ECLI:NL:RBNHO:2024:6801

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
8 juli 2024
Publicatiedatum
4 juli 2024
Zaaknummer
15/005031-22 (P)
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het tot ontploffing brengen van een vuurwerkbom en bedreiging met vuurwerk

Op 8 juli 2024 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van het tot ontploffing brengen van een vuurwerkbom en bedreiging met vuurwerk. De verdachte werd veroordeeld voor het tot ontploffing brengen van een vuurwerkbom, bestaande uit zwaar vuurwerk en benzine, bij de voordeur van een woning op 5 juni 2021. Dit leidde tot gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor de bewoners. Twee maanden later, op 2 augustus 2021, heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan bedreiging door zwaar vuurwerk af te steken nabij dezelfde woning. De rechtbank sprak de verdachte vrij van brandstichting van een auto, maar legde een gevangenisstraf op van 30 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk. De rechtbank oordeelde dat de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure aanleiding gaf tot strafvermindering. De vorderingen van benadeelde partijen werden deels toegewezen, waarbij immateriële schadevergoeding werd toegewezen aan de slachtoffers van de bedreiging en brandstichting. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers, die gevoelens van onveiligheid en angst hebben ervaren.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Haarlemmermeer
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/005031-22 (P)
Uitspraakdatum: 8 juli 2024
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 10, 11 en 24 juni 2024 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1986 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het [adres] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officieren van justitie (hierna: de officier van justitie) en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman, mr. R. Tetteroo, advocaat te Rotterdam, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

De verdachte wordt onder feit 1, zakelijk weergegeven, verweten dat hij op 5 juni 2021 en 21 juni 2021 brand heeft gesticht te Koog aan de Zaan bij respectievelijk een voordeur van een woning en een voertuig, terwijl daardoor levensgevaar of zwaar lichamelijk letsel te duchten was. Onder feit 2 wordt hem verweten dat hij op 2 augustus 2021 [slachtoffer 1] en/of zijn familie heeft bedreigd door (zwaar) vuurwerk bij hun woning af te steken.
De volledige tenlastelegging is opgenomen als bijlage I bij dit vonnis.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder feit 1 ten laste gelegde feit, voor wat betreft het incident van 5 juni 2021. Daarnaast is gerekwireerd tot bewezenverklaring van feit 2.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit voor de onder feit 1 en feit 2 ten laste gelegde feiten omdat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is waaruit zou volgen dat de verdachte op de plaats delict is geweest. Subsidiair heeft de raadsman bepleit dat ten aanzien van feit 1 geen gemeen gevaar voor goederen, levensgevaar of zwaar lichamelijk letsel te voorzien was, en ten aanzien van feit 2 dat het afsteken van vuurwerk niet kwalificeert als een strafrechtelijke bedreiging.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Partiële vrijspraak feit 1De rechtbank is, met de verdediging en de officier van justitie, van oordeel dat met onvoldoende zekerheid uit het dossier kan worden afgeleid dat de verdachte betrokken was bij het incident van 21 juni 2021 en wat zijn rol dan zou zijn geweest. De verdachte moet daarom partieel worden vrijgesproken van het onder feit 1 ten laste gelegde feit met betrekking tot het incident van 21 juni 2021.
3.3.2
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten op grond van de bewijsmiddelen die in bijlage II bij dit vonnis zijn vervat.
3.3.3
Bewijsmotivering
Inleiding incident 5 juni
Op 5 juni 2021 omstreeks 23:42 uur wordt een voorwerp tot ontploffing gebracht bij de voordeur van de woning aan het [adres slachtoffers] . Aangever [slachtoffer 2] heeft aangegeven dat hij op het moment van de ontploffing in de woonkamer was toen hij een vreselijke donderslag hoorde, waarna hij een sterke brandlucht rook en hij zag dat de voordeur in brand stond. Als gevolg van de ontploffing is een raam vernield, is de voordeur ontzet en is brandschade ontstaan.
Bij het forensisch onderzoek zijn snippers en een blauwe dop aangetroffen die passen bij vuurwerk van het type Cobra. Ook is een vloeibare substantie aangetroffen, waarbij door het NFI stoffen afkomstig van motorbenzine zijn aangetoond. Daarnaast is een deels gesmolten drinkflesje aangetroffen op de deurmat, en lagen er resten van tiewraps in de voortuin. Dit beeld, in combinatie met de aangetroffen schade, leidt tot de conclusie dat de explosie is veroorzaakt door een zogeheten vuurwerk-brandstofcombinatie, waarbij een stuk zwaar vuurwerk wordt verbonden aan een flesje voorzien van een ontbrandbare vloeistof om zo een ontploffing en/of brand te creëren.
