ECLI:NL:RBNHO:2024:8022

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
19 juni 2024
Publicatiedatum
6 augustus 2024
Zaaknummer
11009445 / CV EXPL 24-818
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot terugbetaling van een lening tussen ex-partners na ontbinding van een samenlevingsovereenkomst

In deze zaak heeft eiseres, die een affectieve relatie heeft gehad met gedaagde, een vordering ingesteld tot terugbetaling van een lening van € 11.359,60 die zij aan gedaagde heeft verstrekt. De lening werd verstrekt na de verkoop van hun gezamenlijke woning, waarvan de opbrengst gelijkelijk tussen hen werd verdeeld. Eiseres vorderde ook een bedrag van € 6.500,00 dat gedaagde van haar ouders had geleend en dat eiseres had afgelost. Gedaagde betwistte de vordering en voerde aan dat er geen afspraken waren gemaakt over de terugbetaling van de lening en dat eiseres hem de schuld had kwijtgescholden. De kantonrechter oordeelde dat gedaagde in verzuim was geraakt met betrekking tot de terugbetaling van de lening van € 2.284,67, maar wees de vordering tot terugbetaling van de € 6.500,00 af, omdat eiseres deze betaling niet voldoende had onderbouwd. De proceskosten werden gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten droeg.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
locatie Alkmaar
Zaaknr./rolnr.: 11009445 / CV EXPL 24-818 (SJ)
Uitspraakdatum: 19 juni 2024 (bij vervroeging)
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
[eiser]
wonende te [plaats 1]
eiseres
verder te noemen: [eiser]
gemachtigde: [jurist]
tegen
[gedaagde]
wonende te [plaats 2]
gedaagde
verder te noemen: [gedaagde]
gemachtigde: mr. M.J. Meijer
De zaak in het kort
Partijen hebben een affectieve relatie gehad en menen dat zij over en weer vorderingen op de ander hebben. De vordering van eiseres ten aanzien van het restant bedrag van de tussen partijen gesloten lening wijst de kantonrechter toe. De andere vordering van eiseres en de tegenvorderingen van gedaagde wijst de kantonrechter af bij gebrek aan nadere onderbouwing en/of juridische grondslag. De proceskosten worden gecompenseerd.

1.Het procesverloop

1.1.
[eiser] heeft bij dagvaarding van 7 maart 2024 een vordering tegen [gedaagde] ingesteld. [gedaagde] heeft schriftelijk geantwoord en daarbij een voorwaardelijke tegenvordering ingediend.
1.2.
Op 28 mei 2024 heeft een zitting plaatsgevonden. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht.

2.Feiten

2.1.
[eiser] en [gedaagde] hebben een affectieve relatie gehad en hebben op 25 juni 2002 een samenlevingsovereenkomst gesloten. Partijen hadden een gezamenlijke woning.
2.2.
Op 18 september 2018 is de samenlevingsovereenkomst tussen partijen ontbonden door ondertekening van een convenant. In dit convenant staat verder onder meer:

