ECLI:NL:RBNHO:2025:10185

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
3 september 2025
Publicatiedatum
3 september 2025
Zaaknummer
11439397 \ CV EXPL 24-4037
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toetsing van precontractuele informatieplichten en oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Noord-Holland op 3 september 2025, is de eisende partij, Gemeente Hoorn, betrokken bij een civiele procedure tegen een gedaagde partij die niet is verschenen. De kantonrechter heeft in een tussenvonnis van 11 juni 2025 de eisende partij de gelegenheid gegeven om zich uit te laten over de wijze waarop de overeenkomst tot stand is gekomen en hoe zij heeft voldaan aan de precontractuele informatieplichten. De eisende partij heeft een akte ingediend, maar de kantonrechter heeft geconstateerd dat de onderbouwing van de informatieplichten onvoldoende is. De kantonrechter heeft ambtshalve de informatieplichten getoetst en vastgesteld dat de eisende partij, door de gedaagde partij elke pagina van de overeenkomst te laten paraferen, in wezen aan deze plichten heeft voldaan.

Daarnaast heeft de kantonrechter de bedingen in de overeenkomst beoordeeld op oneerlijkheid. Het rentebeding van 1,5% per maand is vermoedelijk oneerlijk, terwijl het prijswijzigingsbeding niet als oneerlijk is beoordeeld. De kantonrechter heeft ook de incassokostenbedingen in de overeenkomst onderzocht en geconcludeerd dat deze vermoedelijk oneerlijk zijn, omdat ze in strijd zijn met de wettelijke bepalingen en geen maximum aan de kosten stellen. De eisende partij is in de gelegenheid gesteld om de akte met de eiswijziging alsnog aan de gedaagde partij te betekenen en zich uit te laten over de oneerlijkheid van de bedingen. De zaak is aangehouden voor verdere behandeling op 1 oktober 2025.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
locatie Alkmaar
Zaaknr./rolnr.: 11439397 \ CV EXPL 24-4037
Uitspraakdatum: 3 september 2025
Tussenvonnis van de kantonrechter in de zaak van:
Gemeente Hoorn
te Hoorn
de eisende partij
gemachtigde: [gemachtigde]
tegen
[gedaagde]
te [plaats]
de gedaagde partij
niet verschenen

1.De procedure

1.1.
Bij tussenvonnis van 11 juni 2025 is de eisende partij in de gelegenheid gesteld om zich bij akte uit te laten over de wijze waarop de overeenkomst tot stand is gekomen en op welke wijze de eisende partij daarbij heeft voldaan aan de op haar rustende (pre)contractuele informatieplichten. De eisende partij heeft ter uitvoering van het tussenvonnis een akte genomen. Op haar betoog zal worden ingegaan bij de beoordeling.

