldingen (…) dat de schutting in ieder geval ter hoogte van kolom 11 wijkt in de richting van [adres 2] .
Omdat de vooropname slechts beperkte mogelijkheid tot vergelijking biedt, is nagegaan of de oprit, de schutting en de fundering van de schutting afwijkingen vertoont waarvan vaststaat dan wel aannemelijk is dat deze er niet waren ten tijde van de vooropname. Daartoe zijn tijdens het onderzoek enkele series metingen uitgevoerd.
In de eerste plaats is een hoogtemeting uitgevoerd vanuit een horizontale laserlijn. Daarbij is vastgesteld dat de schutting van voor naar achter een boogvorm vertoont die globaal gelijk loopt met het verloop van het maaiveld. (…) Op de overzichtsfoto van de schutting in de vooropname is een soortgelijk verloop zichtbaar, in die zin dat de schutting een bolling vertoont over de lengte. De fundering en schutting volgen daarmee het verloop van het maaiveld. Het is niet vast te stellen of er op dit punt sprake is van een afwijking ten opzichte van de vooropname. Het verloop van het maaiveld (en daarmee ook het verloop van de schutting) is nodig in verband met een goede afwatering van het perceel.
In de tweede plaats is er ter hoogte van dezelfde horizontale lijn de horizontale afstand gemeten tot de voorkant van elk van de kolommen van de schutting. Uit deze meting volgt dat de betonbalk een zijwaartse uitwijking vertoont in de richting van perceel [adres 2] . De maximale uitwijking bedraagt ca. 6 cm ten opzichte van de beide uiteinden van de schutting (…). De grootste afwijking doet zich voor ter hoogte van kolom 9. Deze locatie komt overeen met het midden van bouwput/kelder direct naast de schutting op het perceel [adres 2] . In dit gedeelte doet zich ook de grootste wijking voor van de dwarsvoegen tussen de tegels, dat wil zeggen de voegen in de langsrichting van de oprit.
In de derde plaats is de stand van de afzonderlijke kolommen van de schutting opgemeten, meer in het bijzonder de afwijking van de hellingshoek ten opzichte van een verticaal vlak evenwijdig aan de schutting. Vastgesteld is dat de kolommen 1 en 2 (aan de achterzijde) een geringe scheefstand hebben in de richting van perceel [adres 2] . De grootste scheefstand is geconstateerd ter hoogte van de kolommen 10 en 11. Ter plaatse van deze twee kolommen bedraagt de horizontale verplaatsing aan de bovenzijde van de kolom meer dan 4 centimeter (…) Ook deze locatie komt overeen met de locatie van de bouwput/kelder direct naast de schutting op het perceel [adres 2] .
3. Voor het geval u verschillen ziet tussen de toestand op perceel [adres 1] voor de werkzaamheden van Bouwbedrijf [gedaagden] en de toestand nu, wat is naar uw oordeel de oorzaak van die verschillen? Indien er meerdere oorzaken zijn, verzoekt de rechtbank u, zo mogelijk, te specificeren in welke mate iedere oorzaak daaraan heeft bijgedragen?
(…) Bij de uitgevoerde werkzaamheden op het perceel [adres 2] (…) bestaat er zeker een risico op enige zijdelingse verplaatsing van de grond langs de put, ondanks het aanbrengen van damwanden en een stempelraam. Ook in de overgelegde berekeningen wordt uitgegaan van een zekere vervorming van de damwanen en het stempelraam. Het gevolg daarvan is dat de grond achter de damwand eveneens enige vervorming ondergaat. (…) Voor een zeer ranke constructie, zoals de schutting, die op zeer korte afstand van deze bouwput staat, kan dit leiden tot enige vervorming in de richting van de bouwput.
De opgetreden vervormingen van de oprit en schutting komen wat betreft de aard en de locatie duidelijk overeen met mogelijk te verwachten vervorming als gevolg van de uitgevoerde werkzaamheden. Er zijn geen andere invloeden denkbaar die deze specifieke vervormingen op deze locatie veroorzaakt kunnen hebben.
