ECLI:NL:RBNHO:2024:8919

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
28 augustus 2024
Publicatiedatum
28 augustus 2024
Zaaknummer
C/15/355095 / JU RK 24-1079 + C/15/355998 / JU RK 24-1243
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing van een minderjarige in een onveilige thuissituatie

Op 28 augustus 2024 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Noord-Holland in Haarlem uitspraak gedaan in een zaak betreffende de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [de minderjarige]. De kinderrechter heeft de ondertoezichtstelling verlengd tot 30 augustus 2025 en een machtiging tot uithuisplaatsing verleend in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder voor de duur van drie maanden, met ingang van 30 augustus 2024. De zaak is behandeld naar aanleiding van een verzoek van de Jeugdbescherming Regio Amsterdam, die zich ernstige zorgen maakt over de onveilige thuissituatie van [de minderjarige]. De kinderrechter heeft vastgesteld dat er sprake is van een bedreigende en onveilige situatie, waarbij huiselijk geweld en middelengebruik een grote rol spelen. Ondanks de inzet van hulpverlening is de situatie niet verbeterd, en de moeder van [de minderjarige] lijkt niet in staat om een veilige opvoedomgeving te bieden. De kinderrechter heeft de belangen van [de minderjarige] vooropgesteld en geconcludeerd dat de uithuisplaatsing noodzakelijk is voor zijn ontwikkeling en veiligheid. De ouders zijn betrokken bij de procedure, waarbij de vader heeft aangegeven dat [de minderjarige] welkom is bij hem, terwijl de moeder bezwaar heeft gemaakt tegen de uithuisplaatsing. De kinderrechter heeft de zorgen van de GI over de veiligheid van [de minderjarige] serieus genomen en de verzoeken van de GI toegewezen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Haarlem
Zaaknummers: C/15/355095 / JU RK 24/1079 en C/15/355998 / JU RK 24/1243
Datum uitspraak: 28 augustus 2024
Beschikking van de kinderrechter over een verlenging ondertoezichtstelling, spoedmachtiging tot uithuisplaatsing en machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
de gecertificeerde instelling
Jeugdbescherming Regio Amsterdam,
gevestigd in Amsterdam,
hierna te noemen: de GI,
over
[de minderjarige],
geboren op [geboortedatum] in [plaats] ,
hierna te noemen: [de minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende in [plaats] ,
advocaat: mr. A. Vogelaar, kantoorhoudende in Krommenie,
en
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
wonende in [plaats] ,
hierna gezamenlijk te noemen: de ouders.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in haar beoordeling:
  • het verzoekschrift met bijlagen van de GI, binnengekomen op 16 juli 2024;
  • de beschikking van de kinderrechter van deze rechtbank van 19 augustus 2024 en het daarin genoemde verzoekschrift met bijlagen van de GI van 18 augustus 2024.
1.2.
Op 26 augustus 2024 heeft de kinderrechter de zaken gelijktijdig behandeld tijdens de mondelinge behandeling met gesloten deuren. Daarbij waren aanwezig:
- de moeder met haar advocaat;
  • [vertegenwoordiger van de GI] , als vertegenwoordiger van de GI;
  • [de gezinscoach] , gezinscoach.
1.3.
De vader is, hoewel hiertoe behoorlijk opgeroepen en zonder bericht van afwezigheid, niet ter zitting verschenen.
1.4.
De kinderrechter heeft [de minderjarige] uitgenodigd voor een kindgesprek en hem naar zijn mening over de verzoeken van de GI gevraagd. [de minderjarige] heeft hierover voorafgaand aan de zitting een gesprek gevoerd met de kinderrechter. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de kinderrechter samengevat wat [de minderjarige] heeft verteld. De aanwezigen hebben daarop kunnen reageren.