1.3. […] Het na aflossing van voornoemde hypotheekschuld en betaling van makelaarskosten en overige verkoopkosten resterende bedrag zal tussen partijen bij helfte worden verdeeld. De man zal met zijn aandeel in de overwaarde bij de ouders van de vrouw ad € 6.500,- aflossen. […]1.4 […] Indien de verkoopopbrengst van de woning toereikend is om de hypotheekschuld af te lossen wordt de waarde van de levensverzekering bij helften tussen partijen verdeeld.2.3 […] De kosten van de auto[Suziki Grand Vitara / toevoeging KR]
en de motor worden op de gebruikelijke wijze gedragen.2.4 […] Over de wijze waarop deze schulden[ter financiering van de auto en de motor is een lening afgesloten bij Santander / toevoeging KR]
worden gedragen, wordt in dit convenant geen afspraken opgenomen. Partijen wensen dit in onderling overleg met elkaar te regelen.’
2.3.
Blijkens de afrekening van [bedrijf] hebben partijen in totaal een bedrag van € 54.892,71 ontvangen in verband met de verkoop van de gezamenlijke woning. Partijen zijn ieder voor de helft gerechtigd tot dit bedrag, zijnde € 27.446,35. [eiser] heeft van haar deel aan [gedaagde] een bedrag van € 11.359,60 geleend ter aflossing van zijn overbruggingshypotheek.
2.4.
Op 20 september 2019 heeft [eiser] aan haar ouders een bedrag van € 12.865,74 betaald met als betalingskenmerk ‘ [naam] ’.
2.5.
Op 9 oktober 2019 heeft [eiser] een bedrag van € 18.149,86 ontvangen van Reaal in verband met de afkoop van de levensverzekering.
2.6.
In een brief van 6 oktober 2021 heeft [eiser] aan [gedaagde] geschreven dat [gedaagde] het geleende bedrag van € 11.359,60 binnen veertien dagen aan haar moet terug te betalen.
2.7.
In de brieven van 19 mei 2022 en 29 augustus 2022 heeft de gemachtigde van [eiser] aan [gedaagde] dat [gedaagde] het geleende bedrag van € 11.359,60 binnen één week aan haar moet terug te betalen.
2.8.
In een ongedateerde brief heeft [gedaagde] aan de gemachtigde van [eiser] geschreven dat hij [eiser] geen geld meer is verschuldigd omdat partijen hebben afgesproken dat het resterende bedrag van de lening zou worden weggeschreven tegen de kosten die hij heeft gemaakt voor het opknappen van de woning en dat zij elkaar verder met rust te laten.
2.9.
In een brief van 28 november 2022 heeft de gemachtigde van [eiser] nogmaals aan [gedaagde] bericht dat hij het geleende bedrag van € 11.359,60 met rente vanaf 4 september 2022 binnen twee weken aan [eiser] moet terug te betalen.
2.10.
In een brief van 9 januari 2023 heeft de gemachtigde van [eiser] aan [gedaagde] geschreven dat hij in totaal € 8.823,64 aan [eiser] moet terugbetalen en dat [eiser] voorstelt om de onverdeelde waarde van de motor en de Suburban zo te regelen dat het recht van [eiser] wordt weggestreept tegen de kosten van het opknappen van de woning.
2.11.
In een e-mail van 24 januari 2023 heeft [gedaagde] aan de gemachtigde van [eiser] geschreven dat de lening van € 6.500,00 kan worden weggeschreven tegen het feit dat [eiser] zijn auto (Suziki Grand Vitara) total-loss heeft gereden, dat de motor niets heeft opgeleverd, dat de Suburban een zakelijk voertuig is waarop [eiser] geen recht heeft, dat de en/of-rekening niet bij helfte zijn verdeeld, dat [eiser] de complete boedel heeft meegenomen en dat de vordering van [eiser] daarom tegen deze kosten kan worden weggeschreven.
2.12.
In reactie daarop heeft de gemachtigde van [eiser] in een e-mail van 24 januari 2023 aan [gedaagde] geschreven dat de Suzuki Grand Vitara in de gemeenschap viel en dat het niet [eiser] is te wijten dat zij er een ongeluk mee heeft gehad.
2.13.
In reactie daarop heeft [gedaagde] in een e-mail van 24 januari 2023 aan de gemachtigde van [eiser] geschreven dat partijen hebben afgesproken dat [eiser] hem die schuld heeft kwijtgescholden tegen alle bijkomende kosten en dat hij graag hoort als de ouders van [eiser] nog geld van hem krijgen.
2.14.
In een e-mail van 22 augustus 2023 heeft de gemachtigde van [eiser] aan [gedaagde] geschreven dat hij binnen twee weken in totaal € 8.823,64 aan [eiser] moet terugbetalen.