Geconcludeerd wordt dat, gezien het verloop en de locatie van de vervormingen van oprit en schutting en gezien de aard en de locatie van de uitgevoerde werkzaamheden, het niet anders kan dan dat de opgetreden vervormingen geheel zijn veroorzaakt door de uitgevoerde werkzaamheden.
Hoewel niet alle geconstateerde vervormingen (volledig) uit de vooropname zijn af te leiden, is het ondenkbaar dat deze zeer specifieke vervormingen van de bestrating en schutting al aanwezig waren voor aanvang van de werkzaamheden. (…)
Ten aanzien van de zijdelingse bolling van de funderingsbalk is het aannemelijk dat ten minste een deel hiervan ontstaan is ten gevolge van de uitgevoerde werkzaamheden. Zowel het wijken van de tegels van de oprit wijst hierop als de plaatselijke scheefstand van de schutting. Daarbij kan aangenomen worden dat de bovenzijde van de funderingsbalk iets meer zijdelings is verplaatst dan de palen onder de funderingsbalk, waardoor de funderingsbalk gedeeltelijk iets is gekanteld met scheefstand van de palen tot gevolg. Dit is ook de te verwachten vervorming als gevolg van de uitgevoerde werkzaamheden. Het is echter niet uitgesloten dat een deel van deze bolling al bij de uitvoering is ontstaan. Dit kan op basis van de beschikbare gegevens niet weer vastgesteld worden. Het is echter niet uitgesloten dat een deel van deze bolling al bij de uitvoering is ontstaan. (…) Samengevat is de toename van de geconstateerde vervormingen geheel veroorzaakt door de werkzaamheden die door Bouwbedrijf [gedaagden] zijn uitgevoerd op het perceel [adres 2] , met uitzondering van de verzakking van de achterste tegel van de oprit langs de funderingsbalk van de schutting.
4. Op welk bedrag begroot u de herstelkosten van de door u als antwoord op vraag 2 te noemen punten?
Voor het vaststellen van de herstelkosten is het noodzakelijk vast te stellen welke herstelwerkzaamheden noodzakelijk zijn.
Herstel behoeven in ieder geval de onregelmatigheid in de oprit en de scheefstand van de schutting.
Ten aanzien van de fundering onder de schutting is vastgesteld dat er sinds december 2021 geen wezenlijke toename van de vervorming is opgetreden. Op basis hiervan acht ik de draagkracht van de fundering toereikend om de schutting te dragen en is er geen verdere zetting van de fundering te verwachten. Ik zie dan ook geen noodzaak tot het vervangen van de fundering.
De schutting is geplaatst en gesteld op ankers die in de funderingsbalk zijn ingestort. Ik acht het mogelijk de schuttingpalen opnieuw te stellen op de bestaande ankers en vervolgens met de bovenmoer te borgen.
De werkzaamheden bestaan dan achtereenvolgens uit:
- Schutting demonteren;
- Bestrating uitnemen en opslaan:
- Elektra ontkoppelen, controleren en waar nodig repareren en/of aanpassen;
- Aanvullen zandbed;
- Verdichten en egaliseren zandbed;
- Opnieuw aanbrengen tegels en waar nodig passend maken, enkele nieuwe tegels wegens maataanpassingen en breuk;
- Schuttingpalen opnieuw stellen en borgen;
- Schuttingdelen opnieuw aanbrengen;
- Elektra opnieuw monteren;
Dit leidt tot de volgende kostenopstelling:
5. Voor het geval (mede) ten gevolge van de werkzaamheden van Bouwbedrijf [gedaagden] herstelwerkzaamheden op perceel [adres 1] nodig zijn, in hoeverre is het herstel daarmee definitief en in hoeverre verwacht u, dat later aanvullend herstel nodig is? Indien u verwacht dat later aanvullend herstel nodig is, welke herstelwerkzaamheden zijn dan nodig en op welk bedrag begroot u de daaraan verbonden kosten?
Aangezien er sinds december 2021 geen wezenlijke toename van de vervormingen is vastgesteld zie ik geen aanleiding voor aanvullend herstel ervan uitgaande dat het herstel en met name het verdichten van het zandbed zorgvuldig wordt uitgevoerd.
