ECLI:NL:RBNHO:2024:6187
Rechtbank Noord-Holland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beslissing op aanvraag tot beëindiging verplichte zorg en schadevergoeding in het kader van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg
Op 6 juni 2024 heeft de Rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar, uitspraak gedaan in een zaak betreffende de beëindiging van verplichte zorg op grond van artikel 8:19 van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz). De zaak betreft een verzoek van de officier van justitie om de verplichte zorg voor een betrokkene, geboren in Suriname, te beëindigen. De betrokkene had eerder een zorgmachtiging gekregen die tot 11 oktober 2024 geldig was. De rechtbank heeft de aanvraag tot beëindiging van de zorgmachtiging afgewezen, omdat de betrokkene zonder medicatie een ernstig risico op psychotische ontregelingen vertoont. De rechtbank oordeelde dat de diagnose schizofrenie, die door verschillende behandelaren was gesteld, nog steeds van toepassing is en dat de betrokkene zonder medicatie een gevaar voor zichzelf en anderen vormt.
Daarnaast heeft de rechtbank ook een verzoek tot schadevergoeding van de betrokkene afgewezen. De advocaat van de betrokkene had aangevoerd dat de officier van justitie te laat had gereageerd op de aanvraag tot beëindiging van de zorgmachtiging, wat volgens de advocaat een termijnoverschrijding betekende. De rechtbank oordeelde echter dat de officier van justitie niet onverwijld had gehandeld, maar dat er geen onderbouwing was voor de gestelde schade door de termijnoverschrijding. De rechtbank concludeerde dat er geen aanleiding was om een schadevergoeding toe te kennen, omdat de betrokkene niet had aangetoond dat hij schade had geleden door de vertraging.
De rechtbank heeft de zorgmachtiging gehandhaafd en de verzoeken tot beëindiging van de zorg en tot schadevergoeding afgewezen. De beschikking is openbaar uitgesproken en er staat cassatie open tegen deze beslissing.