ECLI:NL:RBNHO:2025:10243

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
3 september 2025
Publicatiedatum
4 september 2025
Zaaknummer
HAA 24/1012
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Besluit tot sluiting van een woning door de burgemeester van Zaanstad wegens een schietincident en drugsvondst

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland, gedateerd 3 september 2025, wordt het beroep van eiser en eiseres tegen het besluit van de burgemeester van Zaanstad om een woning te sluiten voor de duur van zes maanden behandeld. De sluiting was gebaseerd op een schietincident en de vondst van drugs in de woning. Eiser en eiseres, die de woning huurden, waren het niet eens met de sluiting en voerden verschillende beroepsgronden aan. De rechtbank oordeelt dat het beroep van eiseres niet-ontvankelijk is, omdat zij geen rechtstreeks belanghebbende is bij het besluit. Eiser, die wel woonachtig was in de woning, is ontvankelijk in zijn beroep. De rechtbank concludeert dat de burgemeester de bevoegdheid tot sluiting onvoldoende heeft gemotiveerd, zowel op basis van de Opiumwet als de Gemeentewet. De rechtbank vernietigt het besluit van de burgemeester en draagt hem op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij de burgemeester ook het griffierecht en proceskosten aan eiser moet vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 24/1012

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 september 2025 in de zaak tussen

[eiser] en [eiseres] , uit Zaandam, eiser en eiseres

(gemachtigde: mr. D.M. Moes),
en

de burgemeester van de gemeente Zaanstad, de burgemeester

(gemachtigde: mr. S.E.H. van Thoor).

Samenvatting

Deze uitspraak gaat over het besluit van de burgemeester om de woning aan de [adres] in Zaandam (hierna: de woning) te sluiten voor de duur van zes maanden. Eiser en eiseres zijn het niet eens met de sluiting. Zij voeren daartoe een aantal beroepsgronden aan.
De rechtbank komt in deze uitspraak – kort samengevat – tot het oordeel dat het beroep van eiseres niet-ontvankelijk is. Het bestreden besluit kan echter niet in stand blijven, omdat de bevoegdheid tot sluiting daarin onvoldoende is gemotiveerd. Het beroep van eiser is daarom gegrond. Hieronder zal dit nader worden toegelicht.

Procesverloop

3. Met het primaire besluit van 9 juni 2023 heeft de burgemeester kenbaar gemaakt dat de woning met toepassing van spoedeisende bestuursdwang vanaf 29 mei 2023 gesloten is voor de duur van zes maanden. De sluiting is gebaseerd op artikel 174a van de gemeentewet en artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet. In de woning heeft namelijk een schietincident plaatsgevonden en ook zijn middelen als bedoeld in Lijst I en/of Lijst II van de Opiumwet in de woning aangetroffen. Met het bestreden besluit van 5 februari 2024 op het bezwaar van eisers heeft de burgemeester het primaire besluit gehandhaafd.
4. Eisers hebben beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
De burgemeester heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
5. De rechtbank heeft het beroep op 23 juli 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, zijn gemachtigde en de gemachtigde van het college, vergezeld door mevrouw [naam] .