6. Zijn er nog andere punten die u naar voren wilt brengen waarvan de rechter volgens u kennis dient te nemen bij de verdere beoordeling?
De van belang geachte opmerkingen zijn in het voorgaande reeds verwerkt.”
Juridisch kader voor het beoordelen van een deskundigenbericht
2.3.
Uitgangspunt is dat partijen gebonden zijn aan de inhoud van een deskundigenbericht van een door de rechtbank benoemde deskundige, tenzij er zwaarwegende bezwaren tegen (de wijze van totstandkoming van) het deskundigenbericht zijn.
2.3.1.
Van zwaarwegende bezwaren kan sprake zijn als een uitgebrachte deskundigenbericht niet voldoet aan de elementaire eisen van deugdelijkheid of als een deskundigenbericht niet voldoet aan de daaraan te stellen eisen van onpartijdigheid, (interne) consistentie, inzichtelijkheid en logica, daarin zonder grond en/of om onduidelijke redenen relevante beschikbare informatie wordt genegeerd of dat daarin niet wordt gereageerd op door partijen gestelde vragen. De enkele omstandigheid dat een deskundige zijn beoordeling naar de mening van een partij niet genoegzaam heeft toegelicht of gemotiveerd, is een onvoldoende grond om het deskundigenbericht terzijde te schuiven.
2.3.2.
Voor de rechter geldt een beperkte motiveringsplicht ten aanzien van zijn beslissing om de bevindingen van een door hem benoemde deskundige al dan niet te volgen. De rechter hoeft zijn beslissing om de zienswijze van een door hem benoemde deskundige te volgen in het algemeen niet verder te motiveren dan door te overwegen dat de door deze deskundige gebezigde motivering hem overtuigend voorkomt. Wel zal de rechter moeten ingaan op specifieke bezwaren van partijen tegen de zienswijze van een door de rechter benoemde deskundige, indien deze bezwaren een voldoende gemotiveerde betwisting inhouden van de juistheid van deze zienswijze. [1]
2.3.3.
Bij dit laatste moet het volgende in aanmerking worden genomen. Bezwaren tegen (een deel van) de conclusie van een deskundige die worden onderbouwd met de eigen visie van een partij, die geen bijzondere deskundigheid bezit op het vakgebied waarop het deskundigenadvies is uitgebracht, en die erop neer komen dat die partij het niet eens is met een deskundigenadvies, vormen in het algemeen een kale betwisting van het deskundigenadvies. Dat soort bezwaren kan de rechtbank naast zich neerleggen. Dit geldt te meer als die bezwaren al reeds in de fase van het concept-deskundigenbericht zijn aangevoerd en niet tot enige wijziging in het standpunt van deskundigen hebben geleid.
Standpunten van partijen
2.4.
Partijen zijn in de gelegenheid gesteld op het deskundigenbericht en op elkaars conclusies na deskundigenbericht te reageren.
2.4.1.
Bouwbedrijf [gedaagden] refereert zich aan het oordeel van de rechtbank inzake de door de deskundige gestelde causaliteit tussen de werkzaamheden van Bouwbedrijf [gedaagden] en de opgetreden schade. Bovendien refereert Bouwbedrijf [gedaagden] zich aan de door de deskundige begrote herstelkosten.
2.4.2.