Op camerabeelden is te zien dat een man met een zwarte jas tot de heup met een wit/lichtkleurige logo op de linkerborst met een fiets, gelijkend op een mountainbike zonder achterspatbord aan de hand, komt aanlopen in de richting van de woning. Deze persoon gooit vervolgens een oplichtend voorwerk over de schutting van de woning en rent daarna weg in de richting van de straat Veeringveld.
Inleiding incident 2 augustus
Op maandag 2 augustus 2021 omstreeks 23.46 uur, kregen politiemedewerkers een melding om te gaan naar het [adres slachtoffers] omdat daar zwaar vuurwerk zou zijn aangestoken. Het betreft een incident bij de woning waar in 2021 al meerdere incidenten en brandstichtingen hebben plaatsgevonden die tot grote onrust in de buurt hebben geleid. Daar aangekomen heeft de politie in het gras van de groenstrook achter de schutting bij de woning aan het [adres slachtoffers] een donkere plek gezien, waarbij resten karton en blauw plastic werden aangetroffen die passen bij vuurwerk van het type Cobra. Deze plek was niet in de directe nabijheid van woningen.
Bij het uitkijken van camerabeelden is te zien dat op maandag 2 augustus 2021, om 23.43 uur, twee fietsers langs de woning [adres slachtoffers] rijden. De fietsers stoppen op de kruising Veeringveld-De Glazenmaker en blijven stil staan. Te zien is daarna dat door fietser 1 een voorwerp richting de groenstrook wordt gegooid waar lichtgevende vonkjes vanaf komen. Vervolgens fietsen beiden fietsers snel weg en steken over. Daarna is te zien dat het voorwerp ontploft.
Op basis van verschillende camerabeelden komt de politie tot het volgende signalement:
- Fietser 1: man met een normaal postuur met donkere kleding, een lichtkleurige pet en een donkerkleurige sjaal voor de mond.
- Fietser 2: man met lichte jas met daaronder een donker shirt, lichte schoenen, een zwarte broek en donker halflang haar, met inhammen ter hoogte van de slapen en bakkebaarden tot halverwege de oren. De punt van de neus van fietser 2 loopt ietwat naar beneden. Op zijn fiets is een kinderzitje bevestigd.
Betrokkenheid van de verdachte [verdachte] bij incidenten 5 juni en 2 augustus
De rechtbank komt tot een partiële bewezenverklaring van feit 1 ten aanzien van het feit van 5 juni en een bewezenverklaring van feit 2 op basis van het navolgende.
Uit onderzoek van het NFI is gebleken dat de drinkrand van het flesje dat gesmolten voor de voordeur is aangetroffen bij het incident van 5 juni, een relatief grote hoeveelheid DNA - met een bewijskracht van meer dan 1 miljard – van [verdachte] bevat. [verdachte] heeft geen verklaring kunnen geven voor de vraag hoe zijn DNA op het flesje is beland dat gebruikt is bij de ontploffing.
Bij de doorzoeking van de woning van [verdachte] op 19 januari 2022 wordt door de politie een mountainbike van het merk Giant, type Rapid aangetroffen, met een wit klik-lichtje op de rechterzijde van het stuur en een rood klik-lichtje op de zadelpen. Dit komt overeen met de fiets van fietser 1, als gezien op de camerabeelden van het incident van 2 augustus. Over de fiets hing een zwartkleurige jas met capuchon van het merk The North Face. De locatie van het witte merkje aan de linker voorzijde van de jas komt overeen met de witte vlek die op de camerabeelden van het incident van 5 juni is te zien aan de voorkant van de zwarte jas die gedragen werd door de dader. Ook zijn Nike schoenen aangetroffen die grote gelijkenissen vertonen met de schoenen die te zien zijn op de camerabeelden: beide sneakers hebben een lichtkleurige zool en een lichtkleurig accent dat schuin over de voet naar boven in de richting van de vetersluiting loopt. De rechtbank merkt hierbij op dat [verdachte] onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij deze kleding pas ná 5 juni 2021 heeft verkregen, zoals door de verdediging betoogd, nu dit standpunt niet concreet is gemaakt.
Bij de doorzoeking in de galerijflat waar [verdachte] woont is op de galerij tevens een herenfiets van het merk Gazelle aangetroffen, voorzien van een zwart kinderzitje met grijskleurige arm en hoofdleuning op de bagagedrager. De fiets is eigendom van de buurman van [verdachte] , de heer [medeverdachte] . Deze fiets vertoont meerdere zeer specifieke gelijkenissen met de fiets van fietser 2, zoals te zien op camerabeelden, waaronder de gekantelde hoek van het kinderzitje. [medeverdachte] en [verdachte] wonen op ongeveer 15 minuten fietsafstand van het [adres slachtoffers] .
