ECLI:NL:RBNHO:2025:10319

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
4 september 2025
Publicatiedatum
8 september 2025
Zaaknummer
HAA 25/3066 en HAA 25/3374
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening omgevingsvergunning voor bouw van geschakelde schuurwoningen in Heiloo

Op 4 september 2025 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een zaak betreffende een omgevingsvergunning voor de bouw van twee geschakelde schuurwoningen in Heiloo. Verzoekers, bestaande uit twee partijen uit Heiloo en Limmen, hebben een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend, omdat zij het niet eens waren met de verleende omgevingsvergunning aan de vergunninghouder, die de bouw van de woningen mogelijk maakt. De voorzieningenrechter heeft het verzoek van verzoekers 1 afgewezen, omdat het belang van het college en de vergunninghouder bij de voortgang van de bouw zwaarder weegt dan het belang van verzoekers bij het treffen van een voorlopige voorziening. Daarnaast verklaarde de voorzieningenrechter het beroep van verzoekers 2 niet-ontvankelijk, omdat zij geen bezwaar hadden gemaakt tegen het primaire besluit van het college. De voorzieningenrechter heeft in zijn overwegingen de belangen van beide partijen afgewogen en geconcludeerd dat er geen aanleiding is om een voorlopige voorziening te treffen. De uitspraak benadrukt de toepassing van de nieuwe Omgevingswet en de noodzaak voor verzoekers om tijdig bezwaar te maken tegen besluiten van het college. De voorzieningenrechter heeft ook aangegeven dat de rechtbank het beroep van verzoekers 1 op een later tijdstip inhoudelijk zal behandelen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummers: HAA 25/3066 (voorlopige voorziening) en HAA 25/3374 (beroep)

uitspraak van de voorzieningenrechter van 4 september 2025 in de zaken tussen

[verzoeker 1] en [verzoekster] , uit Heiloo, verzoekers 1,

[verzoeker 2]en
[verzoeker 3], uit Limmen, verzoekers 2,
hierna samen: verzoekers,
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Heiloo

(gemachtigde: mr. A.D.P. Guarracino).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
[vergunninghouder], uit Heerenveen, vergunninghouder
(gemachtigde: mr. R. Visser).

Samenvatting

1.1.
Deze uitspraak gaat over de aan vergunninghouder verleende omgevingsvergunning voor het bouwen van twee geschakelde schuurwoningen op het perceel [perceel] rechts van nr. [nummer 1] (sectie [nummer 2] ) in Heiloo (hierna: het perceel). Verzoekers zijn het daar niet mee eens. Zij hebben daarom beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. Zij voeren daartoe een aantal gronden aan. De voorzieningenrechter weegt de belangen van verzoekers die pleiten vóór het treffen van een voorlopige voorziening en de belangen van het college en vergunninghouder die pleiten tegen het treffen daarvan, aan de hand van de gronden van verzoekers als volgt af.
1.2.
De voorzieningenrechter wijst in deze uitspraak het verzoek van verzoekers af. Aan het belang van het college en vergunninghouder bij het doorgang laten vinden van de bouw van de twee geschakelde schuurwoningen, komt een zwaarder gewicht toe dan aan het belang van verzoekers 1 bij het treffen van de gevraagde voorlopige voorziening. Daarnaast verklaart de voorzieningenrechter het beroep van verzoekers 2 niet-ontvankelijk. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2.1.
Vergunninghouder heeft op 19 november 2024 een aanvraag ingediend voor een omgevingsvergunning voor het bouwen van twee geschakelde schuurwoningen op het perceel. Het college heeft met het primaire besluit van 10 februari 2025 een omgevingsvergunning voor een binnenplanse omgevingsplanactiviteit verleend. Verzoekers 1 hebben tegen dit besluit bezwaar gemaakt en samen met verzoekers 2 de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen.
2.2.
Met het bestreden besluit van 28 juli 2025 op het bezwaar van verzoekers 1 heeft het college het primaire besluit in stand gelaten. Verzoekers hebben hiertegen beroep ingesteld, zodat het verzoek om een voorlopige voorziening geldt als een verzoek gedaan hangende het beroep bij de rechtbank.
2.3.
Het college heeft op het verzoek gereageerd met een verweerschrift. Vergunninghouder heeft ook schriftelijk gereageerd.
2.4.
Verzoekers hebben op 19 augustus 2025 beroepsgronden ingediend.
2.5.
Vergunninghouder heeft op 20 augustus 2025 de voorzieningenrechter bericht dat hij het college heeft verzocht om het bestreden besluit hangende het beroep te wijzigen door gebruik te maken van artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb).
2.6.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 21 augustus 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoekers 1, de gemachtigde van het college, vergunninghouder, [naam] (zijn broer en mede-eigenaar van het perceel) en de gemachtigde van vergunninghouder.