Totstandkoming van het bestreden besluit

6. Eiser is voormalig bewoner van de woning. Het betreft een huurwoning en het huurcontract stond op naam van zijn zus, eiseres. Op 28 mei 2023 heeft de politie de woning doorzocht naar aanleiding van een schietincident vanuit de woning in de richting van de naastgelegen woning. Tijdens die huiszoeking zijn middelen aangetroffen, geduid als MDMA en 1 kilo hasj/hennep. De bevindingen tijdens de huiszoeking blijken uit het constateringsrapport van 28 mei 2023. Als gevolg van deze bevindingen heeft de burgemeester per 29 mei 2023 de sluiting van het pand gelast voor de duur van zes maanden. Eiser en eiseres hebben daartegen bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
7. Bij uitspraak van 8 augustus 2023 heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, omdat niet is gebleken van een spoedeisend belang daarbij.
8. Met het bestreden besluit heeft de burgemeester op het bezwaar beslist. De burgemeester handhaaft het besluit om de woning te sluiten voor de duur van zes maanden.
Beoordeling van het beroepIs eiseres ontvankelijk in beroep?
9. De rechtbank stelt vast dat eiseres geen rechtstreeks belanghebbende is bij het bestreden besluit en verklaart haar daarom niet-ontvankelijk in beroep. Weliswaar stond het huurcontract op haar naam, maar zij was ten tijde van de besluitvorming niet meer woonachtig in de woning. Haar contractuele relatie met de verhuurder levert daarom in beginsel slechts een afgeleid belang op. Op die regel bestaan uitzonderingen, maar gesteld noch gebleken is dat die aan de orde zijn.
Is eiser ontvankelijk in beroep?
10. De rechtbank stelt vast dat eiser rechtstreeks belanghebbende is bij het bestreden besluit, omdat hij woonachtig was in de woning toen deze werd gesloten. Ook is sprake van een procesbelang, zodat hij ontvankelijk is in beroep. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
11. Procesbelang is het belang dat een betrokkene heeft bij de uitkomst van een procedure. Daarbij gaat het erom of het doel dat de betrokkene voor ogen staat met het rechtsmiddel kan worden bereikt en voor de betrokkene van feitelijke betekenis is. In beginsel heeft de betrokkene die opkomt tegen een besluit procesbelang bij een beoordeling van zijn bezwaar of beroep, tenzij vast komt te staan dat ieder belang bij de procedure ontbreekt of is komen te vervallen.
12. Indien iemand stelt dat hij schade heeft geleden en tot op zekere hoogte aannemelijk maakt dat hij die schade daadwerkelijk en als gevolg van het in geding zijnde besluit heeft geleden, heeft diegene in beginsel belang bij inhoudelijke beoordeling daarvan. Die beoordeling kan er immers op uitlopen dat wordt geoordeeld dat het besluit onrechtmatig is. Dit is voor de betrokkene van belang om de uit het besluit voortvloeiende schade te kunnen verhalen.
13. Eiser stelt schade te hebben geleden door het bestreden besluit. Dit omdat de huurkosten gedurende de sluiting door zijn zus doorbetaald moesten worden, ondanks de ontbinding van het huurcontract per 31 juli 2023. Zijn zus verhaalt deze kosten op hem. Naar het oordeel van de rechtbank is tot op zekere hoogte aannemelijk gemaakt dat deze schade is geleden. De gemachtigde van eisers heeft een e-mail van de verhuurder van 14 juli 2023, gericht aan eiseres, overgelegd. Uit die e-mail volgt dat de huur, ondanks de ontbinding, tot het einde van de sluiting zal moeten worden doorbetaald. Dat eiseres deze kosten verhaalt op eiser, acht de rechtbank niet onaannemelijk.
Was de burgemeester bevoegd tot sluiting over te gaan op grond van artikel 13b van de Opiumwet?
14. In beroep is aangevoerd dat de bevoegdheid op grond van artikel 13b Opiumwet ontbreekt, omdat niet vaststaat dat in de woning middelen aanwezig waren zoals genoemd in Lijst I en/of Lijst II van de Opiumwet. Uit het strafrechtelijk onderzoek zou namelijk zijn gebleken dat de werkzame stof MDMA bij het testen niet is aangetroffen, en verder zou de stof die is aangeduid als hasj/hennep niet zijn getest.
14. Deze beroepsgrond slaagt. De rechtbank is niet gebleken dat de burgemeester bevoegd was om tot sluiting over te gaan op grond van artikel 13b van de Opiumwet. Daarvoor is het volgende van belang.
14. Volgens bestendige rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling), is de burgemeester op grond van het bepaalde in artikel 13b van de Opiumwet bevoegd om een woning te sluiten, als in die woning een handelshoeveelheid drugs wordt aangetroffen. Van een handelshoeveelheid drugs wordt gesproken als de aangetroffen hoeveelheid het door het Openbaar Ministerie gehanteerde criterium voor eigen gebruik, te weten 0,5 gram harddrugs, 5 gram softdrugs of 5 wiet- of hennepplanten, overschrijdt.
14. De rechtbank stelt vast dat het dossier een constateringsrapport van de toezichthouder bevat die ten tijde van het incident piketdienst had. Dat rapport bevat een