2.De feiten

2.1.
De ouders zijn bij beschikking van 22 mei 2013 gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over [de minderjarige] .
2.2.
[de minderjarige] groeide op met gescheiden ouders, heeft bij moeder gewoond, tot de zomer van 2023 bij de vader en daarna weer bij de moeder gewoond. Op dit moment woont [de minderjarige] bij de moeder.
2.3.
De kinderrechter heeft bij beschikking van 24 mei 2012 [de minderjarige] onder toezicht gesteld. Die ondertoezichtstelling is telkens verlengd en heeft geduurd tot 24 juli 2014. Bij beschikking van 30 augustus 2018 is [de minderjarige] opnieuw onder toezicht gesteld. Ook die ondertoezichtstelling is telkens verlengd. De maatregel duurt nu tot 30 augustus 2024.
2.4.
Bij mondelinge beslissing van de kinderrechter van deze rechtbank van 19 augustus 2024 is een spoedmachtiging verleend om [de minderjarige] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen tot 30 augustus 2024.

3.De verzoeken van de GI

3.1.
De GI heeft de kinderrechter verzocht de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] te verlengen voor de duur van een jaar. Tevens heeft de GI verzocht [de minderjarige] voor de duur van vier weken met spoed uit huis te plaatsen en aansluitend een machtiging uithuisplaatsing in een instelling te verlenen voor de duur van de verlengde ondertoezichtstelling. De GI heeft verzocht de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. Ter zitting heeft de GI het verzoek over de uithuisplaatsing gewijzigd, in die zin dat bedoeld was om aansluitend op de spoedmachtiging een machtiging uithuisplaatsing voor de duur van drie maanden te verzoeken. Ter onderbouwing van de verzoeken heeft de GI het navolgende gesteld.
3.2.
Vanaf het moment dat [de minderjarige] in de zomer van 2023 bij de moeder is gaan wonen, hebben zich incidenten voorgedaan. Zo heeft [de minderjarige] door een ruzie met andere jongeren zich genoodzaakt gevoeld een mes bij zich te dragen, via een groepsapp dreigementen naar een docent op school geuit en zijn bij hem verboden middelen en voorwerpen (hasj en een mes) aangetroffen. Gesprekken met Halt en op school en waarschuwingen van de jeugdbeschermer zijn nodig geweest om [de minderjarige] te dwingen na te denken over zijn (verdere) verblijf bij de moeder en het daarvoor moeten mijden van risico’s. Inmiddels lijkt er sprake van een positieve verandering in het gedrag van [de minderjarige] (op school). Mede door de betrokkenheid van Koel en Co hebben er sinds eind maart 2024 geen nieuwe incidenten plaatsgevonden. De wisselwerking met de groep jongeren in [plaats] blijft wel een aandachtspunt.
3.3.
Ondanks deze positieve, maar prille, veranderingen in het gedrag van [de minderjarige] , blijven er nog steeds grote zorgen over de onveilige opvoedsituatie en zijn ontwikkeling. Deze zorgen zijn gelegen in de meldingen bij Veilig Thuis over de veiligheid in de thuissituatie bij de moeder, waaruit blijkt dat met regelmaat sprake is van huiselijk geweld tussen de moeder en haar partner [de partner] (hierna te noemen: [de partner] ) in het bijzijn van [de minderjarige] en geweld tussen de moeder, [de partner] en [de minderjarige] . Daar komt bij dat het vermoeden bestaat dat [de partner] [de minderjarige] bij criminele activiteiten betrekt en zijn middelengebruik stimuleert. De moeder lijkt niet in staat [de minderjarige] een veilige opvoedomgeving te bieden en stelt hem bloot aan haar onveilige gedrag. Als gevolg van het geweld dat [de minderjarige] vanaf kleins af aan kent, te weten het geweld tussen zijn ouders en het geweld tussen zijn moeder en de vader van zijn halfzus [de halfzus] , is de impact van weer nieuw geweld voor hem groot. Daarnaast is er ook sprake van kwetsbaarheid bij de moeder als gevolg van gebeurtenissen uit haar jeugd, waarbij ook sprake was van geweld naar de moeder. Het is daarom de komende periode van belang dat met de moeder bekeken wordt wat zij nodig heeft om zichzelf en [de minderjarige] te beschermen tegen verder geweld en wat zij nodig heeft om hierin de juiste keuze te maken, aldus de GI. De GI stelt verder dat er zorgen zijn over de balans tussen de draagkracht en draagkracht van de moeder. Zo lijken [de minderjarige] en [de halfzus] niet altijd het gezag van de moeder te accepteren en vraagt het opvoeden van zowel een puber als een kind andere opvoedvaardigheden, welke de moeder eerder niet heeft moeten inzetten. Hulpverlening kan niet voldoende de ondersteunding bieden die nodig is, omdat de moeder de hulpverlening slechts beperkt aangaat. Tot slot heeft de GI zorgen over het gebrek aan constructieve samenwerking en communicatie tussen de ouders, als gevolg waarvan zaken aangaande [de minderjarige] moeizaam worden geregeld (bijvoorbeeld de zorgverzekering).
3.4.
Ter zitting heeft de GI verder verklaard zich ernstig zorgen te maken over de veiligheid van [de minderjarige] gezien de vele meldingen bij Veilig Thuis. [de minderjarige] komt steeds weer in zeer onveilige situaties terecht door toedoen van de volwassenen om hem heen en de vrees is dat het een keer misgaat. De laatste melding van de grote reeks meldingen was dat de moeder en [de minderjarige] heftig in gevecht waren, en [de minderjarige] ter bescherming van zichzelf een mes heeft getrokken naar zijn moeder. Hij heeft niet gestoken, maar dat kan een volgende keer anders zijn. De GI heeft verklaard tot hun spijt niet in staat te zijn geweest om de afgegeven spoedmachtiging uithuisplaatsing uit te voeren, omdat [de minderjarige] zich hiertegen verzet. [de minderjarige] is op de telex gezet, de politie trof hem niet thuis aan. Er werd ook niet opengedaan. De politie zei vervolgens niets meer te kunnen doen. Een gesloten machtiging jeugdhulp is door de GI overwogen, maar was volgens de gedragsdeskundige niet mogelijk door de eisen die de wet stelt aan een gesloten plaatsing. De GI verkeert in een dilemma: enerzijds is er enig begrip voor de wens van de moeder op weer een nieuwe kans, anderzijds zijn de zorgen groot en is onduidelijk in hoeverre de moeder in staat is deze zorgen weg te nemen. Ondanks de goede wil van de moeder ziet de GI onmacht, wat voortkomt uit de problematiek rondom de emotieregulatie, trauma’s uit de jeugd en het forse drankgebruik van de moeder. De GI acht daarom onderzoek en behandeling, mogelijk in de vorm van begeleiding door de Brijder, nodig om de situatie te stabiliseren. Daarnaast is intensieve hulpverlening nodig om de veiligheid van [de minderjarige] (in de thuisomgeving) te borgen. De tot nu toe ingezette hulpverlening heeft de situatie niet kunnen keren. [de minderjarige] moet nu in veiligheid gebracht worden.