Inleiding

3.1.
Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Vergunninghouder heeft op 19 november 2024 een aanvraag ingediend voor een omgevingsvergunning. Dat betekent dat de nieuwe Omgevingswet van toepassing is. Met de inwerkingtreding van de Omgevingswet heeft elke gemeente direct een omgevingsplan van rechtswege dat regels geeft over de fysieke leefomgeving voor het gehele grondgebied van de gemeente. [1] Dat omgevingsplan bestaat voor nu uit een tijdelijk deel, waarin onder meer alle bestemmingsplannen en uitwerkingsplannen zijn opgenomen die vóór 1 januari 2024 golden. Ook bestaat het tijdelijke deel van het omgevingsplan uit enkele gemeentelijke verordeningen en de bruidsschat. De bruidsschat bevat regels die eerst op Rijksniveau geregeld waren, maar nu (in ieder geval tijdelijk) deel uitmaken van het omgevingsplan.
3.2.
De omgevingsvergunning is aangevraagd voor de omgevingsplanactiviteit bouwen [2] . Onder een omgevingsplanactiviteit wordt onder meer verstaan een activiteit waarvoor in het omgevingsplan is bepaald dat het verboden is deze zonder omgevingsvergunning te verrichten en die niet in strijd is met het omgevingsplan. [3] Dit wordt de binnenplanse omgevingsplanactiviteit genoemd. Ook wordt onder een omgevingsplanactiviteit verstaan een activiteit waarvoor in het omgevingsplan is bepaald dat het verboden is deze zonder omgevingsvergunning te verrichten en die in strijd is met het omgevingsplan. Dit wordt de buitenplanse omgevingsplanactiviteit [4] genoemd.
3.3.
In het Besluit kwaliteit leefomgeving (hierna: Bkl) staan beoordelingsregels. Deze beoordelingsregels vormen het toetsingskader dat geldt wanneer het college de aanvraag van de omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit beoordeelt. In artikel 8.0a, eerste lid, van het Bkl staat dat de omgevingsvergunning voor een binnenplanse omgevingsplanactiviteit wordt verleend als de activiteit niet in strijd is met de regels die in het omgevingsplan zijn gesteld over het verlenen van de omgevingsvergunning. In artikel 22.29 van het omgevingsplan staat het toetsingskader voor een binnenplanse omgevingsplanactiviteit bouwen. Uit die bepaling volgt dat het bouwwerk niet in strijd mag zijn met de in het omgevingsplan gestelde regels over bouwen en ook niet in strijd mag zijn met de redelijke eisen van welstand, beoordeeld volgens de criteria van de welstandsnota. In artikel 8.0a, tweede lid, van het Bkl staat dat voor zover een aanvraag om een omgevingsvergunning betrekking heeft op een buitenplanse omgevingsplanactiviteit de omgevingsvergunning alleen wordt verleend met het oog op een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.
Uitwerkingsplan ‘ [perceel] naast [nummer 1] ’
3.4.
Voorafgaand aan de door vergunninghouder ingediende aanvraag voor een omgevingsvergunning is bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) beroep ingesteld tegen het door het college op 29 augustus 2023 vastgestelde uitwerkingsplan ‘ [perceel] naast [nummer 1] ’. Het uitwerkingsplan is gebaseerd op artikel 19 van de planvoorschriften van het bestemmingsplan ‘Zandzoom 2005’. Het uitwerkingsplan voorziet in de bouw van twee geschakelde schuurwoningen op het perceel, dat braak lag en in het verleden gebruikt werd voor bollenteelt. Het perceel is 168,32 meter lang en ongeveer 20 meter breed en heeft een oppervlakte van 3220 m2. Verzoekers 1, die wonen aan de ene kant van het perceel op [perceel] [nummer 1] in Heiloo en verzoekers 2, die wonen aan de andere kant van het perceel op [adres] in Limmen, konden zich niet verenigen met het uitwerkingsplan en hebben beroep ingesteld bij de Afdeling. Met de uitspraken van 20 november 2024 [5] en 30 april 2025 [6] heeft de Afdeling geoordeeld over het ingestelde beroep en het uitwerkingsplan na gewijzigde vaststelling in stand gelaten. Dat betekent dat het uitwerkingsplan onherroepelijk is.
3.5.
Volgens het uitwerkingsplan gelden op het perceel de enkelbestemmingen ‘Gemengd’ [7] en ‘Tuin’ [8] en de dubbelbestemming ‘Waarde-Archeologie’ [9] . Volgens de plankaart heeft de bestemming ‘Gemengd’ twee bouwvlakken en geldt daarbinnen een maximumgoothoogte van 4 meter en een maximumbouwhoogte van 9 meter.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

