9.2.Het is [stichting 4] niet toegestaan om, zonder toestemming van Stichting en de
Vennootschap, producten te verkopen/leveren aan de detailhandel (waaronder
mede begrepen, maar niet beperkt tot, supermarkten).”
15. Volgens de gedingstukken luidt de tekst van de etiketten van de voor de verkoop bestemde soepen als volgt:
Geschil16. In geschil is of het verzoek van eiseres om als ANBI te worden aangemerkt terecht is afgewezen.
17. Eiseres stelt zich op het standpunt dat zij als ANBI moet worden aangemerkt. Zij stelt dat haar activiteiten gericht zijn op het tegengaan van eenzaamheid onder ouderen en dat haar activiteiten binnen de wettelijk als algemeen nuttig aangewezen categorie ‘welzijn’ vallen. Eiseres stelt voorts dat met haar activiteiten uitsluitend of nagenoeg uitsluitend het algemeen belang wordt gediend en dat zij niet het particuliere belang van [De B.V.] en/of haar aandeelhouders dient. Verder stelt eiseres dat haar activiteiten niet primair gericht zijn op een sociaal belang of de particuliere belangen van de deelnemers aan haar activiteiten. Volgens eiseres is ook aan de kwantitatieve toets voldaan en dienen haar activiteiten niet meer ‘dan bijkomstig’ (10%) de particuliere belangen van [De B.V.] en/of haar aandeelhouders. Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en eiseres aan te merken als ANBI per 1 januari 2021.
18. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiseres terecht niet als ANBI is aangemerkt. Verweerder stelt dat de activiteiten van eiseres niet passen binnen de in de AWR als algemeen nuttig aangewezen categorie ‘welzijn’. Verweerder meent voorts dat eiseres met haar activiteiten mede de particuliere belangen van [De B.V.] en haar aandeelhouders dient. Daarnaast stelt verweerder dat de activiteiten van eiseres primair gericht zijn op een sociaal belang en op de particuliere belangen van de deelnemers, en daarmee niet primair en rechtstreeks op het algemeen belang. Ten slotte stelt verweerder dat, ook indien eiseres wel een algemeen belang zou beogen, de werkzaamheden meer dan ‘bijkomstig’ (10%) de particuliere belangen van [De B.V.] en haar aandeelhouders dienen, waardoor niet aan het criterium ‘uitsluitend of nagenoeg uitsluitend’ wordt voldaan. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
19. Voor het overige verwijst de rechtbank naar de gedingstukken.
Beoordeling van het geschil
20. Ingevolge artikel 5b, eerste lid, onder a, van de AWR, is een algemeen nut beogende instelling een instelling die:
- uitsluitend of nagenoeg uitsluitend het algemeen nut beoogt;
- haar gegevens op elektronische wijze via internet openbaar maakt;
- voldoet aan bij ministeriele regeling te stellen voorwaarden;
- gevestigd is in het Koninkrijk, in een andere lidstaat van de Europese Unie of in een bij ministeriele regeling aangewezen staat, en
- door de daartoe bevoegde inspecteur als zodanig is aangemerkt.
21. In het derde lid van artikel 5b van de AWR is - voor zover hier van belang - het volgende bepaald:
“3. Als algemeen nut in de zin van dit artikel wordt beschouwd:
a. welzijn;
(…)
m. het financieel of op andere wijze ondersteunen van een algemeen nut beogende instelling.”
22. De activiteiten dienen primair en rechtstreeks gericht te zijn op het algemeen belang (de kwalitatieve toets). Het gaat daarbij dus niet om de vraag of ten gevolge van die werkzaamheden om enigerlei reden (indirect) het algemeen belang gediend is (zie Hoge Raad 12 mei 2006, ECLI:NL:HR:2006:AT8202, rechtsoverweging 3.4). Als algemeen nuttige doelen kwalificeren slechts de wettelijke categorieën als bedoeld in artikel 5b lid 3 AWR. Bij de beoordeling of hiervan sprake is moet niet slechts worden gelet op de statutaire doelstelling van de stichting, maar ook op haar feitelijke werkzaamheden (zie Hoge Raad 25 november 2016, ECLI:NL:HR:2016:2666, rechtsoverweging 2.4.2). Ingevolge artikel 1a onder b. van de Uitvoeringsregeling Algemene wet inzake rijksbelastingen 1994 (hierna: de Uitvoeringsregeling) dient uit de regelgeving en de feitelijke werkzaamheden van eiseres te blijken dat eiseres uitsluitend of nagenoeg uitsluitend het algemeen belang dient (kwantitatieve toets). Onder ‘uitsluitend of nagenoeg uitsluitend’ dient ingevolge vaste jurisprudentie te worden verstaan voor 90% of meer. "dat naar spraakgebruik en maatschappelijke opvatting onder "het algemeen
nut beogende instellingen" zijn te verstaan lichamen wier doelstelling een werkzaamheid betreft, welke op zichzelf rechtstreeks het algemeen belang raakt - zoals bijvoorbeeld bejaardenzorg en genezing of verpleging van zieken en niet lichamen die ten doel hebben een werkzaamheid welke op zichzelf slechts dienstbaar is aan een particulier belang - zoals de ontspanning of het gezellig verkeer, waaraan een bepaalde kring personen behoefte heeft, - ook al moge van de voorziening in dit belang zijdelings een gunstige werking ten algemenen nutte uitgaan".