3.De vordering

3.1.
[eiser] vordert dat de kantonrechter [gedaagde] veroordeelt tot betaling van € 2.284,67, te vermeerderen met de wettelijke rente van 2% vanaf 3 september 2021 tot de dag van algehele betaling en tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten van € 375,00. Verder vordert [eiser] dat [gedaagde] wordt veroordeeld tot betaling van € 6.500,00, primair op grond van zaakwaarneming en subsidiair op grond van ongerechtvaardigde verrijking, te vermeerderen met de wettelijke rente van 2% vanaf 3 september 2021 en tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten van € 625,00. Daarnaast vordert [eiser] veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten, waaronder de nakosten.
3.2.
[eiser] legt aan de vordering ten grondslag – kort weergegeven – dat [gedaagde] nog € 2.284,64 aan haar moet terugbetalen op grond van een onderhandse lening aan hem nadat de gemeenschappelijke woning was verkocht. Partijen hebben geen afspraken gemaakt over termijnen van terugbetaling, opeisbaarheid of rente, maar [eiser] heeft op 9 (lees: 6) oktober 2021 aangegeven dat zij het geleende bedrag binnen twee weken terug wilde. [gedaagde] heeft dat geld niet binnen die termijn terugbetaald en is inmiddels op grond van artikel 6:83a van het Burgerlijk Wetboek (BW) in samenhang met artikel 7:129e BW in verzuim geraakt.
Verder stelt [eiser] zich gedwongen voelde de lening van € 6.500,00, die [gedaagde] met haar ouders is overeengekomen, af te betalen. Volgens [eiser] moet [gedaagde] dit bedrag aan haar terugbetalen, primair op grond van zaakwaarneming en subsidiair op grond van ongerechtvaardigde verrijking.

4.Het verweer en de voorwaardelijke tegenvordering

4.1.
[gedaagde] betwist de vordering en voert aan – samengevat – dat geen afspraken zijn gemaakt over het tijdstip van terugbetalen van de geldlening, dat [eiser] hem de schuld heeft kwijtgescholden en dat [eiser] hem niet op de juiste wijze heeft gesommeerd, zodat van een directe opeisbaarheid geen sprake is. Verder betwist [gedaagde] dat hij niet bereid is geweest om de schuld van € 6.500,00 aan de ouders van [eiser] terug te betalen. Zij hebben echter nog niet op terugbetaling aangedrongen, zodat [gedaagde] niet in verzuim is. Volgens [gedaagde] is er geen sprake van zaakwaarneming aangezien [eiser] niet verplicht was om tot betaling over te gaan. Ook is geen sprake van ongerechtvaardigde verrijking, zodat dit deel van de vordering moet worden afgewezen.
Verder doet [gedaagde] een beroep op verrekening. [gedaagde] voert aan dat partijen hebben afgesproken dat hij de lening van de auto (Suzuki Grand Vitara) zou aflossen en vervolgens de auto in zijn bezit zou krijgen. [gedaagde] heeft de lening ad € 6.392,02 afbetaald maar [eiser] heeft de auto total-loss gereden. Volgens [gedaagde] was de auto op dat moment € 12.000,00 waard en was de sloopwaarde € 2.000,00, zodat er sprake is van een schadepost van € 10.000,00. [gedaagde] meent dat de helft van deze bedragen voor rekening van [eiser] komt en moeten worden verrekend met hetgeen hij aan haar moet betalen.
4.2.
[gedaagde] vordert bij wijze van voorwaardelijke tegenvordering, mocht het beroep op verrekening worden afgewezen, dat de kantonrechter de verdeling tussen partijen vaststelt en [eiser] veroordeelt wegens overbedeling tot betaling aan [gedaagde] van € 8.196,01, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 24 april 2024 en tot betaling van de proceskosten, waaronder de nakosten.
4.3.
Ter onderbouwing wijst [gedaagde] op hetgeen hij in de vordering naar voren heeft gebracht.