Het verzoek en het beroep van verzoekers 2
4.1.
Op grond van artikel 8:86 van de Awb kan de voorzieningenrechter onmiddellijk uitspraak doen in het beroep als na afloop van de zitting nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de beroepszaak.
4.2.
Verzoekers 1 hebben op 20 maart 2025 tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt en op 7 juli 2025 de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen. Het verzoek om een voorlopige voorziening is mede gedaan namens verzoekers 2. Ook het beroep tegen het bestreden besluit op bezwaar is door verzoekers 1 mede namens verzoekers 2 ingediend.
4.3.
De voorzieningenrechter stelt vast dat het door verzoekers 1 gemaakte bezwaar tegen het primaire besluit niet namens verzoekers 2 is gemaakt. Daarnaast heeft het college geen afzonderlijk bezwaarschrift van verzoekers 2 ontvangen en is de termijn voor het indienen van een ontvankelijk bezwaar verstreken. Dat betekent dat verzoekers 2 geen bezwaar hebben gemaakt tegen het primaire besluit en dat zij ingevolge artikel 6:13 van de Awb geen beroep kunnen instellen tegen het bestreden besluit op bezwaar. Dat verzoekers 1 in de procedure bij de voorzieningenrechter een volmacht van verzoekers 2 hebben overgelegd, maakt dit niet anders, aangezien die volmacht niet wegneemt dat verzoekers 2 niet in het bezwaarschrift van verzoekers 1 zijn vermeld.
4.4.
Gelet op het voorgaande zal de voorzieningenrechter met gebruik van artikel 8:86 van de Awb het beroep van verzoekers 2 niet-ontvankelijk verklaren en het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekers 2 daarom afwijzen.
Beslist de voorzieningenrechter ook op het beroep van verzoekers 1?
5.1.
Het college heeft de gevraagde omgevingsvergunning verleend en aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat het bouwplan niet in strijd is met de regels van het uitwerkingsplan. Daags voor de zitting heeft vergunninghouder het college erop gewezen dat niet conform het uitwerkingsplan wordt gebouwd, omdat de verleende omgevingsvergunning de bouw mogelijk maakt van twee geschakelde schuurwoningen buiten de bouwvlakken van het uitwerkingsplan. De woningen worden conform de bouwtekening die behoort bij de verleende omgevingsvergunning gebouwd op 15,678 meter vanaf de [perceel] , terwijl het westelijke bouwvlak in het uitwerkingsplan op circa 18 meter vanaf de [perceel] is gelegen. Omdat deze verschuiving volgens vergunninghouder geen nadelige effecten heeft op de woon- en leefomgeving, verzoekt vergunninghouder het college het bestreden besluit te wijzigen en de omgevingsvergunning (tevens) te verlenen voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit.
5.2.
Gelet hierop ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding om op grond van artikel 8:86 van de Awb onmiddellijk uitspraak te doen in het beroep van verzoekers 1. Daarbij wordt van belang geacht dat het college ter zitting heeft aangegeven dat binnen afzienbare tijd een herstelbesluit verwacht wordt. Vanwege een efficiënte afdoening van het geschil zal de voorzieningenrechter zich beperken tot het verzoek om een voorlopige voorziening, zodat het herstelde besluit kan worden betrokken in de lopende beroepsprocedure.
Is er aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen?
6.1.
De voorzieningenrechter treft op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb alleen een voorlopige voorziening als onverwijlde spoed dat vereist. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
6.2.
De vraag of vooruitlopend op de beoordeling van het beroep een voorlopige voorziening moet worden getroffen zal beantwoord worden aan de hand van een belangenafweging. Daarbij weegt de voorzieningenrechter de belangen van verzoekers 1 die pleiten vóór het treffen van een voorlopige voorziening en de belangen van het college en vergunninghouder die pleiten tegen het treffen daarvan, aan de hand van de gronden van verzoekers 1.
6.3.
Verzoekers 1 hebben verzocht om een bouwstop totdat uitspraak is gedaan in de bodemprocedure, omdat (1) de bouw onomkeerbare aantasting van uitzicht, privacy en bezonning met zich brengt, (2) de uitvoerbaarheid van de bouw onzeker is, vanwege het ontbreken van noodzakelijke vergunningen en (3) de bouw wordt uitgevoerd, ondanks dat de beroepsprocedure nog loopt.