Enkele uren vóór het incident van 2 augustus straalde de telefoon van [verdachte] aan op de zendmast die dekking biedt aan het [adres slachtoffers] . Dat gebeurde niet vaak; in de periode van 30 maart 2021 tot en met 14 september 2021 is de telefoon van [verdachte] in totaal op drie verschillende dagen verbonden met deze zendmast. Uit onderzoek naar de telefoon van [medeverdachte] is verder gebleken dat [medeverdachte] en [verdachte] in de avond van 2 augustus verschillende berichten uitwisselen. Om 22.41 uur, ongeveer een uur voor de ontploffing, stuurt [verdachte] naar [medeverdachte]
even wc en dan klaar, en dan 2 minuten later
klaar. Om 22:54 uur stuurt [verdachte]
Klaar bro?, waarop [medeverdachte] om 23.00 uur reageert met
jaa.
[medeverdachte] is tot slot door verschillende verbalisanten herkend als fietser 2. Verbalisanten G.O. 856029, G.O. 880912 en T01030710 hebben op basis van bewegende camerabeelden en het in persoon zien van [medeverdachte] onafhankelijk van elkaar geverbaliseerd dat zij [medeverdachte] herkennen als fietser 2, onder andere door zijn typische hoge haargrens en inhammen. Bovendien is [medeverdachte] in het bezit van een jas die overeenkomt met de jas die door fietser 2 werd gedragen voor wat betreft hoogte van de jas, kleur kraag en lengte van de mouwen.
Tussenconclusie betrokkenheid [verdachte] bij incidenten 5 juni en 2 augustus
De rechtbank is op basis van deze feiten, in onderlinge samenhang bezien, van oordeel dat [verdachte] de persoon is geweest die op 5 juni 2021 de vuurwerk-brandstofcombinatie tegen de woning aan de [adres slachtoffers] tot ontploffing heeft gebracht. De rechtbank komt hierbij niet tot een bewezenverklaring van het aspect medeplegen, nu uit het dossier onvoldoende naar voren komt dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking. De rechtbank komt voor het incident van 5 juni tevens tot een bewezenverklaring van de bestanddelen “ten gevolge waarvan de voordeur van de woning deels is verbrand” en “en/of de voordeur en/of de deurpost is vernield”, nu uit de aangifte van [slachtoffer 2] volgt dat de voordeur in brand heeft gestaan en ontzet was, en ook uit het forensisch onderzoek blijkt dat roetschade op de voordeur is aangetroffen.
Op basis van de zeer specifieke herkenningen van de fietsen, de herkenning van [medeverdachte] door verschillende verbalisanten, het uitgewisselde berichtenverkeer tussen [medeverdachte] en [verdachte] in het uur voorafgaand aan het incident en de betrokkenheid bij het incident van 5 juni 2021, is de rechtbank bovendien van oordeel dat het niet anders kan dan dat [medeverdachte] en [verdachte] de personen zijn die te zien zijn op de camerabeelden, waarbij [verdachte] als fietser 1 de persoon is die het vuurwerk op 2 augustus 2021 heeft afgestoken.
Gemeen gevaar voor goederen, levensgevaar en/of zwaar lichamelijk letsel
De raadsman heeft aangevoerd dat in het forensisch dossier onvoldoende concrete feiten zijn gesteld waaruit kan worden afgeleid dat als gevolg van de brandbom op 5 juni 2021 sprake was van gemeen gevaar voor goederen, levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel. De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt daartoe als volgt.
Uit vaste jurisprudentie volgt dat voor zowel het duchten van gemeen gevaar voor goederen als het duchten van levensgevaar en/of zwaar lichamelijk letsel is vereist dat dit gevaar ten tijde van de ten laste gelegde gedragingen naar algemene ervaringsregels voorzienbaar moet zijn geweest.
De forensisch onderzoeker schrijft het volgende over de ontploffing:
Bij de werking van een VBC is bekend dat door het ontploffen van het vuurwerk de inhoud van de fles wordt verspreid en ontstoken. Ontsteking van de brandbare inhoud door de hitte van de ontploffing leidt tot een vuurbal, waarbij een intense stralingshitte kan vrijkomen en brandbare materialen in de omgeving kunnen worden ontstoken. De verspreide brandbare vloeistof zal nog enige tijd doorbranden. Hierdoor kunnen ook in de omgeving aanwezige brandbare materialen ontstoken worden.
Ten gevolge van de ontploffing en ontbranding van het vuurwerk is in de casus een drukgolf ontstaan, waardoor de ruit vernield werd. Als gevolg van de drukgolf had meer glas kunnen fragmenteren, waardoor glasdelen met grote kracht in diverse richtingen, waaronder in de woning, verspreid konden worden. De verspreide motorbenzine kon de voordeur doen ontsteken. Als deze brand niet tijdig zou zijn ontdekt, had brand uitbreiding vanaf de voordeur naar de woning plaats kunnen vinden.