5.De beoordeling

de vordering en de tegenvordering
5.1.
De vordering en de tegenvordering lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
de vordering
de lening tussen [eiser] en [gedaagde]
5.2.
Niet in geschil tussen partijen is dat [eiser] aan [gedaagde] een bedrag van € 11.359,60 heeft geleend. Ook is niet (langer) tussen partijen in geschil dat [eiser] van Reaal verzekering een bedrag van € 18.149,86 heeft ontvangen in verband met de afkoop van de levensverzekering en dat [gedaagde] in beginsel aanspraak heeft op de helft van dit bedrag, zijnde € 9.074,93. De kantonrechter gaat hiervan dan ook uit.
5.3.
Verder stelt de kantonrechter vast dat [eiser] het laatstgenoemde bedrag heeft verrekend met het bedrag dat zij aan [gedaagde] heeft geleend en het restant in onderhavige procedure heeft gevorderd. Dit komt neer op € 11.359,60 - € 9.074,93 = € 2.284,67.
5.4.
[gedaagde] heeft ter zitting niet (langer) betwist dat dit bedrag resteert ten aanzien van de lening tussen partijen. In de conclusie van antwoord voert [gedaagde] aan dat hij dit bedrag niet aan [eiser] hoeft terug te betalen omdat zij hem dit bedrag heeft kwijtgescholden. Dit bevrijdend verweer heeft [gedaagde] verder niet onderbouwd. Hij heeft alleen verwezen naar een e-mail van 24 januari 2023.
Gelet op de gemotiveerde betwisting door [eiser] van de gestelde kwijtschelding, zoals blijkt uit de stukken, kon [gedaagde] hiermee niet volstaan.
5.5.
Ter zitting heeft [gedaagde] nog verklaard dat partijen de kwijtschelding telefonisch hebben afgesproken en dat zijn vriendin hierover kan verklaren omdat zij dit telefoongesprek, dat in de auto op de carkit werd gevoerd, heeft gehoord. [gedaagde] weet echter niet meer wanneer dit telefoongesprek was of welke precieze bewoordingen zijn gebruikt. Daar tegenover heeft [eiser] ter zitting verklaard dat partijen geen kwijtschelding hebben afgesproken, dat partijen nog afspraken zouden maken om alle zaken naast elkaar te zetten en te verrekenen, dat zij meermaals geprobeerd heeft om afspraken te maken, maar dat [gedaagde] telkens geen tijd en geen geld had. Gelet op al het vorenstaande had [gedaagde] zijn standpunt dat het restantbedrag ter zake de lening tussen partijen is kwijtgescholden nader moeten onderbouwen. Dat heeft hij niet gedaan, zodat zijn bevrijdend verweer niet slaagt. Dit maakt ook dat niet wordt toegekomen aan het door [gedaagde] gedane bewijsaanbod om zijn vriendin als getuige te horen.
5.6.
De kantonrechter is niet gebleken dat partijen afspraken hebben gemaakt over de terugbetaling van de lening. Vast staat dat [eiser] op 22 augustus 2023 aan [gedaagde] heeft verzocht om het resterende bedrag ter zake deze lening terug te betalen. Op grond van artikel 7:129e BW was [gedaagde] dan ook gehouden het verschuldigde binnen zes weken na deze mededeling terug te geven. Vast staat dat [gedaagde] daartoe niet is overgegaan. [gedaagde] is dan ook in verzuim. Dit deel van de vordering van [eiser] zal daarom worden toegewezen.
5.7.
Verder vordert [eiser] betaling van [gedaagde] van € 6.500,00. [eiser] stelt dat zij dit bedrag, dat [gedaagde] van haar ouders heeft geleend, aan haar ouders heeft terugbetaald. [gedaagde] heeft deze betaling betwist, zodat het op de weg van [eiser] ligt om deze betaling nader te onderbouwen. Dat heeft [eiser] niet gedaan. Het door [eiser] overgelegde bankafschrift met omschrijving ‘ [naam] ’ is daartoe niet toereikend. Zonder verklaring van de ouders van [eiser] , die ontbreekt, kan uit het bankafschrift niet worden afgeleid dat deze betaling (mede) ziet op het bedrag dat [gedaagde] van de ouders van [eiser] heeft geleend. Gelet hierop is niet komen vast te staan dat [eiser] de lening van [gedaagde] heeft afgelost door een bevrijdende betaling aan haar ouders. Dit deel van de vordering wijst de kantonrechter daarom af.
5.8.
De kantonrechter wijst de vordering van [eiser] ten aanzien van de hoofdsom toe tot een bedrag van € 2.284,67. [gedaagde] doet in dit verband een beroep op verrekening, maar dat gaat niet op. De kantonrechter is van oordeel dat de gegrondheid van dit verweer niet op eenvoudige wijze is vast te stellen. [1]
5.9.
Vast staat dat [gedaagde] de toegewezen hoofdsom niet heeft betaald, zodat de kantonrechter de door [eiser] gevorderde wettelijke rente eveneens toewijst. De wettelijke rente wordt toegewezen vanaf de dag van dagvaarding. [eiser] heeft niet onderbouwd op grond waarvan moet worden uitgegaan van 3 september 2021.