[eiser] kan zich vinden in het oordeel van de deskundige dat de vervormingen van de oprit, de scheefstand van de schutting en de zijwaartse uitwijking van de funderingsbalk zijn veroorzaakt door de werkzaamheden van Bouwbedrijf [gedaagden] . Hij heeft echter ook een aantal bezwaren ingebracht tegen de constateringen en conclusies van de deskundige. Samengevat heeft [eiser] het volgende aangevoerd:
  • de deskundige heeft ten onrechte geen rekening gehouden met de vaststellingen uit het rapport van De Graaf Geo Constructions, waaruit volgens [eiser] blijkt dat het aanbrengen van de damwand schadelijke gevolgen voor de schutting zou hebben gehad;
  • het is onduidelijk wat de deskundige bedoelt met zijn opmerking dat Bouwbedrijf [gedaagden] niet niks heeft gedaan om schade te voorkomen;
  • de deskundige concludeert ten onrechte dat de toestand van de funderingsbalk en de schutting voorafgaand aan het verrichten van de werkzaamheden niet geheel uit de eerste nulmeting kan worden afgeleid en hij gaat er daarbij aan voorbij dat het risico van het doen van geen of een onvolledige nulmeting voor rekening en risico van Bouwbedrijf [gedaagden] zou moeten komen;
  • de deskundige heeft vraag 4 van de rechtbank niet adequaat beantwoord, omdat hij niet is uitgegaan van herstel van de toestand waarin [eiser] zou hebben verkeerd wanneer de schadetoebrengende werkzaamheden zouden zijn uitgebleven maar van de vraag in hoeverre herstel van de aannemer verlangd kan worden;
  • [eiser] begrijpt niet waarom de deskundige vindt dat het niet is uitgesloten dat een deel van de bolling (de schutting die het maaiveld volgt) al bij de uitvoering is ontstaan. Zonder nadere uitleg kan deze aanname van de deskundige volgens [eiser] niet voor waar worden aangenomen;
  • het is onduidelijk waarom de deskundige de Huizenspecialist niet gelooft als de Huizenspecialist nadrukkelijk en desgevraagd aangeeft de scheefstand van de kolommen van de schutting altijd te hebben gecontroleerd tijdens de nulmetingen. De enige verklaring die de deskundige voor zijn conclusie geeft is dat de Huizenspecialist ook bij de tweede opname geen controle op scheefstand heeft uitgevoerd. Deze verklaring is aantoonbaar onjuist, aldus [eiser] ;
  • de deskundige probeert ten onrechte de uitkomsten van de xyz-metingen als onnauwkeurig af te doen;
  • de deskundige concludeert onterecht dat de zijwaartse uitwijking niet hersteld hoeft te worden, omdat niet vast te stellen is wat de oude toestand is;
  • de deskundige treedt buiten zijn opdracht door te concluderen dat de zijwaartse uitwijking niet wezenlijk te corrigeren is en dat een geringe afwijking van 6 centimeter vrijwel niet waarneembaar is. De conclusie dat de afwijking van 6 centimeter niet waarneembaar is, is bovendien onjuist volgens [eiser] ;
  • de deskundige stelt ten onrechte niet vast dat de funderingsbalk zich deels op de grond van het buurperceel bevindt, terwijl dit wel volgt uit de stukken;
  • de deskundige heeft ten onrechte geoordeeld dat de planken van de schutting hergebruikt kunnen worden, terwijl [eiser] stelt dat de planken individueel op maat zijn gemaakt en sommige planken al op spanning staan;
  • de deskundige gaat er onterecht vanuit dat er een stabiele eindsituatie is, terwijl [eiser] stelt dat zetting zal plaatsvinden en blijven plaatsvinden in de aankomende jaren;
  • de deskundige is in het register voor gerechtelijk deskundigen niet ingeschreven als deskundige op het gebied van funderingen of zakkingen.
De beoordeling van het deskundigenbericht en de standpunten van partijen
2.5.
De rechtbank is van oordeel dat uit het deskundigenbericht blijkt dat de deskundige een zorgvuldig eigen onderzoek heeft uitgevoerd, in overeenstemming met de aan hem verstrekte opdracht. De door de deskundige getrokken conclusies vloeien logisch voort uit zijn bevindingen. Die conclusies zijn deugdelijk gemotiveerd en de deskundige heeft adequaat gereageerd op het commentaar van [eiser] op het concept-deskundigenbericht. Zo heeft de deskundige naar het oordeel van de rechtbank, onder andere, voldoende gemotiveerd waarom hij de gegevens uit de xyz-metingen van Hanselman niet heeft gebruikt voor zijn conclusies.
2.6.
De rechtbank overweegt dat de door de deskundige gegeven antwoorden op de vragen van de rechtbank en de motivering van zijn bevindingen de rechtbank overtuigend voorkomen. De rechtbank neemt de bevindingen van de deskundige over en maakt ze de hare.
2.7.
