ECLI:NL:RBNHO:2025:1171

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
9 januari 2025
Publicatiedatum
7 februari 2025
Zaaknummer
HAA 23/7572
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen beslissing op Woo-verzoek inzake openbaarmaking documenten door Politie klachtencommissie

Op 9 januari 2025 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een zaak waarin eiser beroep had ingesteld tegen een beslissing van de Politie klachtencommissie inzake een verzoek om openbaarmaking van documenten op grond van de Wet open overheid (Woo). Eiser had eerder een verzoek ingediend om e-mails en documenten die betrekking hadden op klachten over bepaalde personen. De rechtbank oordeelde dat de verweerder voldoende gemotiveerd had dat er uitzonderingsgronden waren om bepaalde documenten niet openbaar te maken. De rechtbank concludeerde dat het belang van de persoonlijke beleidsopvattingen en het goed functioneren van de klachtencommissie zwaarder woog dan het belang van eiser bij inzage in de documenten. Eiser had ook een dwangsom en griffierecht gevorderd, maar de rechtbank oordeelde dat deze inmiddels waren voldaan en dat het beroep ongegrond was. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, wat betekende dat de documenten niet openbaar hoefden te worden gemaakt en dat eiser geen vergoeding van proceskosten of griffierecht ontving.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 23/7572

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 januari 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser,

en

Politie klachtencommissie, Eenheid Noord-Holland, verweerder

(gemachtigde: mr. E.M. ter Denge).

Inleiding

1.1.
Bij besluit van 14 augustus 2023 heeft verweerder naar aanleiding van eisers verzoek van 26 juli 2022 op grond van de Wet open overheid (Woo) een aantal documenten (gedeeltelijk) openbaar gemaakt.
1.2.
Met het bestreden besluit van 20 december 2023 op het bezwaar van eiser heeft verweerder twee documenten die eerder geweigerd waren alsnog gedeeltelijk openbaar gemaakt. Daarnaast is geconstateerd dat de verstrekte documenten ondanks een verzoek daartoe niet per e-mail aan eiser zijn verstuurd. Dat is alsnog gebeurd.
1.3.
Hiertegen heeft eiser beroep ingesteld.
1.4.
Verweerder heeft hierop bij brief van 6 november 2024 gereageerd en daarnaast meegedeeld dat een dwangsom van € 12.400,- en het betaalde griffierecht van € 184,- in een eerdere procedure [1] aan eiser is overgemaakt.
1.5.
De rechtbank heeft het beroep op 28 november 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser (middels beeld- en geluidsverbinding) en de gemachtigde van verweerder.