6.4.
Vergunninghouder is al begonnen met de bouw van de twee geschakelde schuurwoningen en wil niet wachten met verder bouwen, omdat de fundering al gelegd is, er allerlei verplichtingen lopen met de aannemer, de leveranciers en de financiering, en het huis van zijn broer, die een van de woningen zal bewonen, al te koop staat.
6.5.
Het college heeft met het bestreden besluit een omgevingsvergunning verleend voor een binnenplanse omgevingsplanactiviteit en daaraan ten grondslag gelegd dat het bouwplan niet in strijd is met de regels van het uitwerkingsplan. Omdat gebleken is dat het vergunde bouwplan toch in strijd met het uitwerkingsplan is, zal het college moeten beoordelen of er aanleiding is een omgevingsvergunning te verlenen voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit. Daarbij is van belang dat voor zover een aanvraag om een omgevingsvergunning betrekking heeft op een buitenplanse omgevingsplanactiviteit de omgevingsvergunning alleen wordt verleend met het oog op een evenwichtige toedeling van functies aan locaties. [10] Ter zitting heeft het college aangegeven dat de stedenbouwkundige afdeling hier op het eerste gezicht positief tegenover staat.
6.6.
Bij de voorzieningenrechter staat ter beoordeling of er een reëel perspectief is dat het gebrek in de verleende omgevingsvergunning gerepareerd kan worden door een gewijzigde omgevingsvergunning. De voorzieningenrechter beoordeelt dit aan de hand van de gronden die verzoekers 1 hebben aangevoerd.
6.7.
Voor zover de gronden van verzoekers 1 zich richten tegen het uitwerkingsplan stelt de voorzieningenrechter vast dat het uitwerkingsplan met de uitspraken van de Afdeling van 20 november 2024 en 30 april 2025 onherroepelijk is geworden. Dat betekent dat de regels van het uitwerkingsplan en de daarbij behorende plankaart in de plaats komen van de regels en de plankaart van het bestemmingsplan ‘Zandzoom 2005’ en het uitwerkingsplan het toetsingskader vormt bij de beoordeling van de door vergunninghouder aangevraagde omgevingsvergunning. In het uitwerkingsplan en op de plankaart staan de bouwmogelijkheden ter plaatse, zoals de bouwvlakken en de maatvoeringen. Daaruit volgt onder meer dat de bestemming ‘Gemengd’ twee bouwvlakken heeft, dat daarbinnen een maximumgoothoogte van 4 meter en een maximumbouwhoogte van 9 meter gelden en dat in elk bouwvlak een woning mag worden gebouwd. Verzoekers 1 hebben er moeite mee dat toen het uitwerkingsplan beoordeeld werd door de Afdeling het uiteindelijke bouwplan van vergunninghouder nog niet bekend was en gingen ervan uit dat dat plan bestreden zou kunnen worden in een procedure tegen de daarvoor vereiste omgevingsvergunning. De voorzieningenrechter overweegt in dat verband dat bij het uitwerkingsplan bouwmogelijkheden zijn vastgesteld. In een procedure tegen een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit bouwen kan worden beoordeeld of het bouwplan overeenkomstig die bouwmogelijkheden is vergund en, zo nee, of met het oog op een evenwichtige toedeling van functies aan locaties daarvan mocht worden afgeweken, maar kunnen de bouwmogelijkheden zelf niet meer ter discussie worden gesteld.
6.8.
Verzoekers 1 voeren verder aan dat het bouwplan onomkeerbare aantasting van uitzicht, privacy en bezonning met zich brengt. De voorzieningenrechter overweegt hierover dat het uitwerkingsplan onherroepelijk is en dat door het college bij de vaststelling daarvan al is geoordeeld dat de bouw van twee woningen overeenkomstig het uitwerkingsplan geen onaanvaardbare overlast voor de buren, zoals verzoekers 1, meebrengt. Bovendien heeft de Afdeling in de uitspraak van 20 november 2024 het volgende overwogen:
“8. [Verzoekers] vrezen verder dat het uitwerkingsplan leidt tot een onevenredige aantasting van hun woon- en leefklimaat. Die aantasting zou in het bijzonder gelegen zijn in een vermindering van privacy, uitzicht en bezonning.
8.1.