4.De standpunten van de ouders

De moeder
4.1.
Door en namens de moeder is ter zitting bezwaar gemaakt tegen de verzochte (spoed) uithuisplaatsing voor de duur van drie maanden. Daartoe is – samengevat – naar voren gebracht dat de moeder zich voldoende inzet om de juiste hulpverlening te zoeken en te aanvaarden en dat de moeder nu aanzienlijke stappen maakt met de begeleiding van de ingezette gezinscoach. De uithuisplaatsing van [de minderjarige] zal alle positieve stappen tenietdoen en zal het gezin uit elkaar slaan. De moeder verdient daarom een tweede kans om te laten zien dat zij op de goede weg zit.
4.2.
Over de verzochte verlenging van de ondertoezichtstelling leest de kinderrechter in het dossier dat de moeder bij de jeugdbeschermer heeft aangegeven een ondertoezichtstelling liever niet te willen, omdat dit een grote inbreuk vormt op haar privacy en zij geen tot weinig vertrouwen heeft in de GI gelet op [de minderjarige] eerdere uithuisplaatsing.
De moeder zegt er wel tegen aan te lopen dat de vader onvoldoende meewerkt en ook de communicatie/afstemming met de vader moeizaam verloopt, waardoor de regie van de GI nodig is, aldus de moeder.
De vader
4.3.
Uit de stukken volgt dat de vader akkoord is met de verlenging van de ondertoezichtstelling, gelet op de zorgen die toezicht vragen. Over de uithuisplaatsing heeft de vader bij de GI aangegeven dat [de minderjarige] welkom is bij hem. De vader maakt zich zorgen over zijn zoon.