2.De verdere beoordeling

Vermeerdering van eis
2.1.
In haar akte heeft de eisende partij haar eis vermeerderd. Gelet op het tegen de gedaagde partij verleende verstek en het bepaalde in artikel 130 lid 3 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, kan deze eiswijziging vooralsnog niet worden toegestaan. De eiswijziging is immers niet aan de gedaagde partij betekend.
2.2.
De eisende partij zal in de gelegenheid gesteld om de akte alsnog aan de gedaagde partij te betekenen. Als aan de hierboven bedoelde opdracht niet wordt voldaan, zal de vermeerdering van eis niet worden toegestaan.
Ambtshalve toetsing van de precontractuele informatieplichten
2.3.
Uit de toelichting van de eisende partij in haar akte blijkt dat de vordering is gebaseerd op een overeenkomst tussen een handelaar en een consument, anders dan een overeenkomst op afstand of buiten de verkoopruimte gesloten. Bij het sluiten van dergelijke overeenkomsten moet de handelaar voldoen aan de wettelijke precontractuele informatieplichten van artikel 6:230l van het Burgerlijk Wetboek (BW). Dat aan deze plichten is voldaan, moet gemotiveerd worden gesteld en onderbouwd. De kantonrechter moet er ambtshalve op toezien dat die voorschriften worden nageleefd, dus ook als er geen verweer is gevoerd. [1]
2.4.
De kantonrechter wijst de eisende partij erop dat zij haar standpunten met betrekking tot de (pre)contractuele informatieplichten strikt genomen onvoldoende heeft onderbouwd. Zij heeft weliswaar gesteld dat de gedaagde partij iedere pagina van de overeenkomst heeft geparafeerd, maar dit is niet voldoende. Voor zover zij hiermee beoogt aan te voeren dat zij aan haar informatieplichten heeft voldaan omdat de vereiste informatie is opgenomen in de overeenkomst en de gedaagde partij deze per pagina heeft geparafeerd, geldt dat producties haar stellingen kunnen ondersteunen, maar niet vervangen. De partij die producties overlegt, moet inzichtelijk maken welke delen daarvan relevant zijn voor welk standpunt van die partij. Een enkele verwijzing naar (bepaalde pagina’s van) de producties is daarom onvoldoende. Het is niet aan de kantonrechter om eigenhandig op zoek te gaan naar informatie. Dat betekent dat de eisende partij expliciet en op een duidelijke manier moet aangeven hoe zij welke informatie van artikel 6:230l BW verstrekt heeft en waar deze te vinden is (bijvoorbeeld door de relevante onderdelen in de producties te onderstrepen of te arceren). De kantonrechter wijst de eisende partij erop dat in eventuele vervolgzaken [2] het ontbreken van een dergelijke onderbouwing kan leiden tot afwijzing van de vordering.
2.5.
Bij wijze van uitzondering heeft de kantonrechter echter zelf geconstateerd dat met het laten paraferen van de relevante gedeelten van de overeenkomst door de gedaagde partij, de eisende partij heeft voldaan aan de precontractuele informatieplichten.
Ambtshalve toetsing van oneerlijke bedingen
2.6.
De kantonrechter moet onderzoek doen naar (mogelijk) oneerlijke bedingen in de toepasselijke algemene voorwaarden. [3] Algemene voorwaarden kunnen ook in de overeenkomst zelf zijn opgenomen. Volgens Richtlijn 93/13/EEG betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten is een beding oneerlijk wanneer dit het evenwicht tussen de wederzijdse rechten en verplichtingen ten nadele van de consument aanzienlijk verstoort. De kantonrechter moet in iedere procedure over ieder onderdeel van de vordering beoordelen of daarover in de algemene voorwaarden afspraken zijn gemaakt en of die afspraken al dan niet oneerlijk zijn ten opzichte van de consument. Als de kantonrechter oordeelt dat een contractuele afspraak oneerlijk is, moet het beding worden vernietigd en moet de vordering op dat onderdeel worden afgewezen (ook als de eisende partij in de procedure een beroep doet op wettelijke bepalingen in plaats van op die contractuele afspraak).
2.7.
Artikel 2 lid 4 van de overeenkomst betreft een rentebeding. Dat luidt als volgt:
‘Ingeval van niet of niet-tijdige betaling van de huurpenningen zal de verhuurder gerechtigd zijn rente in rekening te brengen van 1,5% per maand over de achterstallige huurpenningen.’
2.8.
De bedongen rente bedraagt 1,5% per maand. Dat is meer dan de wettelijke handelsrente op het moment van het sluiten van de overeenkomst. Het rentebeding is daarom vermoedelijk oneerlijk. De kantonrechter is voornemens om dit beding te vernietigen.