Hoewel op zichzelf duidelijk is dat de in het plangebied mogelijk gemaakte woningen invloed zullen hebben op het woongenot van [verzoekers], zal de beoogde woningbouw in het plangebied, gelet op de maximale goothoogte van 4 m en een maximale bouwhoogte van 9 m en de afstand tussen het bouwvlak en de woningen van [verzoekers], naar het oordeel van de Afdeling niet tot een onaanvaardbare vermindering van uitzicht, privacy en bezonning leiden. De Afdeling ziet daarom geen aanleiding voor het oordeel dat het college deze vermindering ten opzichte van de huidige situatie niet in overeenstemming met een goede ruimtelijke ordening mocht achten.
Het betoog slaagt niet.”
Weliswaar maakt de verleende omgevingsvergunning het mogelijk dat de twee geschakelde schuurwoningen worden gebouwd op 15,678 meter vanaf de [perceel] , terwijl het westelijke bouwvlak in het uitwerkingsplan op circa 18 meter vanaf de [perceel] is gelegen, maar gezien de geringe omvang van deze afwijking verwacht de voorzieningenrechter niet dat de door verzoekers 1 gevreesde overlast daardoor wezenlijk anders zal zijn dan bij een bouwplan overeenkomstig het uitwerkingsplan. Voor zover verzoekers 1, mede als vertegenwoordigers van verzoekers 2, ter zitting hebben aangevoerd dat de verleende omgevingsvergunning het ook mogelijk heeft gemaakt dat de woningen ook in zuidelijke richting en dus dichter bij het perceel van verzoekers 2 in strijd met het uitwerkingsplan buiten de bouwvlakken worden geplaatst, kan de voorzieningenrechter dit niet volgen. Uit de bouwtekening van 10 februari 2025 die behoort bij de verleende omgevingsvergunning volgt dat de afstand tussen het perceel van verzoekers 2 en de woningen 5,841 meter is. Vergunninghouder betwist dat daarmee aan de zijde van het perceel van verzoekers 2 buiten de bouwvlakken wordt gebouwd en een dergelijke afwijking blijkt niet evident uit de plankaart die bij het uitwerkingsplan hoort. Bovendien gaat het hier niet over de belangen van verzoekers 1, maar over de belangen van verzoekers 2 en die belangen kunnen, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen onder 4.2-4.4, bij de beoordeling geen rol spelen.
6.9.
Voor zover verzoekers 1 aanvoeren dat de uitvoerbaarheid van de bouw onzeker is vanwege het ontbreken van de volgens verzoekers 1 noodzakelijke vergunningen voor een uitrit en voor het plaatsen van een duiker, merkt de voorzieningenrechter op dat het in deze procedure alleen gaat om de verleende omgevingsvergunning voor het bouwen van twee geschakelde schuurwoningen op het perceel. De systematiek van de wet is dat een aanvrager op diverse momenten aanvragen kan indienen voor de verschillende aspecten van het door hem beoogde project. Het is aan de aanvrager om te bepalen wanneer hij een aanvraag indient. Of een uitritvergunning en een vergunning voor het plaatsen van een duiker in het kader van dit bouwplan noodzakelijk zijn, hetgeen vergunninghouder betwist, ligt in deze procedure dan ook in beginsel niet ter discussie voor. Een uitweg is wel van belang voor het kunnen gebruiken van de parkeerplaatsen die volgens het bouwplan worden aangelegd en waarmee aan de parkeernormen van het uitwerkingsplan wordt voldaan. De voorzieningenrechter ziet op het eerste gezicht echter geen aanleiding om aan te nemen dat, indien nodig, geen vergunning voor een uitweg verleend kan worden, gelet op de weigeringsgronden in artikel 2:2 van de Verordening Fysieke Leefomgeving Heiloo 2024 en op het erfinrichtingsplan dat bij het uitwerkingsplan hoort. De duiker betreft een greppel aan een zijkant van het perceel en is niet essentieel voor het realiseren van de vergunde woningen.
6.10.
Gelet op het voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat er een reëel perspectief is dat het gebrek in de verleende omgevingsvergunning gerepareerd kan worden door een gewijzigde omgevingsvergunning of gewijzigde motivering. Alle belangen in aanmerking nemend is de voorzieningenrechter dan ook van oordeel dat aan het belang van vergunninghouder en het college bij het doorgang laten vinden van de bouw van de twee geschakelde schuurwoningen, een zwaarder gewicht toekomt dan aan het belang van verzoekers 1 bij het treffen van de gevraagde voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter ziet daarom geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen.

