ECLI:NL:RBNHO:2024:7084

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
11 juli 2024
Publicatiedatum
12 juli 2024
Zaaknummer
10980191 \ CV EXPL 24-563
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van een factuur in het kader van een koopovereenkomst op afstand

In deze zaak heeft Heinrich Heine B.V., een besloten vennootschap gevestigd in Zug, Zwitserland, een vordering ingesteld tegen een gedaagde die in persoon is verschenen. De vordering betreft een bedrag van € 129,49, bestaande uit een hoofdsom van € 83,97, buitengerechtelijke incassokosten van € 40,00 en rente van € 5,52. De eiseres stelt dat de gedaagde meerdere leggings heeft besteld via haar website, maar de gedaagde betwist de vordering en stelt dat hij de artikelen nooit heeft besteld of ontvangen. De kantonrechter heeft de feiten en omstandigheden beoordeeld en vastgesteld dat er sprake is van een overeenkomst op afstand. De kantonrechter oordeelt dat de gedaagde niet voldoende heeft onderbouwd dat hij geen contractspartij is en dat de overeenkomst is aangegaan als natuurlijk persoon. De kantonrechter heeft ook ambtshalve de informatieverplichtingen van de handelaar getoetst en vastgesteld dat Heinrich Heine niet volledig heeft voldaan aan de wettelijke informatieplichten. Hierdoor wordt de overeenkomst gedeeltelijk vernietigd, en de gedaagde moet nog € 62,98 betalen aan hoofdsom. De kantonrechter heeft de wettelijke rente afgewezen, maar de buitengerechtelijke incassokosten zijn toegewezen. De gedaagde is in het ongelijk gesteld en moet de proceskosten betalen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
locatie Zaanstad
Zaaknr./rolnr.: 10980191 \ CV EXPL 24-563
Uitspraakdatum: 11 juli 2024
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
de besloten vennootschap
Heinrich Heine B.V.
gevestigd te Zug (Zwitserland)
eiseres
verder te noemen: Heinrich Heine
gemachtigde: R. Slagman
tegen
[gedaagde]
wonende te [plaats 1]
gedaagde
verder te noemen: [gedaagde]
verschenen in persoon

1.Het procesverloop

1.1.
Heinrich Heine heeft bij dagvaarding van 1 maart 2024 een vordering tegen [gedaagde] ingesteld. [gedaagde] heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
Heinrich Heine heeft hierop schriftelijk gereageerd. Hoewel daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft [gedaagde] niet meer gereageerd.

2.De vordering en het verweer

2.1.
Heinrich Heine vordert dat de kantonrechter [gedaagde] veroordeelt tot betaling van € 129,49 (bestaande uit een hoofdsom van € 83,97, buitengerechtelijke incassokosten van € 40,00 en rente van € 5,52), te vermeerderen met de wettelijke rente over een bedrag van € 83,97 vanaf 1 maart 2024 tot de algehele voldoening en de proceskosten. Zij baseert haar vordering op het volgende. [gedaagde] heeft via de website van Heinrich Heine meerdere leggings besteld die aan [gedaagde] zijn geleverd. [gedaagde] heeft, ondanks de sommaties, de factuur niet betaald. Daarom is hij ook de buitengerechtelijke incassokosten en de wettelijke rente verschuldigd.
2.2.
[gedaagde] betwist de vordering. [gedaagde] voert aan – samengevat – dat hij niet de contractspartij is bij de overeenkomst met Heinrich Heine, omdat hij de artikelen nooit heeft besteld of ontvangen. [gedaagde] wijst op een artikel uit het ACM. Hieruit citeert [gedaagde] het volgende:
“Als het gaat om een product of dienst die je nooit hebt afgenomen of ontvangen, en het bureau kan geen getekend contract overleggen, dan kun je het incassobureau gewoon negeren.”

3.De beoordeling

Is sprake van een overeenkomst tussen partijen?