2.9.
Het prijswijzigingsbeding in artikel 3 van de overeenkomst is door de kantonrechter getoetst en niet oneerlijk bevonden.
2.10.
Artikel 5 lid 2 van de overeenkomst betreft een incassokostenbeding. Dat luidt als volgt:
‘Alle kosten, zowel in als buiten rechte die voor de verhuurder uit niet-nakoming door de huurder voortvloeien komen voor rekening van de huurder, (…).’
2.11.
In dit beding wordt ten nadele van de consument afgeweken van het bepaalde in artikel 6:96 van het Burgerlijk Wetboek (BW) en het Besluit vergoeding buitengerechtelijke incassokosten. Er wordt immers van uitgegaan dat alle kosten verschuldigd zijn. Daarbij is ook geen maximum opgenomen, wat ertoe leidt dat onbeperkte kosten voor rekening van de consument zouden kunnen komen. Dat zou tot gevolg hebben dat de consument belast wordt met hogere kosten dan wettelijk is toegestaan. Het beding is daarom vermoedelijk oneerlijk. De kantonrechter is daarom voornemens om dit beding eveneens te vernietigen.
2.12.
Artikel 10 lid 3 van de overeenkomst bevat eveneens een incassokostenbeding. Dat luidt als volgt:
‘In alle gevallen waarin de verhuurder een sommatie, ingebrekestelling of ander exploot aan de huurder doet uitbrengen of in geval van noodzakelijke procedures tegen de huurder, ook om deze tot ontruiming te dwingen, is huurder verplicht alle daarvoor gemaakte kosten, ook van rechtskundige bijstand, zowel in als buiten rechte, aan de verhuurder te vergoeden. (…)’
2.13.
Ook in dit beding wordt ten nadele van de consument afgeweken van het bepaalde in artikel 6:96 van het Burgerlijk Wetboek (BW) en het Besluit vergoeding buitengerechtelijke incassokosten. Ook in dit beding wordt er immers van uitgegaan dat alle kosten verschuldigd zijn. Daarbij is evenmin een maximum opgenomen, wat ertoe leidt dat onbeperkte kosten voor rekening van de consument zouden kunnen komen. Dat zou tot gevolg hebben dat de consument belast wordt met hogere kosten dan wettelijk is toegestaan. Tot slot volgt uit de tekst van het beding dat de incassokosten al verschuldigd zijn zodra de vordering uit handen wordt gegeven, terwijl de wettekst voorschrijft dat éérst nog een zogenoemde veertiendagenbrief moet worden verstuurd. Het beding is daarmee eveneens vermoedelijk oneerlijk en de kantonrechter is daarom voornemens om dit beding te vernietigen, voor zover dit betrekking heeft op de buitengerechtelijke incassokosten.
2.14.
Artikel 10 lid 3 van de overeenkomst ziet ook op de proceskosten. Voor zover de eisende partij op grond van dit beding aanspraak kan maken op gerechtelijke kosten die boven het liquidatietarief uitkomen, is dit beding oneerlijk. Dit heeft echter geen gevolg voor de proceskostenveroordeling in deze procedure, omdat de (kanton)rechter op grond van de artikelen 237 en 242 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering ertoe gehouden is om de (grotendeels) in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten te veroordelen en deze proceskosten niet lager mogen worden vastgesteld dan het liquidatietarief.
Conclusie
2.15.
De eisende partij wordt in de gelegenheid gesteld om de akte met de eiswijziging alsnog aan de gedaagde partij te betekenen en zich bij akte uit te laten over het voorshands uitgesproken oordeel omtrent de oneerlijkheid van de hiervoor genoemde bedingen.
2.16.
Als aan de hierboven bedoelde opdracht niet of niet volledig wordt voldaan, zal de kantonrechter daaraan op grond van de artikelen 22 en 139 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering de gevolgen verbinden die zij geraden acht.
2.17.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
verwijst de zaak naar de rol van 1 oktober 2025 om de eisende partij in de gelegenheid te stellen om de akte met de eiswijziging alsnog aan de gedaagde partij te betekenen en zich bij akte uit te laten over het voorshands uitgesproken oordeel zoals hiervoor is overwogen;
3.2.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.P.E. Oomens en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter

Voetnoten

1.Zie, onder meer, het arrest van de Hoge Raad van 12 november 2021, ECLI:NL:HR:2021:1677.
2.Ingeleid met een dagvaarding vanaf 1 oktober 2025.
3.HvJ EU 27 januari 2021, C‑229/19 en C‑289/19, ECLI:NL:EU:C:68 (Dexia).