Beoordeling door de rechtbank
6. De rechtbank beoordeelt het beroep van eiser tegen een aan hem door verweerder opgelegde maatregel op grond van de Pw. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
7. De rechtbank verklaart het beroep gegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
8. Eiser voert aan dat het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen en onvoldoende is gemotiveerd. Eiser betwist minder weloverwogen keuzes te hebben gemaakt met de aankoop van een bedrijf en aandelen. Daarbij wijst eiser erop dat hij arbeidsongeschikt is (hij is ook vrijgesteld van de sollicitatieplicht) en feitelijk alleen zelf inkomen kan genereren door te ondernemen of te investeren. Daar heeft hij op ingezet. Daarnaast vindt eiser dat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn lichamelijke en psychische problemen en beperkingen. Verweerder is daar volgens eiser volledig aan voorbij gegaan. Hem valt geen verwijt te maken. Verweerder stelt ook ten onrechte dat geen sprake is van dringende redenen om van de maatregel af te zien. Zijn financiële situatie is helemaal niet tot rust gekomen. Met de opgelegde maatregel kan hij onmogelijk rondkomen. Feitelijk houdt hij te weinig over. Eiser vindt de opgelegde maatregel onevenredig. Hij heeft al vele jaren een hond en hij dreigt daar nu niet meer voor te kunnen zorgen. Ook dreigt hij zijn woning te verliezen. Toelating tot de WSNP is hem onlangs geweigerd onder andere omdat zijn inkomen niet op bijstandsniveau zit. Zijn financiële situatie is niet stabiel genoeg. Een nieuwe poging tot toelating tot het schuldentraject kan pas worden gewaagd als zijn financiële situatie weer stabiel is. In het bestreden besluit staat wel dat een heroverweging plaats zal vinden als er in het schuldentraject problemen zijn, maar verweerder geeft niet thuis.
9. Op grond van artikel 18, tweede lid van de Pw verlaagd het college de bijstand bij wijze van maatregel overeenkomstig de daartoe op te stellen verordening, als de belanghebbende naar het oordeel van het college tekortschietend besef van verantwoordelijkheid betoont voor de voorziening in het bestaan.
De hier bedoelde verordening is de Afstemmingsverordening Participatiewet gemeente Haarlem (Verordening).
Op grond van het negende artikellid van die Verordening ziet het college af van het opleggen van een maatregel, indien elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt.
Op grond van het tiende lid stemt het college een op te leggen maatregel of een opgelegde maatregel af op de omstandigheden van de belanghebbende en diens mogelijkheden om middelen te verwerven, indien naar zijn oordeel, gelet op bijzondere omstandigheden, dringende redenen daartoe noodzaken.
Tekortschietend besef van verantwoordelijkheid
10. Van een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid in de zin van artikel 18, tweede lid, van de Pw kan sprake zijn indien een belanghebbende voorafgaande aan de bijstandsaanvraag de beschikking heeft (gehad) over in aanmerking te nemen vermogen en op dat vermogen tezamen met eventueel beschikbare inkomensbestanddelen te snel inteert, terwijl redelijkerwijs voorzienbaar is dat daardoor vervroegd een beroep op bijstand moet worden gedaan. Dit is vaste rechtspraak.
11. Uit de ontwikkelde rechtspraak volgt ook dat verweerder, om tot het oordeel te komen dat sprake is van een tekortschietend besef, zal moeten motiveren waarom bepaalde uitgaven onverantwoord zijn geweest en vervolgens of die uitgaven in de concrete omstandigheden van eiser tot een voorzienbaar vervroegd beroep op bijstand hebben geleid, waarbij verweerder de persoonlijke omstandigheden van eiser dient te betrekken.
12. De rechtbank is van oordeel dat verweerder onvoldoende heeft onderzocht en daaruit volgend ook in ontoereikende mate heeft gemotiveerd of en, zo ja, in welke mate bij eiser sprake was van tekortschietend besef ten aanzien van de besteding van zijn vermogen.
13. Bij het opleggen van een maatregel is het aan het bestuursorgaan om de nodige kennis over de relevante feiten te vergaren. Waar het gaat om de vaststelling van de relevante feiten heeft verweerder zich in de primaire fase (kennelijk) laten leiden door de verklaringen van eiser zoals vermeld in het gespreksverslag van 20 maart 2023. In die fase is er niet doorgevraagd. De commissie oordeelt daarover in bezwaar dat is nagelaten om zoals is bepaald in de Verordening eiser in de gelegenheid te stellen vooraf aan het opleggen van de maatregel een de gelegenheid tot het geven van een zienswijze te geven. De commissie concludeert dan vervolgens dat die omissie in de bezwaarfase is hersteld onder meer gelet op de tijdens de hoorzitting in bezwaar gegeven toelichting. De rechtbank kan die conclusie niet volgen. Uit het (summiere) verslag van de gehouden hoorzitting, zoals weergegeven in het advies van de commissie, blijkt dat niet. In het verslag is niet terug te vinden dat er tijdens de hoorzitting is doorgevraagd met betrekking tot de vraag of de gedragingen van eiser die betrekking hebben op de besteding van zijn uit een schenking verkregen vermogen getuigen van een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid als bedoeld in artikel 18, tweede lid van de Pw. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder hierdoor een incompleet beeld verkregen van de (achterliggende) relevante feiten en de omstandigheden. Dat incomplete beeld is onvoldoende om deugdelijk te kunnen motiveren dat bij eiser sprake is van zo een tekortschietend besef.