Naar het oordeel van de rechtbank is evident dat door het gooien van zwaar vuurwerk met motorbenzine naar de voordeur van de woning gemeen gevaar voor goederen ontstaat, en in de onderhavige zaak ook daadwerkelijk is ontstaan. Uit het informatieblad vuurwerk brandstof combinaties van het NFI volgt dat onder andere het risico ontstaat op een drukgolf, scherfwerking en gevaar dat samenhangt met de brandstof. Meerdere van deze gevaren hebben zich in de onderhavige zaak verwezenlijkt, nu uit de aangifte van [slachtoffer 2] volgt dat de voordeur in brand heeft gestaan en hij het vuur heeft moeten blussen. Ook in het forensisch onderzoek wordt bevestigd dat een ruitdeel was gebroken en de voordeur is beroet. De rechtbank ziet geen aanleiding om te twijfelen aan deze waarnemingen of de deskundigheid van de forensisch onderzoeker. Dat geen nader onderzoek heeft plaatsgevonden naar allerlei door de verdediging aangevoerde variabelen, zoals de hoeveelheid vuurwerk en motorbenzine, de brandbaarheid van de deur en gebruikte bouwmaterialen, heeft onder deze omstandigheden geen toegevoegde waarde, nu het gemeen gevaar voor goederen zich immers heeft voorgedaan en dit bij de gebruikte motorbenzine met zwaar vuurwerk voor de verdachte ook voorzienbaar moet zijn geweest.
Naar het oordeel van de rechtbank was het bovendien naar algemene ervaringsregels wel degelijk voorzienbaar dat de ontploffing met motorbenzine levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel zou veroorzaken. Het gaat immers om een explosief, met zeer licht ontvlambare brandstof dat als gevolg van de explosie ongericht wordt rondgeslingerd, zoals ook bevestigd door het forensisch onderzoek en staat omschreven in het Informatieblad Vuurwerk brandstof combinaties van het NFI. Als de bewoner de brand niet tijdig had kunnen blussen, bijvoorbeeld vanwege de geconstateerde flinke rookontwikkeling, was het zeer wel voorstelbaar dat de brand zich verder had verspreid. Ook door rondvliegende scherven kan levensgevaar veroorzaakt worden, zoals bevestigd in het forensisch onderzoek. In de onderhavige zaak is weliswaar enkel de buitenste ruit van het dubbele glas gebroken, maar dit had gezien de ongerichtheid van het explosief ook anders kunnen zijn. De rechtbank betrekt hierbij bovendien dat bewoner [slachtoffer 2] op het moment van de aanslag in de woonkamer zat en dat ook twee medebewoners thuis waren, zij het dat zij in de achtertuin waren. Het had gezien het tijdstip zeer eenvoudig anders kunnen aflopen als de bewoners al hadden geslapen, terwijl de toegangsdeur tot de woning in brand had gestaan. De verdachte heeft dit risico kennelijk aanvaard. De rechtbank acht daarom bewezen dat op het moment van de aanslag naar algemene ervaringsregels ook levensgevaar voor personen en/of zwaar lichamelijk letsel voorzienbaar was.
Strafbare bedreiging
De rechtbank is van oordeel dat het afsteken van het (zware) vuurwerk in de groenstrook achter de woning aan het [adres slachtoffers] een strafbare bedreiging oplevert. De woning was in 2021 het doelwit van een reeks incidenten, waaronder explosies en brandstichtingen, waarbij hiervoor is bewezen dat de verdachte bij de brandstichting van 5 juni 2021, waarbij levensgevaar en/of zwaar lichamelijk letsel te duchten was, betrokken is geweest. Onder die omstandigheden was het wederom afsteken van (zwaar) vuurwerk in de nabijheid van dezelfde woning van dien aard dat bij de bewoners ervan, te weten de [familie] , de redelijke vrees kon ontstaan dat zij het leven zouden verliezen of dat zij ernstig gewond zouden kunnen raken.
3.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat
feit 1
hij op 5 juni 2021 te Koog aan de Zaan, opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht en brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met een stuk zwaar vuurwerk en een brandbare vloeistof en dat nabij de voordeur van een woning gelegen aan het [adres slachtoffers] te gooien, ten gevolge waarvan de voordeur van de woning deels is verbrand en een ruit is vernield en de voordeur is vernield, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten de woning en de inboedel van die woning, te duchten was, en levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de bewoners van die woning aan [adres slachtoffers] te duchten was;
feit 2
hij op 2 augustus 2021 te Koog aan de Zaan, de bewoners van het [adres slachtoffers] , te weten de [familie] , heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en met zware mishandeling, door een cobra af te steken en in de richting van het perceel aan het [adres slachtoffers] te gooien.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
Feit 1:
opzettelijk brand stichten en een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is en levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is.