24. Verweerder heeft naar voren gebracht dat uit de statutaire doelstelling van eiseres niet bij voorbaat valt uit te sluiten dat eiseres rechtstreeks het algemeen belang beoogt. Ter zitting heeft verweerder toegezegd dat als uit de feitelijke activiteiten volgt dat eiseres het algemeen nut beoogt, wordt aangenomen dat de doelstelling volgens de statuten ook voldoen aan de kwalitatieve toets. Het komt dan ook aan op de vraag of de feitelijke werkzaamheden van eiseres rechtstreeks erop gericht zijn om het algemeen belang te dienen. Vervolgens is de vraag of is voldaan aan de kwantitatieve toets (de feitelijke werkzaamheden dienen het algemeen belang geheel of nagenoeg geheel). De bewijslast rust op eiseres. Zij moet dus tegenover de gemotiveerde stellingname van verweerder aannemelijk maken dat zij voldoet aan de krachtens de wet gestelde voorwaarden om te worden aangemerkt als ANBI.
25. Eiseres stelt dat zij met haar activiteiten het welzijn van kwetsbare ouderen en daarmee het algemeen nut dient. Partijen hebben in dit verband ter illustratie gewezen op een brief van de staatssecretaris van Financiën (Kamerbrief van 19 juni 2019, Kamerstukken 2018/2019, 35026, nr. 67). Ten aanzien van de categorie welzijn is in deze brief is het volgende opgemerkt:
"De vraag of een instelling het algemeen nut beoogt en dient, wordt beantwoord aan de hand van de feiten en omstandigheden van het desbetreffende geval. De jurisprudentie speelt daarbij een belangrijke rol. Uit de jurisprudentie van de Hoge Raad blijkt dat moet zijn voldaan aan een kwalitatieve toets en een kwantitatieve toets. De eerste toets moet uitwijzen of de statutaire doelstelling en feitelijke activiteiten primair en rechtstreeks zijn gericht op het algemeen nut. De tweede toets moet uitwijzen of met de werkzaamheden het algemeen nut voor ten minste 90% (uitsluitend of nagenoeg uitsluitend) wordt gediend. Een ANBI is niet algemeen nuttig indien de bestedingen een particulier belang dienen (voor meer dan 10%) of als de instelling feitelijk geen activiteiten verricht en de ANBI de van donateurs ontvangen bedragen of ingebracht vermogen oppot, kennelijk voor andere doeleinden dan voor het aanwenden voor het algemeen nut. De vraag of de activiteiten van een ANBI wel zijn gericht op het algemeen nut, doet zich bijvoorbeeld voor bij activiteiten die zien op ontspanning en vermaak. In principe zijn deze activiteiten gericht op een particulier belang van de deelnemers. Dat wordt anders beoordeeld bij uitstapjes en vakanties voor ouderen en zieken die zonder begeleiding niet meer buiten de deur of verpleegomgeving komen en in een sociaal isolement verkeren. In dat geval betreft het algemeen nuttige activiteiten, want zij dragen bij aan de bevordering van het welzijn van kwetsbare groepen. Het is in bepaalde situaties dus afhankelijk van de specifieke feiten en omstandigheden van het geval of het particulier belang of het algemeen nut voorop staat".
26.
