In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 13 juni 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een vennootschap, en de inspecteur van de Belastingdienst. Eiseres had voor het jaar 2020 een aanslag vennootschapsbelasting (Vpb) ontvangen, waarbij een verzuimboete was opgelegd wegens het te laat indienen van de aangifte. Eiseres had haar postadres gewijzigd bij de Kamer van Koophandel, maar niet bij de Belastingdienst, wat leidde tot het niet ontvangen van belangrijke correspondentie. De rechtbank oordeelde dat de verantwoordelijkheid voor het tijdig doorgeven van het postadres bij eiseres lag. De rechtbank stelde vast dat de herinnering en aanmaning voor de aangifte naar het bij de Belastingdienst geregistreerde adres waren gestuurd en dat deze rechtsgeldig waren bekendgemaakt. Eiseres had de aangifte niet tijdig ingediend, wat de verzuimboete rechtvaardigde. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres ongegrond en handhaafde de verzuimboete van € 1.375, die door de Belastingdienst was verminderd in de bezwaarfase. Eiseres had niet aangetoond dat zij in financiële problemen verkeerde die een verdere vermindering van de boete rechtvaardigden. De rechtbank concludeerde dat de verzuimboete passend was, gezien het feit dat dit de derde verzuimboete was voor een soortgelijk verzuim.