ECLI:NL:RBNHO:2025:11349

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
21 juli 2025
Publicatiedatum
3 oktober 2025
Zaaknummer
HAA 24/1428
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering omgevingsvergunning voor short-stay kamers in strijd met bestemmingsplan

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 21 juli 2025 uitspraak gedaan over de weigering van een omgevingsvergunning voor het realiseren van een logiesaccommodatie in de vorm van drie short-stay kamers. De eiser had een aanvraag ingediend voor deze vergunning, maar het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Velsen had deze aanvraag op 7 juni 2023 afgewezen. De afwijzing was gebaseerd op het feit dat het project niet voldeed aan de parkeernormen zoals vastgelegd in het Paraplubestemmingsplan parkeren Velsen. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing, maar het college handhaafde zijn standpunt in een bestreden besluit van 4 maart 2024. De rechtbank heeft het beroep van eiser op 2 juni 2025 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde, evenals de gemachtigde van het college, aanwezig waren.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de aanvraag om de omgevingsvergunning was ingediend vóór de inwerkingtreding van de Omgevingswet op 1 januari 2024, waardoor de oude wetgeving van toepassing bleef. De rechtbank oordeelde dat het college de vergunning had moeten verlenen, omdat het project niet in strijd was met het bestemmingsplan. De rechtbank concludeerde dat de parkeerbehoefte van het project met 6,6 parkeerplaatsen afnam, en dat er geen grond was om de vergunning te weigeren op basis van de parkeernormen. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg het college op om binnen zes weken een omgevingsvergunning te verlenen aan eiser. Tevens werd het college verplicht om het griffierecht aan eiser te vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 24/1428

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 juli 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser

(gemachtigde: mr. P Lagerweij),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Velsen

(gemachtigde: R. de Bie).

Inleiding

1. Deze uitspraak gaat over de afwijzing van de aanvraag van eiser om een omgevingsvergunning voor het realiseren van een logiesaccommodatie in de vorm van drie short-stay kamers op het adres [straatnaam 1] in [plaats] .
1.1
Het college heeft deze aanvraag met het besluit van 7 juni 2023 afgewezen.
1.2
Eiser heeft tegen dat besluit bezwaar gemaakt.
1.3
Met het bestreden besluit van 4 maart 2024 op het bezwaar van eiser is het college bij dat besluit gebleven.
1.4
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.5
De rechtbank heeft het beroep op 2 juni 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van het college.

De totstandkoming van het bestreden besluit

2.1
Op 28 februari 2023 heeft eiser een aanvraag ingediend om een omgevingsvergunning voor het realiseren van een logiesaccommodatie in de vorm van drie short-stay kamers op het adres [straatnaam 1] in [plaats] (de begane grond van het pand). Het pand ligt in het gebied waar het bestemmingsplan IJmuiden-Oost ( hierna ook: het bestemmingsplan) geldt. Het perceel ligt in het centrumgebied. Ter plaatse geldt (voor zover thans van belang) de bestemming ‘Horeca’, met de categorieaanduiding ‘horeca tot en met categorie 5’ en de aanduiding ‘Wonen’.
2.2
Eiser heeft het pand op 1 augustus 2018 gekocht. De begane grond was in gebruik als dansschool, op de verdieping is een woning ( [straatnaam 2] ). De verdieping wordt bewoond. Eiser heeft de begane grond van het pand verhuurd als yoga studio. Het college heeft toen een last onder dwangsom aan eiser opgelegd, omdat dat gebruik niet paste niet binnen het bestemmingsplan. Inmiddels staat de begane grond twee jaar leeg.
2.3
Met het primaire besluit van 7 juni 2023 heeft het college de aanvraag afgewezen. Volgens het college voldoet het project niet aan het Paraplubestemmingsplan parkeren Velsen en de daarin aangehaalde nota parkeernormenbeleid (thans: de door het college vastgestelde Nota Parkeernormen 2022). De parkeerbehoefte bij dit project is 2 parkeerplaatsen (3 x 0,5, afgerond 2) en kan niet gesaldeerd worden met de parkeerplaatsen die kunnen worden toegerekend aan het voorheen bestaande gebruik (dansschool), omdat het pand al twee jaar leegstaat. Het project is in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en er zijn geen bijzondere omstandigheden om af te wijken van het beleid.
2.4
Op 17 juli 2023 maakt eiser bezwaar tegen dit besluit. Op 7 december 2023 heeft er een hoorzitting plaatsgevonden.
2.5
Met het bestreden besluit van 4 maart 2024 is het college bij de afwijzing van de omgevingsvergunning gebleven. Onder meer is daarin gehandhaafd dat het project niet voldoet aan het Paraplubestemmingsplan parkeren Velsen en de daarin aangehaalde Nota Parkeernormen 2022. Daaraan is - samengevat - toegevoegd dat evenmin gesaldeerd kan worden als gevolg van de verschillende maatgevende piekmomenten van beide functies (horeca en tijdelijk wonen).