Totstandkoming van het besluit

Voorgeschiedenis
2.1.
Eiser heeft op 28 juni 2020 op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) de korpschef verzocht om openbaarmaking van e-mails, inclusief bijlagen, die zich bevinden in de gemaakte e-mail back-ups van 2019 en 2020 uit de mailboxen van medewerkers van verweerder die toezien op klachten over [naam 1] en [naam 2] . Eiser noemt daarbij, maar niet uitputtend, de e-mailboxen van [naam 3] , [naam 4] , [naam 5] en [naam 6] .
2.2.
Deze aanvraag is door de korpschef afgewezen wegens misbruik van recht. Dit heeft in beroep geen stand gehouden [2] .
2.3.
De korpschef heeft vervolgens bij besluiten van 22 juni 2021 en 22 juli 2021 nieuwe besluiten op bezwaar genomen en daarbij van de aangetroffen 67 documenten, de openbaarmaking (gedeeltelijk) geweigerd of toegekend. Ten aanzien van een deel van de documenten heeft de korpschef de openbaarmaking geweigerd omdat deze zich bevinden onder de secretaris van de politie klachtencommissie, die in die hoedanigheid niet werkzaam is onder de verantwoordelijkheid van de politie. Bij uitspraak van 18 juli 2022 [3] heeft deze rechtbank geoordeeld dat dit terecht was. Hiertegen is door geen van de partijen hoger beroep ingesteld.
Onderhavig Woo-verzoek en beroep niet tijdig beslissen
3.
3.1.
Eiser heeft vervolgens vanwege voornoemde uitspraak op 26 juli 2022 bij de politie Noord-Holland (opnieuw) een Woo-verzoek ingediend. Eiser heeft daarbij – voor zover van belang – aangegeven zijn eerdere Wob-verzoek te herhalen, nu specifiek ook gericht aan de klachtencommissie en de bezwaarcommissie. Eiser verzoekt om digitale afschriften van alle documenten en uitgewisselde berichten, waaronder zeker e-mails
– inclusief bijlages – van medewerkers van de klachtencommissie en bezwaarcommissies inclusief de secretarissen en contactpersonen van de politie, die toezien op de klachten over [naam 1] en [naam 2] .
3.2.
Op 28 juli 2022 is de ontvangst van eisers verzoek bevestigd en aangegeven dat de beslistermijn wegens de omvang van het verzoek wordt verlengd en uiterlijk op 6 september 2022 zal worden beslist.
3.3.
Op 11 oktober 2022 heeft eiser de politie Noord-Holland, ter attentie van hun klachten- en bezwaarcommissie, in gebreke gesteld en een termijn van twee weken gegeven om op zijn verzoek te beslissen.
3.4.
Op 27 oktober 2022 heeft eiser beroep ingesteld bij deze rechtbank in verband met het niet tijdig nemen van een besluit op zijn verzoek.
3.5.
Bij uitspraak van deze rechtbank van 27 maart 2023 [4] is eisers beroep kennelijk gegrond verklaard. Voor zover van belang is de korpschef van de politie opgedragen binnen een termijn van twee weken na verzending van de uitspraak alsnog een besluit te nemen. De rechtbank bepaalt verder dat verweerder een dwangsom van € 100,- verbeurt voor elke dag waarmee de hiervoor genoemde termijn wordt overschreden, met een maximum van
€ 15.000,-. Verweerder dient het betaalde griffierecht ten bedrage van € 184,- aan eiser te vergoeden.
Primaire besluit op eisers Woo-verzoek
4. Op 14 augustus 2023 heeft verweerder vervolgens op eisers Woo-verzoek beslist. Aangegeven is dat de stukken zijn geïnventariseerd en dat daarvan een lijst is opgesteld. Besloten is om deels aan eisers verzoek tegemoet te komen en de informatie waarom is verzocht gedeeltelijk openbaar te maken. Op grond van artikel 5.1, tweede lid, aanhef en onder e, h en i, van de Woo, artikel 5.1, vijfde lid, van de Woo en artikel 5.2, eerste lid, van de Woo zijn 25 documenten gedeeltelijk openbaar gemaakt en 11 documenten zijn in het geheel niet openbaar gemaakt.
Bezwaarschrift
5. Eiser stelt zich in bezwaar allereerst op het standpunt dat verweerder hem gelet op de uitspraak van deze rechtbank van 27 maart 2023 inzake HAA 22/5411 een dwangsom verschuldigd is en het griffierecht nog moet worden vergoed. Daarnaast stelt hij
– samengevat – dat de documenten 1A, 1B, 2, 3, 5, 6, 7, 8 en 38 ten onrechte in het geheel niet openbaar gemaakt zijn. Volgens eiser is er geen reden tot integrale weigering. Hij stelt verder op grond van artikel 5.5 van de Woo recht te hebben om inzage in de documenten te krijgen. De documenten zijn hem bovendien per post verstuurd terwijl hij om digitale afschriften heeft verzocht. Dit is volgens hem in strijd met artikel 4.5 van de Woo.
Bestreden besluit
6. Verweerder heeft het primaire besluit bij het bestreden besluit herroepen in die zin dat de documenten 2 en 3 (een gedeelte van de correspondentie tussen de leden van de klachtencommissie onderling en met de secretaris) alsnog gedeeltelijk openbaar gemaakt zijn omdat deze geen persoonlijke beleidsopvattingen bevatten. Er is een nieuwe inventarislijst opgemaakt. Daarnaast heeft verweerder per document dat niet openbaar is gemaakt aangegeven waarom dat niet het geval is en waarom het ook niet aan eiser is verstrekt. Verder klopt het volgens verweerder dat eiser de stukken ten onrechte niet digitaal heeft ontvangen. Dit is door verweerder hersteld.

Beroepsgronden eiser

7.
7.1.
Eiser stelt zich in beroep allereerst op het standpunt dat verweerder hem naar aanleiding van de uitspraak van deze rechtbank van 27 maart 2023 met zaaknummer HAA 22/5411 een dwangsom verschuldigd is en het door hem betaalde griffierecht moet vergoeden.
7.2.
Verder stelt eiser zich – samengevat – op het standpunt dat verweerder niet heeft gemotiveerd waarom de – in bezwaar genoemde, op grond van artikel 5.2, eerste lid, van de Woo niet openbaar gemaakte – documenten niet in zijn volledigheid op grond van artikel 5.5, van de Woo aan hem kunnen worden verstrekt. Volgens eiser is nagelaten om per documentonderdeel te beargumenteren of op grond van artikel 5.5 van de Woo informatie aan hem kan worden verstrekt. Hij wenst gelet op zijn belangen (in ieder geval) inzage in de documenten 1A en 1B.