5.10.
[eiser] maakt aanspraak op de vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. De gevorderde vergoeding komt echter niet voor toewijzing in aanmerking, omdat niet gebleken is dat in de aanmaning aan [gedaagde] een betalingstermijn van 14 dagen is gegeven ingaande de dag na ontvangst daarvan, zoals vereist door artikel 6:96 lid 6 BW. In dit verband wordt verwezen naar de uitspraak van de Hoge Raad van 25 november 2016. [2]
5.11.
Aangezien partijen over en weer op punten in het ongelijk zijn gesteld, is de kantonrechter van oordeel dat het redelijk is dat partijen ieder de eigen proceskosten dragen.
de voorwaardelijke tegenvordering
5.12.
Aangezien hiervoor is geoordeeld dat het beroep op verrekening van [gedaagde] niet slaagt, is aan de voorwaarde waaronder de tegenvordering is ingesteld voldaan. Dit betekent dat op de tegenvordering zal worden beslist.
5.13.
[gedaagde] stelt dat [eiser] aan hem de helft van de schuld bij Santander en de helft van de schade aan de Suzuki Grand Vitara moet betalen. De grondslag van deze vordering heeft [gedaagde] echter niet gesteld. Anders kan [gedaagde] kennelijk meent, kan deze grondslag niet worden afgeleid uit het convenant. Partijen hebben in het convenant namelijk geen afspraken gemaakt over de wijze waarop de lening bij Santander wordt gedragen. In het convenant staat dat zij dit in onderling overleg met elkaar wensen te regelen. Volgens [gedaagde] hebben partijen afgesproken dat hij de lening voor zijn rekening zou nemen en in ruil daarvoor de auto in bezit zou krijgen. Deze afspraak heeft [eiser] niet voldoende gemotiveerd weersproken, zodat de kantonrechter hiervan ook uitgaat. Maar deze afspraak biedt geen juridische grondslag voor betaling van de helft van de lening. Dit deel van de vordering van [gedaagde] wijst de kantonrechter daarom af.
5.14.
Deze tussen partijen gemaakte afspraak biedt naar het oordeel van de kantonrechter op zich wel een grondslag voor betaling van de helft van de schade van de auto. Zoals hiervoor al is overwogen, gaat de kantonrechter ervan uit dat partijen hebben afgesproken dat [gedaagde] de auto zou krijgen. Dit is niet doorgegaan omdat [eiser] de auto total-loss heeft gereden. Verder gaat de kantonrechter ervan uit dat de sloopwaarde van de auto € 2.000,00 was aangezien [eiser] dit niet heeft betwist. Wel heeft [eiser] de hoogte van de door [gedaagde] gestelde schade aan de auto gemotiveerd weersproken. De kantonrechter is met [eiser] van oordeel dat het niet aannemelijk is dat de Suzuki Grand Vitara die in november 2015 voor € 11.930,00 is gekocht in juni 2019 – ten tijde van het ongeluk – € 12.000,00 waard is. Het ligt daarom op de weg van [gedaagde] om de door hem gestelde waarde te onderbouwen. Dat heeft hij niet gedaan met het overleggen van de aankoopfactuur en een e-mail van een schadebedrijf. Uit die e-mail blijkt alleen dat de schade aan de auto de dagwaarde van de auto overstijgt. Maar wat de dagwaarde is, blijkt niet. Gelet hierop, wijst de kantonrechter dit deel van de vordering van [gedaagde] af bij gebrek aan feitelijke onderbouwing. De kantonrechter ziet dan ook geen aanleiding om een deskundige te benoemen om de waarde van de auto te bepalen op de datum van het ongeluk.
5.15.
De conclusie is dat de kantonrechter de vordering van [gedaagde] zal afwijzen.
5.16.
De proceskosten komen voor rekening van [gedaagde] , omdat hij ongelijk krijgt. Niet is gebleken dat [eiser] kosten heeft gemaakt in de tegenvordering, zodat de kantonrechter deze kosten op nihil stelt.

6.De beslissing

De kantonrechter:
de vordering
6.1.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eiser] van € 2.284,67, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf de dag van dagvaarding tot aan de dag van de gehele betaling;
6.2.
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt;
6.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
6.4.
wijst de vordering voor het overige af.
de tegenvordering
6.5.
wijst de vordering af;
6.6.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de proceskosten, die tot en met vandaag voor [eiser] worden vastgesteld op nihil;
6.7.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.C. van Rijn en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter

Voetnoten

1.Zie artikel 6:136 BW.