Feit 2:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en met zware mishandeling.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie jaar met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat aan de verdachte wordt opgelegd de maatregel ex artikel 38v Wetboek van Strafrecht (Sr), inhoudende een contactverbod met [slachtoffer 1] en zijn naaste familieleden voor de duur van vijf jaar met een vervangende hechtenis van één week per overtreding en de dadelijke uitvoerbaarheid van de maatregel.
6.2
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om bij de strafoplegging rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, het nagenoeg blanco strafblad, de omstandigheid dat hij gedurende het schorsingstoezicht van twee jaren goed heeft meegewerkt en in die periode niet met politie en/of justitie in aanraking is gekomen en de overschrijding van de redelijke termijn. De verdediging heeft verzocht om geen langere onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen dan de tijd die hij reeds in voorarrest heeft doorgebracht, eventueel aangevuld met een voorwaardelijke gevangenisstraf en een taakstraf.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de straf die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
De aard en de ernst van de feiten
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het tot ontploffing brengen van een vuurwerkbom, bestaande uit zwaar vuurwerk met een flesje benzine daaraan vastgebonden, bij de voordeur van een woning. De ontploffing vond tegen middernacht plaats op het moment dat de bewoners in de woning aanwezig waren. De ontploffing veroorzaakte een enorme knal en heeft schade toegebracht aan de woning. Als gevolg van de ontploffing is de voordeur in brand gevlogen. Door zo te handelen is niet alleen gemeen gevaar voor goederen ontstaan, maar ook levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de bewoners die op het moment van de ontploffing in de woning aanwezig waren. Dat het gevaar en de schade uiteindelijk beperkt zijn gebleven, is louter te danken aan het optreden van de bewoner die de brand meteen heeft opgemerkt en heeft geblust, en geenszins aan het handelen van de verdachte. De ontploffing heeft een enorme impact gehad op de slachtoffers. Dergelijke feiten brengen niet alleen gevoelens van onrust en onveiligheid teweeg bij de slachtoffers, maar ook bij buren en andere omwonenden. Het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van dit soort misdrijven nog lange tijd de psychische gevolgen daarvan kunnen ondervinden.
Daarnaast heeft de verdachte zich twee maanden later schuldig gemaakt aan bedreiging met een misdrijf tegen het leven gericht door achter dezelfde woning een stuk zwaar vuurwerk af te steken. De bedreiging heeft daarbij opnieuw gevoelens van angst en onveiligheid teweeggebracht bij de slachtoffers.
De verdachte heeft op geen enkele wijze inzicht gegeven in het laakbare van zijn handelen en in de strafwaardigheid daarvan.
De persoon van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 11 april 2024, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder voor soortgelijke delicten is veroordeeld.
Daarnaast heeft de rechtbank kennis genomen van het over de verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport gedateerd 8 mei 2024 van [reclasseringswerkster] als reclasseringswerkster verbonden aan Reclassering Nederland. Vanwege de zwijgende houding van de verdachte kan de reclassering het risico op recidive niet inschatten. De reclassering acht interventies of toezicht niet nodig. Verder volgt uit dit rapport dat de verdachte zich gedurende het schorsingstoezicht goed aan de afspraken heeft gehouden en hard heeft gewerkt om zijn leefgebieden op maatschappelijk vlak te stabiliseren. Dat lijkt op alle fronten te zijn gelukt.
De op te leggen straf
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf van aanzienlijke duur. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd. Van de gevangenisstraf zal een gedeelte voorwaardelijk worden opgelegd. Dit voorwaardelijk strafdeel dient er toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
In strafmatigende zin weegt de rechtbank bij de strafoplegging het tijdsverloop in deze zaak mee.
In artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) is het recht van iedere verdachte gewaarborgd binnen een redelijke termijn te worden berecht. Als uitgangspunt heeft hierbij te gelden dat de behandeling van een zaak ter terechtzitting moet zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaren nadat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden, zoals de ingewikkeldheid van de zaak, de invloed van de verdachte op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld (vgl. ECLI:NL:HR:2008:BD2578).
De rechtbank is van oordeel dat de redelijke termijn is aangevangen op 19 januari 2022, omdat de verdachte op die datum in verzekering is gesteld en daaraan in redelijkheid de verwachting kon ontlenen dat jegens hem strafvervolging zou worden ingesteld. Nu het eindvonnis op 8 juli 2024 wordt gewezen en de rechtbank van oordeel is dat de overschrijding niet aan de verdachte valt toe te rekenen of anderszins is gebleken van bijzondere omstandigheden, is sprake van een overschrijding van de redelijke termijn van bijna zes maanden. Regel is dat overschrijding van de redelijke termijn wordt gecompenseerd door vermindering van de straf die zou zijn opgelegd als de redelijke termijn niet zou zijn overschreden. De rechtbank zal in plaats van de door haar overwogen gevangenisstraf van 30 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, een gevangenisstraf opleggen van 30 maanden waarvan 10 maanden voorwaardelijk en zal daaraan een proeftijd verbinden van twee jaren, opdat de verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit.