13. Wat die motivering betreft volstaat verweerder in het bestreden besluit met een verwijzing naar de bewoordingen in het advies van de commissie. In het advies staat alleen de (algemene) vaststelling dat de aankoop van het bedrijf en aandelen door eiser een minder weloverwogen keuze was, omdat hij daarmee enorme financiële risico’s heeft genomen, waarbij de commissie erop wijst dat eiser het bedrijf met verlies heeft verkocht en een deel van de verkoopopbrengst ook nog eens heeft kwijtgescholden. De commissie en daarmee ook verweerder lijkt zich voornamelijk te hebben laten leiden door het gegeven dat eiser een aanzienlijk vermogen in relatief korte tijd had ingeteerd.
Wat de rechtbank in deze motivering mist is een kenbare, op basis van een vollediger beeld van de relevante feiten en (persoonlijke) omstandigheden, afweging van verweerder waarom in het geval van eiser de aankoop van dat bedrijf en van aandelen (en de latere verkoop daarvan) onverantwoord zijn geweest en of dat tot een voorzienbaar vervroegd beroep op bijstand heeft geleid.
15. Eiser heeft op de zitting bij de rechtbank, na doorvragen van de rechtbank, een toelichting gegeven op de (reden van de) aankoop en terugverkoop van het bedrijf [bedrijf] . Hij heeft onder andere verklaard dat het ging om een fysieke winkel met webshop, een bestaand franchise bedrijf, die winstgevend was. Hij was bekend met dat bedrijf. De persoon van wie hij het bedrijf kocht was een bekende van hem. De aankoop was een poging om zelf inkomen te genereren. Nadat het bedrijf was gehackt, er geen btw-aangifte kon worden gedaan en boetes volgden en vervolgens ook zijn vader overleed, zag hij geen andere mogelijkheid dan het bedrijf weer terug te verkopen. Eiser heeft verder aangegeven geen risicovolle belegging te zijn aangegaan. Hij zou juist hebben gekozen voor duurzame aandelen. Ook is eiser ingegaan op de PTSS die hij heeft ontwikkeld en waarvoor hij onder behandeling is. De rechtbank verwijst met betrekking tot eisers verklaringen ter zitting verder naar het proces verbaal van de zitting die partijen tegelijk met de uitspraak zal worden toegezonden. Omdat verweerder niet op de zitting is verschenen, heeft hij op de verklaringen van eiser ter zitting nog niet kunnen reageren. Verweerder kan, wanneer hij berust in de uitspraak van de rechtbank, deze verklaringen betrekken bij het nadere onderzoek dat hij, gelet op het bovenstaande, dient in te stellen naar de relevante feiten en omstandigheden.
16. Al op grond van wat hierboven is overwogen en geoordeeld dient het bestreden besluit te worden vernietigd wegens schending van artikel 3:2 en artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht. Verweerder dient al om die reden opnieuw op het bezwaar te beslissen.
Daarbij dient verweerder ook het volgende in aanmerking te nemen.
16. Verweerder heeft op grond van artikel 18, tiende lid, van de Pw beoordelingsvrijheid bij de vraag of zich, gelet op bijzondere omstandigheden, dringende redenen voordoen om de maatregel te matigen.
In het bestreden besluit heeft verweerder die vrijheid gebruikt om gelet op de financiële omstandigheden van eiser de duur van de maatregel te beperken tot achttien maanden.
Van dringende redenen om af te zien van een maatregel is verweerder niet gebleken. Uit het bestreden besluit en het advies van de commissie blijkt dat verweerder hiertoe geen aanleiding ziet omdat de financiële omstandigheden tot rust zijn gekomen en is toegezegd de maatregel opnieuw te beoordelen als die het schulddienstverleningstraject in de weg staat.
16. De stelling dat de financiële omstandigheden van eiser tot rust zijn gekomen acht de rechtbank onvoldoende onderbouwd. Dat geldt ook voor de toezegging die zou zijn gedaan over het opnieuw beoordelen van de maatregel. Op zitting heeft eiser aangegeven dat verweerder die toezegging niet nakomt.
16. De bewindvoerder van eiser heeft op de zitting toegelicht dat de WSNP onlangs is afgewezen, onder andere omdat de financiële situatie van eiser niet stabiel is. Zijn inkomen zit niet op bijstandsniveau. Als dat is geregeld kan er een nieuwe poging worden gewaagd. Ook ligt er een vonnis van de kantonrechter waaruit blijkt dat er in het kader van de huurachterstand een betalingsregeling van € 50,- per maand is afgesproken en dat in geval van niet nakoming de huurovereenkomst per direct zal worden ontbonden. De bewindvoerder draagt hiervoor zorg maar dat gaat wel ten koste van andere noodzakelijkheden.
20. De rechtbank stelt verder vast dat in de aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde motivering enkel is ingegaan op de onaanvaardbaarheid van de gevolgen van de opgelegde maatregel. Uit de wetsgeschiedenis volgt echter dat de invulling van het begrip ‘dringende reden gelet op bijzondere omstandigheden’ uit artikel 18, tiende lid, van de Pw niet beperkt is tot de onaanvaardbaarheid van de gevolgen die een maatregel heeft voor de belanghebbende gelet op diens persoonlijke omstandigheden, maar dat deze invulling ruimer is en mede een beoordeling omvat van de omstandigheden, de mogelijkheden en middelen van betrokkene.
21. Verweerder heeft daarmee dus geen rekening gehouden met de door de wetgever uitdrukkelijk beoogde ruime uitleg van het begrip ‘dringende redenen gelet op bijzondere omstandigheden’.
De rechtbank wijst hierbij ook op de recente uitspraak van Centrale Raad van Beroep van 18 april 2024over de verruimde uitleg van het begrip dringende redenen.