3.1.
Heinrich Heine stelt dat tussen partijen sprake is van een overeenkomst op afstand, waarbij [gedaagde] meerdere leggings via hun webshop heeft besteld voor een totaalbedrag van € 83,97. [gedaagde] voert aan dat hij de artikelen nooit heeft besteld en ook nooit heeft ontvangen. Dit komt omdat op het adres waar hij toentertijd woonde [adres] te [plaats 2] ) meerdere appartementen aanwezig waren en dat iedereen op elkaars naam dingen kon bestellen. Bovendien zetten de postbodes de pakketten voor de deur, waardoor iedereen die kon pakken. Verder voert [gedaagde] aan dat hij aan Heinrich Heine heeft gevraagd om bewijs waaruit blijkt dat hij die artikelen heeft besteld. Heinrich Heine kon geen bon of handtekening overleggen waaruit bleek dat [gedaagde] de bestelling had geplaatst.
3.2.
De kantonrechter is van oordeel dat sprake is van een overeenkomst tussen partijen. Hiertoe overweegt de kantonrechter als volgt.
3.3.
Heinrich Heine heeft de factuur (zie productie 5 van de dagvaarding) overgelegd waaruit blijkt dat er drie leggings zijn besteld voor een totaalbedrag van € 83,97. Aan deze bestelling zijn de gegevens van [gedaagde] gekoppeld. Ook is te zien dat het afleveradres [adres] te [plaats 2] is. Niet is betwist dat [gedaagde] op het moment van de bestelling (20 juni 2022) woonachtig was op dit adres. Verder maakt de stelling van [gedaagde] dat hij nooit de producten heeft besteld en ook nooit heeft ontvangen het oordeel niet anders. [gedaagde] heeft niet aan de hand van stukken, zoals verklaringen van vorige buren, onderbouwd dat men op elkaars naam spullen kon bestellen. Evenmin heeft [gedaagde] stukken overgelegd waaruit blijkt dat postbodes pakketten voor de deur zetten, waardoor iedereen die kon pakken. Het enkel stellen hiervan is onvoldoende. Bovendien merkt de kantonrechter op dat uit de stukken niet blijkt dat [gedaagde] , nadat hij de factuur van 20 juni 2022 of de betalingsherinnering ontving, contact heeft gezocht met Heinrich Heine en aangegeven heeft dat de bestelling niet door hem is geplaatst dan wel dat hij de producten nooit heeft ontvangen. Pas nadat [gedaagde] de aanmaning ontving van de incassogemachtigde van Heinrich Heine heeft hij contact gezocht. De kantonrechter gaat voorbij aan het krantenartikel van de ACM dat [gedaagde] heeft overgelegd, omdat dit krantenartikel geen rol speelt in de beoordeling van deze vordering.
3.4.
Gelet op het voorgaande is vast komen te staan dat sprake is van een overeenkomst op afstand tussen partijen. [gedaagde] heeft niet voldoende gemotiveerd en onderbouwd dat hij geen contractspartij is bij de overeenkomst met Heinrich Heine. Dat betekent dat [gedaagde] de overeenkomst is aangegaan als natuurlijk persoon, niet handelend in de uitoefening van een beroep of bedrijf. Heinrich Heine is een rechtspersoon die handelt in het kader van het bedrijf. Omdat de overeenkomst via het internet – en dus op afstand – is gesloten, is sprake van een overeenkomst op afstand in de zin van artikel 6:230g, eerste lid, sub e, van het Burgerlijk Wetboek (BW).
Ambtshalve toetsing informatieverplichtingen
3.5.
Bij het sluiten van een overeenkomst op afstand moet de handelaar voldoen aan de wettelijke (pre)contractuele informatieplichten van artikel 6:230m van het BW. Bovendien moet bij een bestelling die wordt geplaatst via een bestelknop, voor de consument op niet voor misverstand vatbare wijze duidelijk worden dat er een betalingsverplichting wordt aangegaan (artikel 6:230v, derde lid, van het BW). Dit ter bescherming van de consument. De handelaar moet gemotiveerd stellen en onderbouwen dat aan deze plichten is voldaan. De kantonrechter moet er ambtshalve op toezien dat die voorschriften worden nageleefd. [1]
De precontractuele informatieplichten
3.6.
Heinrich Heine heeft in de dagvaarding gesteld dat zij heeft voldaan aan de hiervoor genoemde precontractuele informatieplichten van artikel 6:230m, eerste lid, van het BW. Ter onderbouwing heeft zij schermafdrukken (onder meer van het bestelproces) van haar website en de toepasselijke algemene voorwaarden overgelegd.
3.7.
Uit deze toelichting en stukken blijkt niet (voldoende) dat Heinrich Heine voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomst aan deze informatieplicht(en) als bedoeld in artikel 6:230m, eerste lid, onder g, van het BW heeft voldaan. Zo blijkt nergens uit dat de consument vóór het aangaan van de overeenkomst wordt geïnformeerd over de wijze van levering en de termijn waarbinnen de handelaar zich verbindt de zaak te leveren.
De contractuele informatieplicht
3.8.
