In deze civiele zaak vordert eiser, een aannemer, betaling van een vergoeding van gedaagden, omdat zij een overeenkomst tot aanneming van werk eenzijdig hebben opgezegd. Gedaagden betwisten het bestaan van een overeenkomst en stellen dat partijen nog in onderhandeling waren. De rechtbank oordeelt dat er wel degelijk een overeenkomst tot stand is gekomen, aangezien gedaagden de offerte van eiser voor akkoord heeft ondertekend. De rechtbank wijst erop dat gedaagden de overeenkomst heeft opgezegd, waardoor eiser recht heeft op betaling van de overeengekomen prijs, verminderd met de besparingen die voortvloeien uit de opzegging. De rechtbank wijst een tussenvonnis omdat eiser nog nadere informatie moet verstrekken over de onderbouwing van zijn vordering.
De procedure begon met een dagvaarding op 27 september 2023, gevolgd door een conclusie van antwoord en een tussenvonnis. Tijdens de mondelinge behandeling op 3 april 2024 zijn pleitaantekeningen overgelegd. Eiser heeft meerdere offertes uitgebracht voor de verbouwing van de woning van gedaagden, maar er ontstond onenigheid over de inhoud en de kosten van de offertes. Gedaagden heeft de overeenkomst op 5 december 2022 opgezegd, wat leidde tot de vordering van eiser voor een vergoeding van € 25.187,17.
De rechtbank heeft ambtshalve getoetst of aan de wettelijke informatieplichten is voldaan en of er sprake is van oneerlijke bedingen. De rechtbank concludeert dat er een overeenkomst tot stand is gekomen en dat gedaagden deze eenzijdig heeft opgezegd. Eiser heeft recht op betaling, maar moet zijn vordering verder onderbouwen. De rechtbank draagt eiser op om aanvullende stukken in te dienen, waarna gedaagden kan reageren. De zaak wordt op 12 juni 2024 opnieuw behandeld.