Reactie van verweerder

8.
8.1.
Verweerder heeft, zoals in de inleiding reeds vermeld, aangegeven dat een dwangsom van € 12.400,- en het betaalde griffierecht van € 184,- in de eerder gevoerde procedure aan eiser is overgemaakt.
8.2.
Verder stelt verweerder dat met betrekking tot alle documenten die met het primaire besluit niet openbaar zijn gemaakt is getoetst of deze op grond van artikel 5.5, van de Woo aan eiser kunnen worden verstrekt, voor zover deze gegevens betrekking hebben op eiser zelf. In het bestreden besluit is per document(onderdeel) op alineaniveau nagegaan of de relevante belangen in de artikelen 5.1 en 5.2 van de Woo zwaarder wegen dan het belang van eiser bij inzage in deze documenten. Volgens verweerder is uitgebreid gemotiveerd waarom het persoonlijk belang van eiser dient te wijken en de stukken niet konden worden verstrekt.
8.3.
Ter zitting heeft verweerder toegezegd om eiser – ondanks dat hiertoe in het bestreden besluit volgens hem terecht niet is overgegaan – uit coulance, alsnog inzage te verschaffen in de documenten 1A en 1B (conceptadvies van de klachtencommissie en een bijbehorend concept verslag van de hoorzitting).
Beoordeling door de rechtbank
9. De rechtbank beantwoord de vraag of het bestreden besluit van verweerder in stand kan blijven. Dit doet zij aan de hand van wat eisers heeft aangevoerd, zijn beroepsgronden.
10. Naar het oordeel van de rechtbank is eisers beroep ongegrond en kan het bestreden besluit in stand blijven. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij hiertoe is gekomen.
Dwangsom
11. Los van de vraag of het al dan niet verschuldigd zijn van een dwangsom naar aanleiding van een eerdere uitspraak [5] onderdeel kan uitmaken van de onderhavige beroepszaak, stelt de rechtbank vast dat deze inmiddels door verweerder is betaald. Zoals ook door eiser ter zitting is beaamd kan eisers beroepsgrond gelet hierop onbesproken blijven.
Weigering tot openbaarmaking op grond van artikel 5.2, eerste lid, van de Woo (persoonlijke beleidsopvattingen in documenten voor intern beraad)
12. Op grond van artikel 5.2, eerste lid van de Woo wordt, in geval van een verzoek om informatie uit documenten opgesteld ten behoeve van intern beraad, geen informatie verstrekt over daarin opgenomen persoonlijke beleidsopvattingen. Onder persoonlijke beleidsopvattingen worden verstaan ambtelijke adviezen, visies, standpunten en overwegingen ten behoeve van intern beraad, niet zijnde feiten, prognoses, beleidsalternatieven, de gevolgen van een bepaald beleidsalternatief of andere onderdelen met een overwegend objectief karakter.
12. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder de openbaarmaking van de documenten 1A, 1B, 5, 6, 7, 8 en 38, mogen weigeren op grond van (onder andere) artikel 5.2, eerste lid van de Woo.
13.1.
De documenten 1A en 1B betreffen een concept advies van de politie klachtencommissie en een concept verslag van de hoorzitting. Verweerder heeft hierover terecht opgemerkt dat dit documenten zijn met als doel hierover te beraadslagen en dat het daarbij over persoonlijke beleidsopvattingen gaat, namelijk een oordeel over een door de commissie uit te brengen advies en een schriftelijke uitwerking van een waarneming, dan wel interpretatie van wat zich tijdens de hoorzitting heeft voorgedaan. De documenten 5, 6 en 7 betreft e-mailcorrespondentie tussen de leden van de commissie onderling en met de secretaris. Over deze documenten heeft verweerder terecht opgemerkt dat deze zijn opgesteld voor intern beraad en persoonlijke beleidsopvattingen van de leden van de commissie en de secretaris bevatten. De documenten 8 en 38 zijn identiek. Het betreffen e-mailberichten tussen de leden van de klachtencommissie onderling en met de secretaris inzake het inplannen van de hoorzitting.
13.2.