De rechtbank ziet geen aanleiding om een contactverbod ex artikel 38v Sr op te leggen, nu naar het oordeel van de rechtbank niet is voldaan aan de in artikel 38v Sr genoemde voorwaarden hiervoor.

7.Vorderingen benadeelde partijen en schadevergoedingsmaatregel

[slachtoffer 1]
De benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft een vordering tot schadevergoeding van
€ 6.000,- ingediend tegen de verdachte wegens immateriële schade die hij als gevolg van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
De raadsman van de verdachte heeft naar voren gebracht dat de rechtbank van een lager bedrag zou moeten uitgaan dan gevorderd.
De rechtbank overweegt het volgende ten aanzien van de schade die wordt gevorderd als gevolg van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde feiten.
Ingevolge artikel 6:106 lid 1 aanhef en onder b van het Burgerlijk Wetboek (BW) heeft de benadeelde onder meer recht op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding bij lichamelijk letsel, aantasting in de eer of goede naam of aantasting in de persoon op andere wijze. In de onderhavige zaak heeft het onder 1 en 2 bewezenverklaarde niet geleid tot lichamelijk letsel of aantasting in de eer of goede naam van de benadeelde partij. Uit vaste rechtspraak blijkt dat van de aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ in ieder geval sprake is indien de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen. Degene die zich hierop beroept, zal voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan. Daartoe is vereist dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel kan worden vastgesteld. Ook als het bestaan van geestelijk letsel in voornoemde zin niet kan worden aangenomen, is niet uitgesloten dat de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde, meebrengen dat van de in artikel 6:106, aanhef en onder b, BW bedoelde aantasting in zijn persoon ‘op andere wijze’ sprake is. In zo’n geval zal degene die zich hierop beroept de nadelige gevolgen van het bewezenverklaarde met concrete gegevens moeten onderbouwen. Dat is slechts anders indien de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. De benadeelde partij heeft niet met concrete gegevens onderbouwd dat hij als gevolg van het bewezenverklaarde psychisch letsel heeft opgelopen. Er is immers niet bijvoorbeeld een verklaring van een arts of therapeut ingebracht waaruit dit zou kunnen blijken. Hoewel de rechtbank de brandstichting en de bedreiging door het gooien van een Cobra bij de woning van de ouders van de benadeelde partij als bijzonder kwalijk en beangstigend aanmerkt, kan niet worden vastgesteld dat de aard en de ernst van de normschending dusdanig zijn dat de nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde partij zodanig voor de hand liggen dat een aantasting in de persoon zonder meer kan worden aangenomen. Daarbij heeft de rechtbank meegewogen dat de benadeelde partij niet woonde in de betreffende woning en ook niet is gebleken dat hij aanwezig was in die woning ten tijde van de brandstichting en de bedreiging. Ook kan niet vastgesteld worden dat het oogmerk van deze verdachte erop was gericht om schade toe te brengen aan de benadeelde partij. Dit betekent dat niet is voldaan aan de vereisten van artikel 6:106 BW. Dit alles brengt mee dat de vordering in zijn geheel niet-ontvankelijk wordt verklaard.
[slachtoffer 2]
De benadeelde partij [slachtoffer 2] heeft een vordering tot schadevergoeding van
€ 6.000,- ingediend tegen de verdachte wegens immateriële schade die hij als gevolg van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
De raadsman van de verdachte heeft naar voren gebracht dat de rechtbank van een lager bedrag zou moeten uitgaan dan gevorderd.
Onder verwijzing naar hetgeen hiervoor is aangevoerd omtrent het juridisch kader ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] , komt de rechtbank tot het volgende.
Ten aanzien van de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 2] komt de rechtbank tot het oordeel dat de aard en de ernst van de normschendingen meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen.
Er is sprake geweest van brandstichting in de woning van de benadeelde partij. De brandstichting vond plaats laat in de avond. De benadeelde partij was op dat moment in de woning aanwezig. De brand was zodanig dat schade is ontstaan aan de woning. Als de brand niet op tijd was ontdekt, zouden de gevolgen zeer ernstig kunnen zijn geweest. Enige tijd later is een bedreiging geuit door het gooien van zwaar knalvuurwerk bij zijn woning. De benadeelde partij heeft naar voren gebracht dat hij hevig is geschrokken van deze incidenten in zijn directe woonomgeving en nog altijd gevoelens van angst en onveiligheid ervaart. De rechtbank is dan ook van oordeel dat een schadebedrag van € 4.000,00 rechtstreeks voortvloeit uit de onder 1 en 2 bewezen verklaarde feiten. Vergoeding van dit bedrag komt de rechtbank billijk voor gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting. In zoverre zal de vordering dan ook worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 2 augustus 2021 tot aan de dag der algehele voldoening. De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.