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt of het college de omgevingsvergunning voor dit project heeft kunnen weigeren. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3.1
De rechtbank is van oordeel dat het college de omgevingsvergunning had moeten verlenen. Het beroep is daarom gegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
4. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet (Ow) en de Invoeringswet Ow in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Ow blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Ow het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt. De aanvraag om een omgevingsvergunning is in dit geval ingediend op 24 februari 2023. Dat betekent dat in dit geval de Wabo, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
Toetsingskader
Artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo luidt als volgt:
Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, wordt de omgevingsvergunning geweigerd indien:
(…)
c.de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan, de beheersverordening of het exploitatieplan, of de regels die zijn gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening, tenzij de activiteit niet in strijd is met een omgevingsvergunning die is verleend met toepassing van artikel 2.12;
Het bestemmingsplan, zoals gold ten tijde van het bestreden besluit, luidt, voor zover van belang, als volgt:
Artikel 9 Horeca
9.1
bestemmingsomschrijving
De voor 'Horeca' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. horeca tot en met de categorie zoals op de verbeelding aangeduid;
ter plaatse van de aanduiding:
b’ 'wonen', uitsluitend op de verdieping, waarbij het aantal woningen niet mag toenemen;
(…)
9.3
Afwijken van de gebruiksregels
Het bevoegd gezag is bevoegd een omgevingsvergunning te verlenen ten behoeve van het toestaan van een andere categorie horeca indien aangetoond is dat;
het gebruik geen overmatige overlast voor de (woon-)omgeving oplevert;
het gebruik de afwikkeling van het verkeer niet nadelig beïnvloedt en niet leidt tot een onaanvaardbare parkeerdruk in de buurt.
Artikel 1.65 horecabedrijf
het bedrijfsmatig verstrekken van dranken en maaltijden, overwegend voor gebruik ter plaatse of voor het bedrijfsmatig verstrekken van logies, één en ander gepaard gaande met dienstverlening, waarbij verstaan wordt onder:
Horeca ABedrijven die in beginsel alleen overdag en 's avonds behoeven te zijn geopend (vooral verstrekking van etenswaren en maaltijden) en daardoor slechts beperkte hinder voor omwonenden veroorzaken. Binnen deze categorie worden de volgende subcategorieën onderscheiden:
1. Daghoreca:
bedrijven zoals een broodjeszaak; croissanterie; koffiebar; lunchroom; ijssalon; tearoom; traiteur;
2. Overige lichte horeca:
zoals een bistro; snackbar; shoarma/grillroom; restaurant (zonder bezorg- en/of afhaalservice);
3. Bedrijven met een relatief grote verkeersaantrekkende werking:
bedrijven genoemd onder 1 en 2 met een bedrijfsoppervlak van meer dan 250m²;
restaurant met bezorg- en/ of afhaalservice (oa. pizza, chinees, drive-in);
4. Bedrijven welke bedrijfsmatig logies verstrekken (hotel/pension);
Horeca BBedrijven die normaal gesproken ook delen van de nacht geopend zijn en die daardoor
aanzienlijke hinder voor omwonenden kunnen veroorzaken:
5. Algemeen:
zoals een bar; bierhuis; biljartcentrum/ snookercentrum; café; proeflokaal;
dansscholen;
(…)
Artikel 30 Overige regels
Onverminderd het bepaalde in voorgaande artikelen dient worden te voldaan aan onderstaande regels.
30.1
Bij de bevoegdheid van college tot het verlenen van een vergunning waarbij dit bestemmingsplan als toetsingsgrond geldt is tevens het op het moment van indiening vigerende parkeernormenbeleid van toepassing. Indien niet wordt voldaan aan de in dit parkeernormenbeleid genoemde parkeernormen zal de vergunning worden geweigerd.
30.1.1
Afwijking
Van het bepaalde in artikel 30.1 kan worden afgeweken indien
het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit; of
voor zover op andere wijze in de nodige parkeerruimte wordt voorzien.