Voor wat betreft de contractuele informatieplicht (artikel 6:230v, zevende lid, van het BW) heeft Heinrich Heine voldoende gesteld en onderbouwd dat deze is nagekomen. Gelet op de toelichting van Heinrich Heine is de kantonrechter van oordeel dat het persoonlijke account in dit geval kan worden aangemerkt als een ‘duurzame gegevensdrager’ in de zin van de artikelen 6:230v, zevende lid en 6:230g, eerste lid, onder h, van het BW. Daarbij speelt mee dat er voor een bestelling op de website van Heinrich Heine altijd een account moet worden aangemaakt en dat de klant direct na de bestelling een orderbevestiging ontvangt met daarin een link naar het persoonlijke account waarin deze de bestelling en de daarop betrekking hebbende informatie kan bekijken. De eisende partij heeft met de overgelegde schermafdrukken van het voorbeeldaccount voldoende gesteld en onderbouwd dat daarin alle in artikel 6:230m, eerste lid, van het BW genoemde informatie staat.
Welke sanctie hoort hierbij?
3.9.
Gelet op de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: HvJ EU) [2] en onder meer het arrest van de Hoge Raad van 12 november 2021 [3] moet de kantonrechter aan de schending van de informatieplichten gevolgen verbinden door passende maatregelen te nemen die de consument effectieve rechtsbescherming bieden. Die maatregelen moeten doeltreffend, afschrikwekkend en evenredig zijn.
3.10.
Met het oog op voornoemde Europeesrechtelijke beginselen en jurisprudentie van het HvJ EU en de Hoge Raad, zal de kantonrechter de overeenkomst gedeeltelijk vernietigen, te weten voor 25% van de door [gedaagde] verschuldigde hoofdsom. Daarbij wordt (mede) toepassing gegeven aan de artikelen 3:40, tweede lid, en 3:41 van het BW, en aan de artikelen 6:193b, 6:193f en 6:193j van het BW, omdat de schending van de informatieplichten ook een oneerlijke handelspraktijk is.
3.11.
Alhoewel Heinrich Heine heeft verzocht om zich bij nadere akte nog uit te mogen laten als de kantonrechter oordeelt dat de hoofdsom wordt verminderd, wordt zij daartoe (mede gelet op artikel 3.4 van het Landelijk procesreglement voor rolzaken kanton) niet meer in de gelegenheid gesteld.
Ambtshalve toetsing algemene voorwaarden
3.12.
Het beding dat voor de beoordeling van de vordering relevant is, te weten artikel 15.4 van de Algemene Voorwaarden van de Nederlandse Thuiswinkel Organisatie, is door de kantonrechter getoetst en niet oneerlijk bevonden.
Conclusie
3.13.
Uit het voorgaande volgt dat [gedaagde] contractspartij is bij de overeenkomst met Heinrich Heine. Verder volgt uit het voorgaande dat Heinrich Heine niet heeft voldaan aan hetgeen artikel 6:230m, eerste lid, onder g, van het BW stelt. Dat betekent dat de overeenkomst die tussen partijen geldt gedeeltelijk wordt vernietigd, te weten 25% van de door [gedaagde] verschuldigde hoofdsom. [gedaagde] moet daarom nog € 62,98 (€ 83,97 x 0,75) betalen aan hoofdsom aan Heinrich Heine.
3.14.
De gevorderde wettelijke rente zal worden afgewezen, omdat Heinrich Heine die rente (gelet op de toewijsbare hoofdsom) over een te hoog bedrag heeft berekend. De wettelijke rente zal worden toegewezen over de toewijsbare hoofdsom vanaf de dag van de dagvaarding.
3.15.
De vordering ten aanzien van de buitengerechtelijke incassokosten wordt eveneens toegewezen. Aan de vereisten van artikel 6:96 van het BW is voldaan. Het toewijsbare bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten wordt vastgesteld volgens het wettelijke tarief dat hoort bij de hoofdsom waartoe [gedaagde] zal worden veroordeeld. Er wordt een bedrag van € 40,00 toegewezen.
3.16.
[gedaagde] is overwegend in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief de nakosten) betalen. De proceskosten van Heinrich Heine worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
113,54
- griffierecht
130,00
- salaris gemachtigde
80,00
(2,00 punten × € 40,00)
- nakosten
20,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
343,54

4.De beslissing

De kantonrechter:
4.1.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan Heinrich Heine van € 102,98, te vermeerderen met de wettelijke rente over een bedrag van € 62,98 vanaf 1 maart 2024 tot de dag van volledige betaling;
4.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 343,54, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend;
4.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
4.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.J. Jansen en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter

Voetnoten

1.Zie onder meer de Hoge Raad van 12 november 2021, ECLI:NL:HR:2021:1677.
2.HvJ EU 23 januari 2019, zaak C-430/17, ECLI:EU:C:2019:47 (Walbusch Walter Busch), punt 41; HvJ EU 10 juli 2019, zaak C-649/17, ECLI:EU:C:2019:576 (Amazon EU), punt 44.
3.Zie voetnoot 1.