e-mail waaruit volgt dat een medewerker telefonisch van de politie heeft vernomen dat de woning na een schietincident is doorzocht en dat daarbij drugs zijn aangetroffen. In de
e-mail is de drugs aangeduid als MDMA, 1 kilo hasj/hennep. Uit het dossier blijkt niet wat de hoeveelheid zou zijn van de aangetroffen MDMA, maar de genoemde hoeveelheid hasj/hennep overschrijdt de hoeveelheid voor eigen gebruik.
14. De burgemeester heeft in reactie op de stelling dat de hasj/hennep niet is getest, het standpunt ingenomen dat uit de rechtspraak volgt dat in beginsel uit mag worden gegaan van de juistheid van bevindingen neergelegd in een bestuurlijke rapportage. Het constateringsrapport dient volgens de burgemeester gelijk te worden gesteld aan een bestuurlijke rapportage en dus mag in dit geval worden aangenomen dat een handelshoeveelheid drugs in de woning is aangetroffen. De rechtbank volgt de burgemeester niet in dit standpunt en licht dit als volgt toe.
14. Het is vaste jurisprudentie dat de burgemeester in beginsel uit mag gaan van de juistheid van de bevindingen in een op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte bestuurlijke rapportage, voor zover deze bevindingen eigen waarnemingen van de opsteller van de rapportage weergeven. [1] In dit geval is de burgemeester echter niet in het bezit van een bestuurlijke rapportage en naar het oordeel van de rechtbank had de burgemeester niet zonder meer mogen uitgaan van de juistheid van de bevindingen in het constateringsrapport van de toezichthouder. Nog daargelaten of het constateringsrapport van de toezichthouder gelijk kan worden gesteld aan een bestuurlijke rapportage, geldt ten aanzien van de aangetroffen drugs namelijk dat geen sprake is van eigen waarnemingen van de opsteller van het rapport. De toezichthouder die het constateringsrapport heeft opgemaakt, was immers niet aanwezig bij de huiszoeking waarbij de politie de drugs in de woning heeft aangetroffen.
Was de burgemeester bevoegd tot sluiting over te gaan op grond van artikel 174a, eerste lid, sub a van de Gemeentewet?
20. In beroep is aangevoerd dat de bevoegdheid op grond van artikel 174a van de Gemeentewet onvoldoende is gemotiveerd. Ter zitting heeft de gemachtigde van eiser toegelicht dat het zwaartepunt lag op artikel 13b van de Opiumwet. Voor zover de burgemeester ook artikel 174a, eerste lid, van de Gemeentewet als grondslag heeft willen hanteren, geldt dat in de besluitvorming niet is gespecificeerd of het om sub a, sub b of sub c van dat artikel gaat.
20. Ook deze beroepsgrond slaagt. Terecht is aangevoerd dat de burgemeester de bevoegdheid tot sluiting op grond van artikel 174a van de Gemeentewet onvoldoende heeft onderbouwd. Pas ter zitting is duidelijk geworden dat de burgemeester de sluiting heeft willen baseren op artikel 174a, eerste lid, sub a van de Gemeentewet. Naar het oordeel van de rechtbank kon de burgemeester de sluiting echter niet baseren op artikel 174a, eerste lid, sub a van de Gemeentewet. Daarvoor is het volgende van belang.
20. Artikel 174a, eerste lid, sub a van de Gemeentewet geeft de burgemeester de bevoegdheid om een woning te sluiten als zich door gedragingen in de woning ernstige overlast voordoet rond de woning waardoor de openbare orde wordt verstoord. In de uitspraak van de Afdeling van 16 februari 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BP4697, onder 2.4.1 en 2.4.2, heeft de Afdeling uitgelegd wanneer de burgemeester dit artikel kan inzetten. Dat kan als aan de hand van concrete, objectieve en verifieerbare gegevens moet worden vastgesteld dat de gedragingen zich in de woning voordoen, er langdurige overlast is die zich met grote regelmaat voordoet en die maatschappelijk onaanvaardbare vormen heeft aangenomen. Verder vergt verstoring van de openbare orde overlast waardoor de veiligheid en de gezondheid van mensen in de directe omgeving van de woning in ernstige mate worden bedreigd en geeft de overlast risico's voor de omgeving die te vergelijken zijn met drugsoverlast. Deze uitleg van de Afdeling sluit aan bij wat de wetgever wilde toen artikel 174a in de Gemeentewet is opgenomen (zie Kamerstukken II 1996/97, 24 699, nrs. 5 en 7).