Over de kwalificatie van welzijn als ‘algemeen nut’ is in de parlementaire geschiedenis bij de totstandkoming van artikel 5b van de AWR onder meer het volgende opgemerkt (Kamerstukken II 2011/12, nr. 33 006, nr. 3, blz. 24):
“Welzijn is een begrip waaronder een aantal zaken worden samengevat. Welzijn wordt in het woordenboek omschreven als de toestand waarbij men in materieel en geestelijk opzicht voorspoedig, gelukkig is. Instellingen die actief zijn in het bevorderen van het welzijn van eenieder, kunnen kwalificeren. Eenieder moet hier worden opgevat als een ruime kring, die openstaat voor iedereen en niet beperkt is tot een kleine groep, qua omvang of qua locatie. Onder welzijn vallen met name de doelen die vroeger onder charitatief werden gerangschikt, zoals armoedebestrijding, voedselbanken e.d. De instellingen moeten volgens hun doelstelling en met de door hen aangeboden diensten rechtstreeks het welzijn van anderen beogen, het is niet voldoende wanneer er slechts een bijkomend effect op het welzijn van anderen optreedt.”
27. De rechtbank is van oordeel dat de activiteiten van eiseres, vallend onder de noemer gezamenlijk koken en het bezoeken van ouderen door haar vrijwilligers, direct gericht zijn op het bevorderen van het welzijn van kwetsbare ouderen. Deze activiteiten zijn er rechtstreeks op gericht om eenzaamheid bij ouderen weg te nemen. De rechtbank volgt verweerder niet in zijn betoog dat de doelgroep van eiseres niet voldoende is afgebakend of juist te algemeen is. Niet in geschil is dat de activiteiten bijdragen aan het verminderen van eenzaamheid bij ouderen. Dit wordt ook bevestigd door het - ter zitting nader toegelichte - onderzoek dat eiseres heeft verricht naar de impact van haar activiteiten. De doelgroep is blijkens de stukken concreet omschreven en eiseres heeft haar strategie om eenzame ouderen te bereiken vastgelegd in het door haar opgestelde ‘beleidsstuk eenzaamheid’, zoals weergegeven onder 4. Eiseres heeft ter zitting - en dit is ook onweersproken gebleven - toegelicht dat het ‘beleidsstuk eenzaamheid’ een vastlegging betreft van haar bestaande activiteiten. Aannemelijk is dat eiseres de in dit beleidsstuk beschreven strategie om ouderen te bereiken gedurende de beoordelingsperiode ook daadwerkelijk ten uitvoer heeft gebracht. Uit het beleidsstuk volgt dat bij aanmelding bij [eiseres] een aantal gestandaardiseerde vragen worden gesteld om erachter te komen of de oudere eenzaam is en het leuk vindt om regelmatig bezoekjes van de vrijwilligers van eiseres te ontvangen. Ook volgt uit het beleidsstuk dat de doelgroep op diverse wijzen en via diverse kanalen wordt bereikt en dat daarbij wordt samengewerkt met lokale huisartsen, fysio’s, thuisorganisaties, buurthuizen en apotheken en met andere organisaties zoals het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Ter zitting heeft eiseres nader uiteengezet hoe de contacten, bijvoorbeeld met de huisartsen en de fysio’s, verlopen en hoe daarbij haar doelgroep - de eenzame ouderen - wordt bereikt.
28. Voorts is de rechtbank van oordeel dat de kookdagen en de bezoeken van ouderen door vrijwilligers niet primair zijn gericht op vermaak of ontspanning. Vermaak en ontspanning zijn aan te merken als bijkomende effecten van de primaire doelstelling van eiseres om met haar activiteiten eenzaamheid onder ouderen tegen te gaan. De activiteiten draaien niet om ontspanning of het gezellig verkeer, waaraan een bepaalde kring personen behoefte heeft, maar om bestrijding van eenzaamheid, hetgeen voorziet in een behoefte die van wezenlijk belang is voor het welzijn van de betrokken. In dat opzicht kan niet worden gezegd dat de activiteiten zijn gericht op particuliere belangen van de deelnemers. Het welzijn van de ouderen is in die zin niet het bijkomend effect maar de primaire doelstelling van de activiteiten van eiseres. Hierbij merkt de rechtbank op dat de activiteiten van eiseres voldoende vergelijkbaar zijn met de in bovenvermelde Kamerbrief van de staatssecretaris genoemde voorbeelden, namelijk de gevallen waarin sprake uitstapjes en vakanties voor ouderen en zieken die zonder begeleiding niet meer buiten de deur of verpleegomgeving komen en in een sociaal isolement verkeren. Het algemeen nut staat aldus voorop bij eiseres en het bijkomende effect van ontspanning en vermaak staan er niet aan in de weg om eiseres als algemeen nut beogende instelling aan te merken.