Daarbij zal de rechtbank bepalen dat indien een medeverdachte dit bedrag geheel of gedeeltelijk heeft betaald, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Daarnaast dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden vastgesteld op nihil.
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes onder 1 en 2 bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: brandstichting en bedreiging] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.
[slachtoffer 3]
De benadeelde partij [slachtoffer 3] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 6.000,- ingediend tegen de verdachte wegens immateriële schade die zij als gevolg van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
De raadsman van de verdachte heeft naar voren gebracht dat de rechtbank van een lager bedrag zou moeten uitgaan dan gevorderd.
Onder verwijzing naar hetgeen hiervoor is aangevoerd omtrent het juridisch kader ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] , komt de rechtbank tot het volgende. Ook in het geval van de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 3] komt de rechtbank tot het oordeel dat de aard en de ernst van de normschendingen meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. Er is sprake geweest van brandstichting in de woning van de benadeelde partij. De brandstichting vond plaats laat in de avond. De benadeelde partij was op dat moment samen haar gezinsleden thuis aanwezig. De brand was zodanig dat schade is ontstaan aan de woning. Als de brand niet op tijd was ontdekt, zouden de gevolgen zeer ernstig kunnen zijn geweest. Enige tijd later is een bedreiging geuit door het gooien van zwaar knalvuurwerk bij de woning van de benadeelde partij. De benadeelde partij heeft naar voren gebracht dat zij hevig is geschrokken van de incidenten bij haar woning en nog altijd gevoelens van angst en onveiligheid ervaart. Dat de benadeelde partij na de brandstichting op 5 juni 2021 gedurende enige tijd op een camping in het buitenland heeft verbleven omdat zij niet meer in de woning durfde te zijn en dus afwezig was op 2 augustus 2021, maakt niet dat de schade ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde feit niet is geleden, nu het haar woning was waar de bedreiging plaatsvond zodat haar gevoel van veiligheid in die woning hoe dan ook was aangetast. De rechtbank is dan ook van oordeel dat, ook haar afwezigheid op 2 augustus 2021 in aanmerking genomen, een schadebedrag van € 4.000,00 rechtstreeks voortvloeit uit de onder 1 en 2 bewezen verklaarde feiten. Vergoeding van dit bedrag komt de rechtbank billijk voor gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting. In zoverre zal de vordering dan ook worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 2 augustus 2021 tot aan de dag der algehele voldoening. De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.
Daarbij zal de rechtbank bepalen dat indien een medeverdachte dit bedrag geheel of gedeeltelijk heeft betaald, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Daarnaast dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden vastgesteld op nihil.
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes onder 1 en 2 bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: brandstichting en bedreiging] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.
[slachtoffer 4]
De benadeelde partij [slachtoffer 4] heeft een vordering tot schadevergoeding van
€ 6.000,- ingediend tegen de verdachte wegens immateriële schade die hij als gevolg van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
De raadsman van de verdachte heeft naar voren gebracht dat de rechtbank van een lager bedrag zou moeten uitgaan dan gevorderd.
Onder verwijzing naar hetgeen hiervoor is aangevoerd omtrent het juridisch kader ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] , komt de rechtbank tot het volgende. Ook in het geval van de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 4] komt de rechtbank tot het oordeel dat de aard en de ernst van de normschendingen meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. Er is sprake geweest van brandstichting in de woning van de benadeelde partij. De brandstichting vond plaats laat in de avond. De benadeelde partij was op dat moment samen met zijn ouders thuis. De brand was zodanig dat schade is ontstaan aan de woning. Als de brand niet op tijd was ontdekt, zouden de gevolgen zeer ernstig kunnen zijn geweest. Enige tijd later is een bedreiging geuit door het gooien van zwaar knalvuurwerk bij de woning van de benadeelde partij. De benadeelde partij heeft naar voren gebracht dat hij hevig is geschrokken van de incidenten bij zijn woning en nog altijd gevoelens van angst en onveiligheid ervaart. De rechtbank is dan ook van oordeel dat een schadebedrag van € 4.000,00 rechtstreeks voortvloeit uit de onder 1 en 2 bewezen verklaarde feiten. Vergoeding van dit bedrag komt de rechtbank billijk voor gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting. In zoverre zal de vordering dan ook worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 2 augustus 2021 tot aan de dag der algehele voldoening. De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.