5.De mening van [de minderjarige]

heeft in het gesprek met de kinderrechter verteld (nog) bij de moeder te wonen, omdat de GI nog geen definitieve beslissing heeft genomen over zijn uithuisplaatsing. Desgevraagd heeft [de minderjarige] aangegeven het jammer te vinden als hij niet meer bij de moeder zou wonen. Het is goed bij de moeder. Lang geleden is er één keer een heftige vechtruzie geweest tussen [de minderjarige] en zijn moeder. In augustus 2024 was er wel ruzie, maar dat is heel anders en minder heftig verlopen dan de GI omschrijft. Overigens ervaart elk gezin weleens moeilijkheden, zo ook zijn gezin. [de minderjarige] vindt daarom dat er hulpverlening nodig is. Van de huidige betrokkenheid van de hulpverlening merkt [de minderjarige] niets; het heeft niet geholpen. Tot slot heeft [de minderjarige] verteld als het toch moet, liever naar de vader of familie te willen dan naar een instelling.

6.De beoordeling

6.1.
De kinderrechter zal de verzoeken tot verlenging van de ondertoezichtstelling voor de duur van één jaar en tot het verlenen van een machtiging uithuisplaatsing voor de duur van drie maanden toewijzen. Daarvoor is het volgende redengevend.
De verlenging van de ondertoezichtstelling
6.2.
Uit de stukken en wat ter zitting aan de orde is geweest blijkt dat [de minderjarige] zodanig opgroeit dat hij ernstig in zijn ontwikkeling wordt bedreigd. Uit de vele meldingen van Veilig Thuis uit diverse bronnen over een langere periode blijkt dat [de minderjarige] opgroeit in een zeer onveilige thuissituatie sinds hij in de zomer van 2023 bij de moeder is gaan wonen, als gevolg van aanhoudend ernstig huiselijk geweld tussen de moeder en haar partner [de partner] , maar ook tussen de moeder en [de minderjarige] én [de partner] en [de minderjarige] . Dit is des te ernstiger omdat [de minderjarige] in zijn leven reeds veel geweld heeft meegemaakt tussen zijn moeder en zijn vader alsmede geweld tussen zijn moeder en de vader van [de halfzus] . Daar komt bij het vermoeden, zo blijkt uit de meldingen, en hetgeen de GI hoort dat het middelengebruik van [de minderjarige] , een [leeftijd] oude jongen, wordt gestimuleerd door [de partner] en de moeder: in ruil voor het uitvoeren van taken (zoals het uitlaten van de hond) wordt [de minderjarige] softdrugs aangeboden en zo neemt de moeder [de minderjarige] mee naar een coffeeshop om aldaar – en in het bijzijn van andere gebruikers – samen met [de minderjarige] softdrugs te gebruiken. De kinderrechter acht aannemelijk gelet op het patroon van meldingen, dat dit daadwerkelijk gebeurt. Naast softdrugs blijkt ook dat de moeder zeer regelmatig fors alcohol gebruikt, als gevolg waarvan zij de controle over haar emoties verliest en (fysiek) tegen [de minderjarige] uitvalt met regelmatig wederzijds (tot zover licht) letsel tot gevolg. Het laatste incident in augustus 2024, waarbij [de minderjarige] zich door het fysieke conflict met de moeder genoodzaakt voelde zichzelf te verdedigen met een mes, onderstreept de ernst van de problematiek in de thuissituatie en daarmee ook de noodzaak voor verder ingrijpen. Temeer nu ook nog blijkt dat de moeder – ondanks haar goede wil – over onvoldoende opvoedvaardigheden lijkt te beschikken om haar gezag over [de minderjarige] uit te oefenen en hem te sturen.
6.3.