29. De rechtbank volgt verweerder niet in zijn betoog dat het sociale belang van de activiteiten van eiseres eraan in de weg staan om aan te nemen dat de activiteiten van eiseres rechtstreeks zijn gericht op het algemeen belang. Uit het beleidsplan, de website en het ‘beleidsstuk eenzaamheid’, volgt dat de activiteiten van eiseres niet alleen erop zijn gericht om in zijn algemeenheid verbindingen leggen en de sociale cohesie te bevorderen, maar dat de activiteiten van eiseres er ook concreet op zijn gericht eenzaamheid bij ouderen tegen te gaan.
30. Partijen zijn verder verdeeld over de vraag of de activiteiten van eiseres gericht zijn op het particuliere belang van [De B.V.] en/of haar aandeelhouders. De rechtbank overweegt dienaangaande als volgt.
31. In de eerste plaats overweegt de rechtbank dat de commerciële activiteiten van [De B.V.] zijn ondergebracht in een afzonderlijke rechtspersoon (de BV) en aldus zijn afgescheiden van de activiteiten van eiseres. De commerciële activiteiten van de BV staan er in beginsel niet aan in de weg om de activiteiten van eiseres aan te merken als algemeen nut beogend. In de op 10 maart 2023 gewijzigde statuten van eiseres (zie onder 6) is voorts vastgelegd dat de aandeelhouders van [De B.V.] en haar uiteindelijke belanghebbenden nooit een meerderheid van stemmen in het bestuur van de BV kunnen verkrijgen. Hiermee is gewaarborgd dat zij niet het handelen van eiseres kunnen bepalen en dat eiseres en de BV onafhankelijk van elkaar blijven functioneren.
32. De rechtbank acht voorts aannemelijk dat [De B.V.] aanzienlijke marketingvoordelen geniet van de activiteiten van eiseres. Aannemelijk is dat de algemeen nuttige activiteiten van eiseres de verkopen van soep door de BV bevorderen en dat de activiteiten van eiseres de naamsbekendheid van het merk [merknaam] vergroten. [De B.V.] maakt hiervan ook gebruik doordat de activiteiten van eiseres staan vermeld op de etiketten van de voor verkoop bestemde soepen (zie onder 15). Daarnaast is aannemelijk dat het merkenrecht in waarde stijgt door de positieve invloed van activiteiten van eiseres op de uitstraling en ontwikkeling van het merk [merknaam] , terwijl niet in geschil is dat het merkenrecht ‘ [merknaam] ’ in eigendom toebehoort aan de BV. Hieruit volgt dat [De B.V.] door de activiteiten van eiseres ook het voordeel heeft van de waardestijging van het merkenrecht. De marketingvoordelen en de waardestijging van het merkenrecht komen in beginsel ten goede aan [De B.V.] en aan haar aandeelhouders.
33. De vraag is of tegenover bovengenoemde marketingvoordelen en de waardestijging van het merkenrecht voldoende tegenprestaties staan van [De B.V.] aan eiseres. Uit artikel 2 van de ‘Overeenkomst Gebruik Merkenrecht ‘ [merknaam] ’’ (weergegeven onder 12) maakt de rechtbank op dat de tegenprestaties van de BV bestaan uit operationele ondersteuning en financiële ondersteuning van eiseres doordat [De B.V.] jaarlijks tenminste 50% van haar jaarwinst doneert aan eiseres. De rechtbank volgt eiseres ook voor zover zij betoogt dat de tegenprestaties van de BV erin bestaan dat eiseres het (niet-exclusieve) recht heeft om het merkenrecht van de BV om niet te gebruiken. Dit gebruiksrecht om niet is vastgelegd in genoemde overeenkomst.
34. Partijen houdt verdeeld de vraag of de genoemde tegenprestaties van voldoende omvang zijn om te kunnen vaststellen dat de BV en/of haar aandeelhouders geen voordelen hebben van de activiteiten van eiseres. Verweerder stelt dat dit niet het geval is. Ook op dit punt rust de bewijslast op eiseres. De rechtbank is van oordeel dat eiseres op dit punt niet voldoende bewijs heeft geleverd. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
35. Op basis van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting stelt de rechtbank vast dat de jaarlijkse donaties van de BV aan eiseres € 42.464 (2020), € 76.857 (2021) en circa € 250.000 (2022), hebben bedragen en dat voor 2023 de jaarstukken worden opgemaakt waarbij de donatie naar verwachting ongeveer € 150.000 zal bedragen. De rechtbank begrijpt dat de BV hiermee in feite niet meer dan circa 50% van haar jaarwinsten over de voorafgaande jaren heeft gedoneerd.
