ECLI:NL:RBNHO:2024:6600

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
20 juni 2024
Publicatiedatum
28 juni 2024
Zaaknummer
11109505 CV EXPL 24-1066
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Verstek
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ambtshalve toetsing van het huurreglement van Woningbouwvereniging Oostzaanse Volkshuisvesting met betrekking tot oneerlijke bedingen

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland, locatie Zaanstad, op 20 juni 2024 een verstekvonnis uitgesproken in een huurgeschil tussen de eisende partij en de gedaagde partij. De eisende partij heeft de gedaagde partij gedagvaard wegens huurachterstand en vordert betaling van een bedrag van € 532,54, vermeerderd met buitengerechtelijke incassokosten, wettelijke rente en proceskosten. De gedaagde partij is niet verschenen, waardoor verstek is verleend.

De kantonrechter heeft ambtshalve het huurreglement van de eisende partij getoetst op oneerlijke bedingen. Hierbij is gekeken naar de toepasselijkheid van algemene voorwaarden en of deze in strijd zijn met de Richtlijn 93/13/EEG betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten. De kantonrechter heeft vastgesteld dat artikel 5.1 van het huurreglement, dat betrekking heeft op buitengerechtelijke incassokosten, oneerlijk is omdat het afwijkt van de wettelijke regeling. Dit heeft geleid tot de afwijzing van de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten.

De kantonrechter heeft de huurachterstand van € 532,54 toegewezen, maar de gevorderde vervallen rente afgewezen wegens onduidelijkheid over de berekening. De wettelijke rente is toegewezen vanaf de datum van de dagvaarding. De gedaagde partij is in de proceskosten veroordeeld, en de vordering is voor het overige afgewezen. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
locatie Zaanstad
Zaaknr./rolnr.: 11109505 CV EXPL 24-1066
Uitspraakdatum: 20 juni 2024
Verstekvonnis in de zaak van:
[eiser]
te [plaats]
de eisende partij
gemachtigde: [gemachtigde 1] en [gemachtigde 2]
tegen
[gedaagde]
te [plaats]
de gedaagde partij
niet verschenen

1.De procedure

1.1.
De eisende partij heeft de gedaagde partij gedagvaard. Tegen de gedaagde partij is verstek verleend.

2.De vordering

2.1.
De eisende partij vordert – samengevat – veroordeling van de gedaagde partij tot betaling van de huurachterstand, vermeerderd met buitengerechtelijke incassokosten, wettelijke rente en de proceskosten.
2.2.
De eisende partij legt aan de vordering ten grondslag – kort weergegeven – dat de gedaagde partij tekortschiet in de nakoming van de huurovereenkomst.

3.De beoordeling

Ambtshalve toetsing van:Huurreglement [eiser](hierna: het huurreglement)
3.1.
Voordat de kantonrechter een eindoordeel over de vordering kan geven, moet de kantonrechter eerst ambtshalve beoordelen of op de overeenkomst met de gedaagde partij algemene voorwaarden van toepassing zijn en zo ja, of daarin geen bedingen zijn opgenomen die oneerlijk zijn ten opzichte van een consument, in de zin van artikel 3 van de
Richtlijn 93/13/EEG betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten (hierna: de Richtlijn), omdat dit gevolgen kan hebben voor (de hoogte van) de vordering. Dit artikel is in het Nederlandse recht tot uitdrukking gebracht in artikel 6:233 onder a van het Burgerlijk Wetboek (BW), waarin kort gezegd is bepaald dat een beding dat onredelijk bezwarend is, vernietigbaar is.
3.2.
De kantonrechter moet in dit verband beoordelen of bedingen, waaraan een consument gebonden is zonder dat daarover afzonderlijk is onderhandeld, in strijd met de goede trouw het evenwicht tussen de uit de overeenkomst voortvloeiende rechten en verplichtingen van partijen ten nadele van de consument aanzienlijk verstoren. In dat geval moet de kantonrechter daar consequenties aan verbinden, met de bedoeling dat de consument erop kan vertrouwen dat de ‘kleine lettertjes’ niet oneerlijk voor hem uitpakken – en dat hij wordt beschermd als hij zijn handtekening heeft gezet onder een overeenkomst waarin oneerlijke bedingen blijken te zijn opgenomen.
3.3.
De kantonrechter voegt hier nog aan toe dat het gaat om een beoordeling van de bedongen afspraken, die de rechten en plichten van partijen over en weer vastleggen en waar de consument door het sluiten van de overeenkomst contractueel aan kan worden gehouden. Of de eisende partij de consument ook daadwerkelijk aan die afspraken houdt, of in de praktijk alleen naleving van wettelijke bepalingen verlangt, is in dit verband niet relevant. De omstandigheid dat een eisende partij alleen een beroep doet op wettelijke bepalingen ontslaat de kantonrechter namelijk niet van de verplichting om ambtshalve te toetsen. In dat laatste geval heeft de eisende partij ook geen recht op de gevorderde wettelijke vergoeding. [1] Dat geldt voor de gevorderde hoofdsom, maar ook voor bijkomende vorderingen, zoals de gevorderde vergoedingen voor gemaakte buitengerechtelijke incassokosten of rente.
3.4.
Samenvattend moet de kantonrechter in iedere procedure over ieder onderdeel van de vordering beoordelen of daarover in de algemene voorwaarden afspraken zijn gemaakt en of die afspraken al dan niet eerlijk zijn ten opzichte van de consument. Als de kantonrechter oordeelt dat een contractuele afspraak niet eerlijk is, moet het beding worden vernietigd en moet de vordering op dat onderdeel worden afgewezen (ook als de eisende partij in de procedure een beroep doet op wettelijke bepalingen in plaats van op die contractuele afspraak).
Huurprijswijzigingsbeding
3.5.
Artikel 3.1 van het huurreglement betreft een huurprijswijzigingsbeding. Omdat het beding verwijst naar de wettelijke regels omtrent het wijzigen van de huurprijs, is de kantonrechter van oordeel dat voornoemd artikel niet oneerlijk is.
Buitengerechtelijke incassokosten en proceskosten
3.6.
In artikel 5.1 van het huurreglement is het volgende opgenomen:

(…) Indien de huurder twee termijnen in gebreke blijft de verschuldigde huurpenningen te voldoen, zal tot invordering langs gerechtelijke weg worden overgegaan. Alle kosten die nodig zijn voor deze invordering zowel gerechtelijke en buitengerechtelijk, verhoogd met de wettelijke rente, zijn voor rekening van de huurder.
3.7.
De kantonrechter is van oordeel dat artikel 5.1 oneerlijk is, omdat het ten nadele van de consument afwijkt van de wettelijke regeling over buitengerechtelijke incassokosten. De eisende partij heeft op grond van dit beding de vrije hand in het ongelimiteerd in rekening brengen van een bedrag aan incassokosten indien er als gevolg van een niet-nakomen door de consument maatregelen moeten worden genomen. De bedongen kosten zijn niet gespecificeerd. Dat zou dus tot gevolg hebben dat de consument belast wordt met hogere kosten dan wettelijk is toegestaan. In de wettelijke regeling is de consument immers uitsluitend gemaximeerde buitengerechtelijke kosten verschuldigd, mits is voldaan aan het bepaalde in artikel 6:96 lid 6 BW, waarbij de aanmaning als bedoeld in dat artikellid moet voldoen aan de door de Hoge Raad in zijn arrest van 25 november 2016 (ECLI:NL:HR:2016:2704) gestelde eisen. De voorwaarde heeft aldus een aanzienlijk bredere strekking dan wat aan de consument op grond van artikel 6:96 BW en het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten in rekening mag worden gebracht. Bovendien ontbreekt in het beding de voorwaarde dat er eerst een aanmaning moet zijn verstuurd zoals hiervoor beschreven. Contractuele afwijking van dwingendrechtelijke bepalingen is, op grond van het arrest van de Hoge Raad van 10 februari 2023 [2] onredelijk bezwarend in de zin van art. 6:233, aanhef en onder a, BW en daarmee oneerlijk in de zin van de Richtlijn.
3.8.
Artikel 5.1 ziet ook op de proceskosten. Voor zover de eisende partij op grond van dit beding aanspraak kan maken op gerechtelijke kosten die boven het liquidatietarief uitkomen, is dit beding oneerlijk. Dit heeft echter geen gevolg voor de proceskostenveroordeling in deze procedure, omdat de (kanton)rechter op grond van de artikelen 237 en 242 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering ertoe gehouden is om de (grotendeels) in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten te veroordelen en deze proceskosten niet lager mogen worden vastgesteld dan het liquidatietarief.
Gevolgen van deze toetsing
3.9.
De eisende partij heeft zich in de dagvaarding op het standpunt gesteld dat het huurreglement geen onredelijk bezwarende bedingen bevat. De kantonrechter gaat er daarom vanuit de eisende partij geen behoefte heeft om zich daar verder nog over uit te laten. De kantonrechter volgt de eisende partij niet in haar standpunt gelet op hetgeen hiervoor is overwogen en vernietigt artikel 5.1 van het huurreglement voor zover dit artikel betrekking heeft op buitengerechtelijke incassokosten. Dat betekent dat de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten worden afgewezen.
Huurachterstand
3.10.
De huurachterstand van € 532,54 (€ 2.130,16 - € 1.597,62 aan deelbetalingen) komt de kantonrechter niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal daarom worden toegewezen.
Rente
3.11.
De gevorderde vervallen rente zal worden afgewezen, omdat niet duidelijk is over welk bedrag die rente is berekend. Omdat de buitengerechtelijke incassokosten worden afgewezen, hadden de deelbetalingen die de gedaagde partij heeft gedaan op grond van artikel 6:44 BW immers eerst in mindering moeten worden gebracht op de rente en vervolgens op de hoofdsom. Bij gebrek aan een overzicht van de vervallen rente kan niet worden vastgesteld in hoeverre de vervallen wettelijke rente mogelijk reeds is voldaan met de deelbetalingen en over welk deel van de hoofdsom vervolgens nog wettelijke rente verschuldigd was. De kantonrechter ziet daarom aanleiding om de wettelijke rente toe te wijzen vanaf de datum van de dagvaarding.
Conclusie
3.12.
De vordering wordt gedeeltelijk toegewezen.
3.13.
De gedaagde partij wordt overwegend in het ongelijk gesteld en zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld.

4.De beslissing

De kantonrechter:
4.1.
veroordeelt de gedaagde partij om aan de eisende partij te betalen een bedrag van € 532,54 aan huurachterstand, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 7 mei 2024 tot aan de dag van volledige betaling;
4.2.
veroordeelt de gedaagde partij in de proceskosten, tot op heden aan de zijde van de eisende partij begroot op:
€ 137,39 wegens dagvaardingskosten,
€ 328,00 wegens griffierecht en
€ 135,00 wegens salaris gemachtigde;
4.3.
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
4.4.
wijst de vordering voor het overige af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Woerdman en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter

Voetnoten

1.Dat volgt uit arresten van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 27 januari 2021 (ECLI:EU:C:2021:68) en 8 december 2022 (ECLI:EU:C:2022:971).
2.ECLI:NL:HR:2023:198, r.o. 3.8.4