Een deel van de bezwaren van [eiser] komt er in de kern op neer dat de deskundige aanneemt dat een deel van de gebreken aan de schutting en/of fundering al aanwezig was voorafgaand aan de werkzaamheden van Bouwbedrijf [gedaagden] en dat de deskundige deze ten onrechte buiten beschouwing laat. Dit terwijl deze geen gebreken hadden en het nalaten van het doen van een nulmeting voor rekening en risico van Bouwbedrijf [gedaagden] dient te komen.
De rechtbank is hierover van oordeel dat de zorgplicht van de aannemer kan meebrengen dat er een nulmeting plaatsvindt om voorafgaand aan de werkzaamheden de toestand van/op een buurperceel vast te leggen. Dat een dergelijke nulmeting niet of onvolledig is gedaan, brengt echter niet met zich dat ieder gebrek dat na de werkzaamheden wordt geconstateerd kan worden gerelateerd aan de verrichte werkzaamheden. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de deskundige zijn oordelen op dit punt voldoende onderbouwd.
2.8.
De rechtbank volgt [eiser] niet in zijn bezwaar dat de deskundige vraag 4 niet adequaat zou hebben beantwoord, omdat de deskundige uitgaat van herstel dat van de aannemer verlangd kan worden en niet uitgaat van volledig herstel naar de situatie van voor de werkzaamheden. [eiser] verliest, ten eerste, uit het oog dat de deskundige niet heeft kunnen vaststellen of de schutting voor aanvang van de werkzaamheden in één lijn van voor naar achteren stond. Ten tweede, heeft de deskundige beschreven dat een afwijking van circa 6 centimeter over een lengte van 28 meter schutting vrijwel niet te corrigeren is (zie rapport bladzijde 25-26).
2.8.1.
De andere bezwaren tegen de bevindingen zijn door de deskundige voldoende weerlegd. De reacties van [eiser] op het deskundigenbericht geven de rechtbank dan ook geen aanleiding af te wijken van de conclusies van de deskundige.
Onrechtmatigheid en causaal verband
2.9.
De deskundige heeft - kort weergegeven - geconcludeerd dat de toename van de geconstateerde vervormingen aan de oprit en de schutting van [eiser] (geheel) veroorzaakt zijn door de werkzaamheden die Bouwbedrijf [gedaagden] heeft uitgevoerd op het perceel [adres 2] , met uitzondering van de verzakking van de achterste tegel van de oprit langs de funderingsbalk van de schutting.
2.9.1.
Gelet op het feit dat Bouwbedrijf [gedaagden] aansprakelijkheid heeft erkend voor eventueel door haar handelen of nalaten ontstane schade en de inhoud van het deskundigenbericht, komt de rechtbank daarom tot het oordeel dat Bouwbedrijf [gedaagden] onrechtmatig heeft gehandeld en dat het causaal verband tussen de werkzaamheden en de schade aan het perceel van [eiser] vaststaat.
Herstelwerkzaamheden en schade
2.10.
Vervolgens is de vraag wat de omvang van de door [eiser] geleden schade is. Om die vraag te kunnen beantwoorden is van belang welke herstelwerkzaamheden moeten plaatsvinden om [eiser] in een toestand te brengen waarin hij zou hebben verkeerd als de werkzaamheden niet zouden hebben plaatsgevonden.
2.11.
Aangezien er sinds december 2021 geen wezenlijke toename van de vervorming van de fundering onder de schutting is opgetreden, heeft de deskundige geconcludeerd dat de draagkracht van de huidige fundering toereikend is om de schutting te kunnen dragen. Daarnaast verwacht de deskundige dat er in de toekomst geen verdere zetting van de fundering valt te verwachten.
2.11.1.
Op basis van die uitgangspunten en de conclusie dat de herstelwerkzaamheden in ieder geval zouden moeten bestaan uit het opheffen van de onregelmatigheid in de oprit en de scheefstand van de schutting, heeft de deskundige de herstelkosten begroot op een bedrag van € 12.947,- (inclusief BTW).
2.12.