Daarbij zal de rechtbank bepalen dat indien een medeverdachte dit bedrag geheel of gedeeltelijk heeft betaald, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Daarnaast dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden vastgesteld op nihil.
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes onder 1 en 2 bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: brandstichting en bedreiging] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikel 14a, 14b, 14c, 36f, 57, 63, 157 en 285 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de onder 1 en 2 bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
30 maanden, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot
10 maanden,
nietten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de verdachte voor het einde van de op
twee jarenbepaalde proeftijd zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
de benadeelde partij [slachtoffer 1]
Verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering.
de benadeelde partij [slachtoffer 2]
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij geleden schade tot een bedrag van
€ 4.000,00, als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf
2 augustus 2021tot aan de dag der algehele voldoening, aan
[slachtoffer 2], voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Bepaalt dat indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door een medeverdachte is betaald, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer
[slachtoffer 2]de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 4.000,00, bepaalt dat bij gebreke van betaling en verhaal gijzeling kan worden toegepast voor de duur van maximaal
50 dagenen bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf
2 augustus 2021tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens een medeverdachte aan de benadeelde partij en/of de Staat is betaald, de verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
de benadeelde partij [slachtoffer 3]
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij geleden schade tot een bedrag van
€ 4.000,00, als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf
2 augustus 2021tot aan de dag der algehele voldoening, aan
[slachtoffer 3], voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Bepaalt dat indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door een medeverdachte is betaald, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer
[slachtoffer 3]de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 4.000,00, bepaalt dat bij gebreke van betaling en verhaal gijzeling kan worden toegepast voor de duur van maximaal
50 dagengijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf
2 augustus 2021tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens een medeverdachte aan de benadeelde partij en/of de Staat is betaald, de verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
de benadeelde partij [slachtoffer 4]
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij geleden schade tot een bedrag van
€ 4.000,00, als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf
2 augustus 2021tot aan de dag der algehele voldoening, aan
[slachtoffer 4], voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Bepaalt dat indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door een medeverdachte is betaald, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer
[slachtoffer 4]de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 4.000,00, bepaalt dat bij gebreke van betaling en verhaal gijzeling kan worden toegepast voor de duur van maximaal
50 dagengijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf
2 augustus 2021tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens een medeverdachte aan de benadeelde partij en/of de Staat is betaald, de verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Heft op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. I.A.M. Tel, voorzitter,
mr. J.C. van den Bos en mr. P.A. Hesselink, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. J. Dommershuijzen,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 8 juli 2024.
Bijlage I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is, na nadere omschrijving van de tenlastelegging als bedoeld in artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering, ten laste gelegd dat:
feit 1
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 5 juni 2021 tot en met 21 juni 2021 te Koog aan de Zaan, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk
- ( op 5 juni 2021)
een ontploffing en/of brand teweeg heeft gebracht/gesticht door open vuur in aanraking te brengen met een of meer stuk(s) (zwaar) vuurwerk en/of (een) brandbare vloeistof(fen), althans een of meer explosieven en/of brandbare vloeistof(fen), en dat nabij de voordeur van een woning gelegen aan het [adres slachtoffers] te gooien en/of aan te steken en/of tot ontploffing te brengen, ten gevolge waarvan de voordeur van de woning deels is verbrand en/of een of meerdere ruit(en) zijn vernield en/of de voordeur en/of deurpost is/zijn vernield, terwijl daarvan gemeen gevaar goederen, te weten de woning en/of de inboedel van die woning, in elk geval gemeen gevaar voor goederen te duchten was, en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de bewoner(s) van die woning aan [adres slachtoffers] , in elk geval levensgevaar en/of zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was, en/of
- ( op 21 juni 2021)
een brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met (een) brandbare vloeistof(fen) nabij een geparkeerd staand voertuig met [kenteken 1] , althans open vuur aan te brengen en/of achter te laten nabij genoemd voertuig, ten gevolge waarvan dat voertuig geheel of gedeeltelijk is verbrand, in elk geval brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten de nabij geparkeerde voertuigen met [kenteken 2]
en/of [kenteken 3] en/of de nabij gelegen woning(en) aan het [adres slachtoffers] , in elk geval gemeen gevaar voor goederen te duchten was,
en /of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander/anderen, te weten de bewoners van genoemde woning(en) aan het [adres slachtoffers] , in elk geval levensgevaar en/of zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was;
feit 2
hij op of omstreeks 2 augustus 2021 te Koog aan de Zaan, [slachtoffer 1] en/of één of meerdere van zijn familieleden heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door een cobra, althans een stuk (zwaar) vuurwerk, af te steken en in de richting van het perceel aan de [adres slachtoffers] te gooien.