Artikel 1.87 parkeernormenbeleid
Een door het college of de gemeenteraad vastgesteld beleidsstuk waarin de parkeernormen voor de gehele, of voor een gedeelte van de, gemeente zijn opgenomen;
Bespreken van de beroepsgronden
5.1
De rechtbank stelt vast dat het college zich in het bestreden besluit op het standpunt stelt dat, mede gelet op het bepaalde in de beleidsregel ‘Short-stay tijdelijke werknemers Velsen 2017’, het project past binnen de ter plaatse geldende bestemming Horeca (categorie A 4) als vorm van logiesverstrekking (hotel/pension), en er in zoverre geen strijd met het bestemmingsplan bestaat. De rechtbank ziet geen aanleiding om verweerder hierin niet te volgen. Evenmin is in geschil dat het gebruik als dansschool past(e) binnen deze bestemming in categorie B 5. Hieruit volgt dat het project past binnen de op dit perceel (ruim ingevulde) bestemming Horeca, en voor zover het project een wijziging van het gebruik van dansschool (B 5) naar logies (A4) betreft, het bestemmingsplan daaraan niet in de weg staat nu dit beide categorieën (alsook de categorieën A 1 t/m 3) toestaat. Voor het project is dus geen afwijking van de gebruiksregels naar een andere, niet geduide, categorie horeca, zoals geregeld in artikel 9.3 van de planvoorschriften, benodigd.
5.2
Voor zover het college zich in datzelfde besluit (p. 5-7 onder Beoordeling afwijking bestemmingsplan) vervolgens op het standpunt stelt dat het gebruik van het pand voor short stay in drie kamers op grond van de bepalingen van het bestemmingsplan niet is toegestaan en gebruik gemaakt dient te worden van de bevoegdheid om af te wijken van het bestemmingsplan, kan het college daarin dus niet worden gevolgd. In zoverre is het bestreden besluit innerlijk tegenstrijdig, en kleeft daaraan reeds hierom een gebrek.
6.1
Evenmin kan het college worden gevolgd in het standpunt dat het Paraplubestemmingsplan Parkeren Velsen van toepassing is. Uit artikel 2 van dit paraplubestemmingsplan volgt dat de regels van dit plan betrekking hebben op de in de bijlage 1 bij deze regels genoemde bestemmingsplannen. Het bestemmingsplan IJmuiden-Oost wordt daarin niet genoemd. De verklaring hiervoor is gelegen in het feit dat het bestemmingsplan IJmuiden Oost (uit 2017) in artikel 30.1 het parkeren reeds heeft geregeld. De rechtbank zal dit gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) passeren, aangezien artikel 30.1 nagenoeg identiek is aan de regels in het paraplubestemmingsplan, en artikel 30.1 eveneens verwijst naar de Nota Parkeernormen 2022.
6.2
Uit het vorenstaande volgt dat de rechtbank zal beoordelen of het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat niet wordt voldaan aan de Nota Parkeernormen 2022 (hierna: de nota) en dit op grond van het bepaalde in artikel 30.1 van het bestemmingsplan tot weigering van de gevraagde vergunning moet leiden.
7.1
De rechtbank stelt voorop dat, zoals in de inleiding van de nota is verwoord, de parkeernormen (
bij nieuwbouw, uitbreiding of een wijziging van bestemming) (cursivering rechtbank) aangeven hoeveel parkeerplaatsen er moeten worden gerealiseerd per woning, winkel, kantoor of andere functie. Het project betreft geen nieuwbouw, uitbreiding of een wijziging van bestemming zoals hiervoor bedoeld, doch slechts een wisseling binnen de bestemming Horeca van categorie B 5 naar A 4, die beiden zijn toegestaan. Van een functiewisseling in de zin van de geldende bestemming is aldus geen sprake (de bestemming is horeca en blijft horeca) en komt aan de nota niet de betekenis toe die het college daaraan in deze zin toekent. Voor zover het college in zoverre spreekt van een functiewijziging van “horeca” naar “tijdelijk wonen” kan dat in het licht van het bestemmingsplan niet worden gevolgd. De beleidsinvulling die verweerder aan de nota geeft, maakt aldus een niet aanvaardbare inbreuk op de gebruiksmogelijkheden die artikel 9 van het bestemmingsplan biedt.
7.2