Gelet op de bevindingen van de deskundige over de noodzakelijk uit te voeren herstelwerkzaamheden en de begrote herstelkosten, stelt de rechtbank de door [eiser] geleden schade door de werkzaamheden van Bouwbedrijf [gedaagden] vast op € 12.947,- (inclusief BTW). In haar conclusie van antwoord heeft Bouwbedrijf [gedaagden] een beroep gedaan op eigen schuld van [eiser] . Dat beroep heeft zij echter, mede bezien in het licht van de bevindingen van de deskundige, onvoldoende onderbouwd. De rechtbank gaat daaraan voorbij. De hoofdsom is dan ook tot een bedrag van € 12.947,- toewijsbaar.
Buitengerechtelijke kosten
2.13.
De rechtbank is van oordeel dat voldoende is komen vast te staan dat Risicontrol namens [eiser] buitengerechtelijke werkzaamheden heeft verricht ter vaststelling van de aansprakelijkheid en de schade.
De rechtbank oordeelt dat de omvang van die werkzaamheden en de hoogte van de daarop gebaseerde kosten (ad € 14.280,-) niet redelijk zijn. De rechtbank vindt, gelet op de relatief eenvoudige wijze waarop de schade kan worden hersteld en de, in verhouding tot de vordering van [eiser] , beperkte kosten die daarmee gemoeid zijn een bedrag ter grootte van de helft van het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke kosten, € 7.140,-, redelijk. Dat bedrag is relatief hoog ten opzichte van de toe te wijzen vordering, maar daar staat tegenover dat het niet de keuze van [eiser] is geweest dat werkzaamheden op het naastgelegen perceel plaatsvonden en die schade bij hem hebben veroorzaakt. De rechtbank ziet in de motivering van [eiser] geen aanleiding om uit te gaan van een hoger bedrag.
Toewijsbaar bedrag
2.14.
Uit het voorgaande volgt dat in totaal het volgende bedrag wordt toegewezen:
- hoofdsom
12.947,00
- buitengerechtelijke incassokosten
7.140,00
+
Totaal
20.087,00
Wettelijke rente
2.15.
De gevorderde wettelijke rente over het bedrag van € 20.087,00 is toewijsbaar met ingang van de dag van de dagvaarding, zijnde 12 juli 2022, omdat voor een eerdere verzuimdatum onvoldoende is gesteld.
Proceskosten en kosten deskundigenonderzoek
2.16.
Bouwbedrijf [gedaagden] stelt zich op het standpunt dat [eiser] als de overwegend in het ongelijk gestelde partij veroordeeld dient te worden in de proceskosten, waaronder de beslagkosten en deskundigenkosten.
[eiser] voert hiertegen aan dat zelfs als de rechtbank de conclusies van de deskundige zou volgen, er een aanzienlijk deel van de vordering van [eiser] zal worden toegewezen. Bovendien heeft Bouwbedrijf [gedaagden] geconcludeerd tot afwijzing van alle vorderingen van [eiser] . Bouwbedrijf [gedaagden] zou als de rechtbank de deskundige volgt, daarom in nog grotere mate in het ongelijk worden gesteld, aldus [eiser] .
2.17.
De rechtbank zal [eiser] als de overwegend in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten veroordelen. Weliswaar wijst de rechtbank een deel van de vordering van [eiser] toe, maar het toe te wijzen bedrag is heel veel minder dan de oorspronkelijke vordering en ook aanzienlijk minder dan Bouwbedrijf [gedaagden] inschatte en ook bereid was als schadevergoeding te betalen. Aannemelijk is daarom dat de procedure slechts is gevoerd omdat [eiser] een verkeerde inschatting had van de door Bouwbedrijf [gedaagden] te betalen schadevergoeding.
De proceskosten van Bouwbedrijf [gedaagden] worden begroot op:
- griffierecht
2.837,00
- salaris advocaat
3.642,00
(3,00 punten × € 1.214,00)
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
6.657,00

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
veroordeelt Bouwbedrijf [gedaagden] hoofdelijk om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 20.087,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het toegewezen bedrag, met ingang van 12 juli 2022, tot de dag van algehele voldoening,
3.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten van € 6.657,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [eiser] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
3.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
3.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.H. Gisolf en in het openbaar uitgesproken op 10 april 2024.

Voetnoten

1.HR 3 mei 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ1468.