Conclusie en gevolgen

7.1.
De voorzieningenrechter verklaart het beroep van verzoekers 2 niet-ontvankelijk en wijst het verzoek van verzoekers 2 af.
7.2.
De rechtbank zal het beroep van verzoekers 1 op een later tijdstip inhoudelijk behandelden. De door het college nog te nemen beslissing over herstel van de omgevingsvergunning zal worden meegenomen in de beoordeling van dit beroep.
7.3.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek van verzoekers 1 af. Dat betekent dat de voorzieningenrechter geen bouwstop oplegt totdat uitspraak is gedaan in de bodemprocedure van verzoekers 1.
7.4.
Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • verklaart het beroep van verzoekers 2 niet-ontvankelijk;
  • wijst het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekers 2 af;
  • wijst het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekers 1 af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. J. de Vries, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van drs. A.F. Hermus-Zoetmulder, griffier. Uitgesproken in het openbaar op 4 september 2025.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Voor zover deze uitspraak gaat over het verzoek om een voorlopige voorziening staat tegen deze uitspraak geen hoger beroep of verzet open.
Voor zover deze uitspraak gaat over het beroep kan een partij die het niet eens is met deze uitspraak een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie artikel 22.1, aanhef en onder a, van de Omgevingswet in samenhang met artikel 4.6, eerste lid, van de Invoeringswet Omgevingswet.
2.Artikel 5.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Omgevingswet in samenhang met artikel 22.26 van het omgevingsplan.
3.Dit volgt uit bijlage A behorend bij artikel 1.1 van de Omgevingswet, waarin het begrip ‘omgevingsplanactiviteit’ is gedefinieerd.
4.Dit volgt uit bijlage A behorend bij artikel 1.1 van de Omgevingswet, waarin het begrip ‘buitenplanse omgevingsplanactiviteit’ is gedefinieerd.
7.Artikel 3 van het uitwerkingsplan.
8.Artikel 4 van het uitwerkingsplan.
9.Artikel 5 van het uitwerkingsplan.
10.Zie artikel 8.0a, tweede lid, van het Bkl.