Indien ondanks het gestelde in 7.1 deze categoriewisseling dient te worden geduid als een “ontwikkeling ” of “functieverandering” zoals genoemd in de nota, is van belang dat in de nota als uitgangspunt is neergelegd dat bij het vaststellen van de parkeerbehoefte in principe de parkeerbehoefte die de oude (of bestaande) functie genereerde in mindering kan worden gebracht op het aantal parkeerplaatsen dan ten behoeve van het bouwplan moet worden gerealiseerd (hiervoor benoemd als salderen). Niet in geschil is dat aan de dansschool 8,6 parkeerplaatsen konden worden toegerekend.
7.3
Bij het vorenstaande is van belang dat volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak, zie bijvoorbeeld de uitspraak van 14 september 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:2690) en 21 april 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:865), bij de beoordeling of wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid alleen rekening hoeft te worden gehouden met de toename van de parkeerbehoefte als gevolg van het realiseren van het bouwplan. Een eventueel bestaand tekort kan als regel buiten beschouwing worden gelaten. Dit houdt in dat slechts rekening moet worden gehouden met de toename van parkeerbehoefte als gevolg van het realiseren van het bouwplan ten opzichte van de al bestaande parkeerbehoefte vanwege het te verbouwen pand. Zoals de Afdeling heeft overwogen in de uitspraak van 13 december 2017, (ECLI:NL:RVS:2017:3449), is leegstand van dat pand gedurende een periode daarbij niet relevant.
7.4
Bij toepassing van het vorenstaande komt de rechtbank tot de conclusie dat de parkeerbehoefte in dit geval met 6,6 afneemt en er dus geen grond is de vergunning te weigeren op grond van artikel 30.1 van het bestemmingsplan. Voor zover het college zich op het standpunt heeft gesteld dat saldering als gevolg van de leegstand niet mogelijk is, kan het daarin gelet op vorenaangehaalde uitspraak van 13 december 2017 niet worden gevolgd. Overigens kan evenmin worden gesteld dat sprake is van een ontwikkellocatie die al jaren braak ligt, nu daarvan geen sprake is. Daarbij kan ook worden gewezen op de bewoning van de verdieping, die niet of nagenoeg niet is onderbroken.
Ook de motivering van het college over de verschillen in parkeerbehoefte doordat beide functies andere piekmomenten hebben, indien al relevant gelet op het vorenstaande, volgt de rechtbank niet. Uit de nota volgt dat rekening kan worden gehouden met verschil in maatgevend tijdstip tussen de oude (of bestaande) en nieuwe functie. Het gaat dan wel om maatgevende tijdstippen die compleet verschillen. De rechtbank overweegt dat door het college willekeurig tijdstippen zijn gekozen. Danslessen kunnen immers ook juist doordeweeks in de avonden worden gehouden.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is gegrond en het bestreden besluit komt voor vernietiging in aanmerking. Nu de conclusie is dat er geen grond is de vergunning te weigeren op grond van artikel 30.1 van het bestemmingsplan, het bouwplan ook overigens niet in strijd is met het bestemmingsplan, niet in geschil is dat het bouwplan voldoet aan het Bouwbesluit 2012 en de Bouwverordening Velsen 2012 en er geen aanleiding was om te toetsen aan de redelijke eisen van welstand, zijn er geen gronden om de vergunning te weigeren. De rechtbank neemt met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb daarom zelf een beslissing en herroept het primaire besluit en bepaalt dat het college de omgevingsvergunning dient te verlenen.
9. Omdat het beroep gegrond is moet het college het griffierecht aan eiser vergoeden. De rechtbank is niet gebleken dat eiser professionele rechtsbijstand heeft gehad. Er zijn daarom geen proceskosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 4 maart 2024;
- herroept het besluit van 7 juni 2023;
- draagt het college op om binnen zes weken na de uitspraak een omgevingsvergunning aan eiser te verlenen;
- bepaalt dat het college het griffierecht van € 187 aan eiser moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.H. Lauryssen, rechter, in aanwezigheid van mr. A.M. Wammes, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 21 juli 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.