20. De rechtbank realiseert zich dat het schietincident in de woning een ernstig feit betreft met een grote impact voor de directe omgeving, te meer nu in dit geval het patroon in de naastgelegen woning is aangetroffen. De behoefte van de burgemeester om een signaal af te geven en hiertegen op te treden ter bescherming van de openbare orde, is dan ook terecht. Ingevolge artikel 174a, eerste lid, van de Gemeentewet heeft de burgemeester ook mogelijkheden om middels een woningsluiting op te treden tegen ernstige verstoringen van de openbare orde rondom die woning. De mogelijkheid tot sluiting van een woning op grond van artikel 174a, eerste lid, sub a van de Gemeentewet kent echter een zeer specifiek en beperkt toepassingsbereik, zoals hiervoor onder 22 omschreven. Juist om die reden is het met de laatste wetswijziging van artikel 174a, eerste lid, van de Gemeentewet, ook mogelijk geworden om een woning te sluiten op het moment dat de openbare orde rond de woning is verstoord doordat ernstig geweld in of in de onmiddellijke nabijheid van de woning wordt gepleegd (zie hiervoor artikel 174a, eerste lid, sub b), én is het mogelijk geworden om een woning te sluiten op het moment dat in de woning een wapen wordt aangetroffen en daardoor de openbare orde rond de woning wordt verstoord (zie hiervoor artikel 174a, eerste lid, sub c). [2] De bestaande bevoegdheid bleef met de laatste wetswijziging inhoudelijk onaangeroerd en werd, voor de leesbaarheid, ondergebracht in een als zodanig geletterd onderdeel a (de a-grond). In de onder 22 omschreven toepassing van de a-grond in de op de wetsgeschiedenis gebaseerde rechtspraak bracht de laatste wetswijziging geen verandering. [3]
24. Omdat ter zitting namens de burgemeester het standpunt is ingenomen dat artikel 174a, eerste lid, sub a van de Gemeentewet als grondslag voor de besluitvorming dient, beperkt de beoordeling zich in dit geval tot de vraag of sprake is geweest van gedragingen in de woning, die geleid hebben tot langdurige overlast die zich met grote regelmaat voordeed, waardoor de veiligheid en de gezondheid van mensen in de directe omgeving van de woning in ernstige mate is bedreigd. Het schietincident in de woning – hoe ernstig ook – betreft een echter een eenmalig geweldsincident. Dit incident op zichzelf kan dus niet worden aangemerkt als langdurige overlast die zich met grote regelmaat voordeed. [4] Aan de specifieke voorwaarden om artikel 174a, eerste lid, sub a van de Gemeentewet toe te kunnen passen, is daarom niet voldaan.
25. Het voorgaande betekent dat de sluitingsbevoegdheid, zowel op grond van artikel 13b van de Opiumwet, maar ook op grond van artikel 174a van de Gemeentewet, onvoldoende is gemotiveerd. Het bestreden besluit is daarom in strijd met het bepaalde in artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (de Awb) en zal als gevolg daarvan worden vernietigd. Gelet daarop behoeven de overige beroepsgronden geen bespreking.
Conclusie en gevolgen
26. Het beroep van eiseres is niet-ontvankelijk, omdat zij geen rechtstreeks belanghebbende is bij het bestreden besluit.
26. Het beroep van eiser is gegrond, omdat de burgemeester de bevoegdheid tot sluiting onvoldoende heeft gemotiveerd. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen reden om de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten of zelf een beslissing te nemen. Ook draagt de rechtbank niet aan de burgemeester op om het gebrek te herstellen met een betere motivering of een ander besluit (een zogenoemde bestuurlijke lus). Dit omdat dit volgens de rechtbank geen doelmatige en efficiënte manier is om de zaak af te doen.
26. De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb dat de burgemeester een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank geeft de burgemeester hiervoor zes weken. Voor zover de burgemeester bij het nieuw te nemen besluit alsnog een toereikende bevoegdheid tot sluiting meent te kunnen onderbouwen, dient de burgemeester zich tevens te buigen over de vraag of en zo ja op welke wijze van deze bevoegdheid gebruik zal worden gemaakt.
26. Omdat het beroep van eiser gegrond is moet de burgemeester het door hem betaalde griffierecht van € 187,- vergoeden. Eiser krijgt ook een vergoeding van zijn proceskosten. De burgemeester moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.814,- vanwege het indienen van een beroepschrift en het deelnemen aan de zitting door een gemachtigde. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep van eiseres niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep van eiser gegrond;
- vernietigt het besluit van 5 februari 2024;
- draagt de burgemeester op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat de burgemeester het betaalde griffierecht van € 187,- aan eiser moet vergoeden;
- veroordeelt de burgemeester tot betaling van € 1.814,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.J. van Keken, rechter, in aanwezigheid van mr. E. Boon, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 3 september 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie ABRvS, 14 december 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3731, onder 3.3.
2.Zie Kamerstukken II 2022/23, 36 217, nr. 3. Pagina 45-49.
3.Zie kamerstukken II 2022/23, 36 217, nr. 3. Pagina 45.
4.Zie ook Kamerstukken II 2022/23, 36 217, nr. 3. Pagina 8.