36. Eiseres heeft - hoewel dat wel op haar weg lag - geen berekening of inschatting gemaakt van de genoemde marketingvoordelen en van de waardeaangroei van haar merkenrecht als gevolg van de activiteiten van eiseres. Evenmin is inzichtelijk gemaakt wat de waarde is van het (niet-exclusieve) gebruiksrecht van het merkenrecht en wat de aard en de omvang is van de operationele ondersteuning van eiseres door de BV. Voorts ontbreken jaarstukken van [De B.V.] en bieden de gedingstukken onvoldoende aanknopingspunten om een beeld te krijgen van de activiteiten van de BV en het winstaandeel dat de BV en haar aandeelhouders toekomt op basis van haar eigen activiteiten. Hierbij speelt in het bijzonder de vraag in hoeverre [De B.V.] zelf marketingactiviteiten ontplooit en of haar uit dien hoofde voordelen toekomen die niet toerekenbaar zijn aan de activiteiten van eiseres.
37. In dit verband weegt de rechtbank voorts mee dat de mogelijkheid bestaat dat de BV de ‘Overeenkomst Gebruik Merkenrecht ‘ [merknaam] ’’ met eiseres opzegt. Het feit dat het bestuur en/of de uiteindelijke belanghebbenden van de BV in kwantitatief opzicht geen doorslaggevende stem hebben in eiseres brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel. Met opzegging zou het gebruik om niet van het merkenrecht vervallen. Ook de jaarlijkse winstdonaties zouden daarmee onzeker worden. De statuten van [De B.V.] bieden op zichzelf bezien onvoldoende zekerheid voor continuering van de jaarlijkse winstdonaties van de BV aan eiseres. Ter zake van de winstbestemming geldt volgens artikel 18 lid 2 van de statuten van de BV dat de algemene vergadering van aandeelhouders voor een gedeelte ter grootte van maximaal een percentage van vijftig procent (50 %) kan besluiten tot uitkering aan de aandeelhouders. Het overige gedeelte van de vrij uitkeerbare winst - met een minimum van vijftig procent (50 %) - dient te worden gedoneerd aan eiseres en/of te worden geïnvesteerd casu quo aangewend met inachtneming van het doel van de BV. Uit deze laatste zinsnede volgt dat de ava ertoe kan besluiten het overige gedeelte van de uitkeerbare winst niet te doneren aan eiseres maar aan andere doelen te besteden. Investeringen in de BV en aanwending van winst met inachtneming van het doel van de BV, zijn uitgaven die niet ten goede komen aan eiseres.
38. Het voorgaande - in onderlinge samenhang beschouwd - brengt de rechtbank tot het oordeel dat [De B.V.] eiseres onvoldoende compenseert voor bovengenoemde voordelen. De rechtbank kan niet met voldoende zekerheid vaststellen dat de BV per saldo geen voordeel heeft of kan verkrijgen van de activiteiten van eiseres. Hierdoor bestaat de mogelijkheid dat de BV en haar aandeelhouders in belangrijke mate worden bevoordeeld door de activiteiten van eiseres. Gelet hierop zijn met de activiteiten van eiseres particuliere belangen gemoeid en staat dit de ANBI-status van eiseres in de weg.
39. Gelet op het voorgaande komt de rechtbank niet toe aan de kwantitatieve toets en de vraag of eiseres met haar werkzaamheden meer dan bijkomstig (10%) andere belangen dient. Ter zitting heeft eiseres aangegeven dat met verwijzing naar andere ANBI’s geen beroep wordt gedaan op het gelijkheidsbeginsel en dat evenmin aan de orde is de vraag of zij moet worden aangemerkt als een steunstichting in de zin van het derde lid aanhef en onderdeel m van artikel 5b van de AWR, zodat dit geen behandeling behoeft.
40. Gelet op het hiervoor overwogene zal het beroep ongegrond worden verklaard.
Proceskosten
Er is geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.A. Fase, voorzitter, en mr. G.H. de Soeten en
mr. P.A. Caljé, leden, in aanwezigheid van H. van Lingen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 12 juni 2024.
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift per post verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Amsterdam (belastingkamer).
U kunt digitaal beroep instellen via www.rechtspraak.nl. Daar klikt u op “Formulieren en inloggen”. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
bij het hogerberoepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
het hogerberoepschrift moet, indien het op papier wordt ingediend, ondertekend zijn. Verder moet het ten minste het volgende vermelden:
de naam en het adres van de indiener;
de datum van verzending;
een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
e redenen waarom u het niet eens bent met de uitspraak (de gronden van het hoger beroep).