Ondanks dat de moeder – en zo is ook ter zitting gebleken – de zorgen bagatelliseert, is al jarenlang hulpverlening betrokken in het gezin. De geboden hulpverlening maakt echter niet dat de situatie verbetert, omdat de moeder kennelijk niet in staat is vanwege haar vele trauma’s en achtergrond te profiteren van de hulpverlening. De kinderrechter constateert dat de problematiek dermate hardnekkig is dat het het vermogen van de moeder te boven gaat om verandering in een patroon van gewelddadige relaties te brengen. Dat zij onmachtig is valt haar niet te verwijten, maar de ontwikkelingsbedreiging van [de minderjarige] moet stoppen. De moeder heeft meerdere kansen gehad tijdens de lange periode dat er sprake is van een ondertoezichtstelling. De inzet van de huidige gezinscoach is nog in een pril stadium en volstrekt onvoldoende om de complexe situatie te keren. Dat betekent nu concreet dat de situatie niet langer mag voortduren, omdat de veiligheid van [de minderjarige] aan de orde is.
6.4.
Vooralsnog lijkt de kinderrechter de verwachting gerechtvaardigd dat de gezaghebbende ouders in staat zijn de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van [de minderjarige] te dragen binnen een termijn die, gelet op zijn persoon en ontwikkeling, aanvaardbaar te achten is.
De (spoed)machtiging uithuisplaatsing
6.5.
Gelet op al het voorgaande ziet de kinderrechter geen aanleiding om het oordeel over de spoeduithuisplaatsing van [de minderjarige] , zoals geformuleerd in de beschikking van 19 augustus 2024, te wijzigen. Die beschikking moet daarom worden gehandhaafd. Ook is de kinderrechter van oordeel dat de (verdere) uithuisplaatsing van [de minderjarige] noodzakelijk is in het belang van zijn verzorging en opvoeding. Daarover wenst de kinderrechter nog het volgende op te merken.
6.6.
Ter zitting is gebleken dat de GI heeft nagelaten de verleende spoedmachtiging te effectueren, omdat [de minderjarige] zou hebben aangegeven niet achter de uithuisplaatsing te staan en de politie niet in staat zou zijn een minderjarige met een open (spoed)machtiging tegen de eigen wil in uit huis te plaatsen. De redenering van de GI verbaast en verontrust de kinderrechter, temeer nu de GI niet zonder reden de spoeduithuisplaatsing heeft verzocht. Er was namelijk sprake van een dusdanige bedreigende en onveilige situatie dat daar onmiddellijk een einde aan gemaakt moest worden, zonder zelfs de kans af te wachten dat partijen gehoord werden. De rechtbank heeft geoordeeld dat [de minderjarige] uithuisplaatsing dringend en onverwijld noodzakelijk is. In dit verband benadrukt de kinderrechter dat het niet aan [de minderjarige] is te bepalen wat in zijn belang is. [de minderjarige] is een [leeftijd] , kwetsbare jongen, die in zijn leven al veel strijd, spanning geweld en wisselingen heeft meegemaakt. Het is dan ook meer dan begrijpelijk en overigens ook zorgelijk dat [de minderjarige] (op dit moment) uit kennelijk loyaliteit voor zijn moeder kiest. Ofwel nu zelf zegt, hoewel hij dat ter zitting weer terugnam, dat het voor hem niet meer uitmaakt dat er geweld om hem heen is, want hij is toch niet meer te redden, maar dat zijn jongere zusje nog wel te redden is. De kinderrechter merkt daarnaast op dat de omstandigheid dat er mogelijk risico is op wegloopgedrag van [de minderjarige] op het moment dat hij in een instelling verblijft, het voorgaande niet anders maakt. Voorts is het daadwerkelijke risico op weglopen onvoldoende gebleken. Voor zover die zorgen gerechtvaardigd zijn, bestaat immers ook nog de mogelijkheid tot het verzoeken van een machtiging gesloten jeugdhulp.
6.7.
Gelet op het vorenstaande luidt de beslissing als volgt.

7.De beslissing

De kinderrechter:
7.1.
verlengt de ondertoezichtstelling van
[de minderjarige]tot 30 augustus 2025;
7.2.
verleent een machtiging tot uithuisplaatsing van
[de minderjarige]in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder met ingang van 30 augustus 2024 tot 30 november 2024;
7.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
7.4.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. F.G. Hijink, kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken op 28 augustus 2024, in aanwezigheid van mr. I.N. Inge als griffier.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Amsterdam.