Verweerder kan daarnaast worden gevolgd in zijn standpunt dat het niet in belang van een goede en democratische bestuursvoering is om met toepassing van artikel 5.2, tweede lid, de persoonlijke beleidsopvatting(en) in een niet tot een persoon herleidbare vorm toch openbaar te maken. Daarbij heeft verweerder terecht gewezen op de omstandigheid dat de documenten nog niet rijp zijn en er in die fase ruimte moet zijn om conceptteksten en gedachten met elkaar uit te kunnen wisselen. Gevolgd kan worden dat het daarbij belangrijk is dat dit in vertrouwen moet kunnen gebeuren. Ook is navolgbaar dat het in het belang van een goed functioneren van de commissie is dat dergelijke correspondentie niet openbaar wordt gemaakt. Daarbij kan eveneens worden gevolgd dat dit ook niet mogelijk is omdat de naam van de opsteller van de stukken reeds bij eiser bekend is.
Niet verstrekken van de documenten op grond van artikel 5.5, eerste lid, van de Woo
14. De rechtbank stelt voorop dat verweerder heeft toegezegd de documenten 1A en 1B uit coulance alsnog aan eiser te verstrekken. Dit leidt echter niet tot een gegrond beroep en vernietiging van het bestreden besluit. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder namelijk inzichtelijk gemotiveerd waarom deze en de overige documenten ook niet op grond van artikel 5.5, eerste lid, van de Woo aan eiser hadden moeten worden verstrekt. Daartoe overweegt zij als volgt.
15. Uit artikel 5.5, eerste lid van de Woo volgt – voor zover van belang – dat de op de verzoeker betrekking hebbende in documenten neergelegde informatie aan de verzoeker wordt verstrekt
tenzijeen in artikel 5.1, tweede lid of artikel 5.2, van de Woo genoemd belang zwaarder weegt dan het belang van de verzoeker bij toegang tot op hem betrekking hebben informatie.
16. Eisers belang tot inzage is volgens hem gelegen in het feit dat hij wil toetsen of zijn klacht op correcte wijze is afgehandeld. De rechtbank kan verweerder volgen dat eisers belang van toegang tot deze documenten minder zwaar weegt dan de in artikel 5.1, tweede lid, of artikel 5.2 van de Woo genoemde belangen. Verweerder heeft daarbij navolgbaar gemotiveerd dat indien de documenten 1A en 1B worden vrijgegeven het goed functioneren van de politie klachtencommissie in gevaar kan worden gebracht (artikel 5.1, tweede lid, aanhef en onder i, van de Woo). Daarbij heeft verweerder er terecht op gewezen dat eiser uit het definitieve advies en verslag van de hoorzitting goed kan opmaken op basis van welke feiten en omstandigheden de commissie is uitgegaan bij het uitbrengen van het advies.
Verder kan worden gevolgd dat ten aanzien van de documenten 5,6 en 7 de belangen van eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer, het goed functioneren van de klachtencommissie en het belang van het niet verstrekken van informatie ten behoeve van intern beraad/persoonlijke beleidsopvatting, zwaarder weegt dan eisers belang om deze stukken in te zien. Verweerder heeft daarbij terecht van belang geacht dat de leden van de klachtencommissie en de secretaris vrij en in vertrouwen met elkaar moeten kunnen communiceren. Niet alleen voor de personen in kwestie, maar ook voor het functioneren van de klachtencommissie als zodanig. Ook de motivering ten aanzien van de identieke documenten 8 en 38 (artikel 5.1, tweede lid, aanhef en onder e en i van de Woo) kan de rechtbank volgen. Het college geeft aan dat deze e-mailberichten tussen de leden van de klachtencommissie onderling en met de secretaris niet zien op de inhoudelijke behandeling of advisering ten behoeve van eisers klachten. De emailberichten geven hierin geen inzicht, gezien het onderwerp, namelijk het plannen van een hoorzitting. Hierover moet vrij kunnen worden gecommuniceerd.
Conclusie en gevolgen
17. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat verweerder de niet openbaar gemaakte documenten niet (alsnog) openbaar hoeft te maken of aan eiser hoeft te verstrekken. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.H. de Regt, rechter, in aanwezigheid van F. Voskamp, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 9 januari 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.zie de uitspraak van deze rechtbank van 27 maart 2023, zaaknummer HAA 22/5411
2.zie de uitspraak van deze rechtbank van 28 april 2021, ECLI:NL:RBNHO:2021:4590
3.de zaak met zaaknummer HAA 21/3299
4.de zaak met zaaknummer HAA 22/5411
5.zie de uitspraak van deze rechtbank van 28 april 2021, ECLI:NL:RBNHO:2021:4590