ECLI:NL:RBNHO:2025:11717

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
16 oktober 2025
Publicatiedatum
13 oktober 2025
Zaaknummer
HAA 24/2270
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen last onder dwangsom wegens bouwen zonder omgevingsvergunning

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland, gedateerd 16 oktober 2025, wordt het beroep van eiser tegen een last onder dwangsom behandeld. De last is opgelegd door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlem, omdat eiser zonder omgevingsvergunning een schuur heeft gebouwd in zijn achtertuin. Eiser is het niet eens met deze last en heeft verschillende beroepsgronden aangevoerd. De rechtbank oordeelt dat de last onder dwangsom terecht is opgelegd. Eiser krijgt geen gelijk en het beroep wordt ongegrond verklaard. De rechtbank legt uit dat de schuur is gebouwd op gronden waar bebouwing niet is toegestaan volgens het bestemmingsplan Oude Stad. Eiser heeft de schuur zonder vergunning gebouwd en kan geen beroep doen op het overgangsrecht, omdat er sprake is van een nieuwe schuur. De rechtbank concludeert dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die aanleiding geven om van handhaving af te zien. Het algemeen belang om illegale situaties te voorkomen weegt zwaarder dan het belang van eiser bij het behoud van de schuur. De rechtbank bevestigt dat de last onder dwangsom rechtmatig is en dat eiser zijn griffierecht niet terugkrijgt, noch een vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 24/2270

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 oktober 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlem, het college
(gemachtigde: mr. P. Bos).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over een last onder dwangsom die aan eiser is opgelegd wegens het zonder omgevingsvergunning bouwen van een schuur in de achtertuin van zijn woning aan de [adres] . Eiser is het niet eens met de last onder dwangsom. Hij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan.
2. De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat de last onder dwangsom terecht is opgelegd. Eiser krijgt dus geen gelijk en het beroep is dus ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

3. Bij primair besluit van 13 april 2023 heeft het college een last onder dwangsom aan eiser opgelegd, waarin eiser gelast is om de schuur, voor zover gelegen op kadastraal perceel [nummer 1] , vóór 1 oktober 2023 te verwijderen en verwijderd te houden. Als hij dit niet doet, kan hij een dwangsom verbeuren die oploopt tot € 9.000,-. Eiser heeft daartegen bezwaar gemaakt en bij besluit van 2 juni 2023 is de begunstigingstermijn verlengd tot zes weken na het besluit op bezwaar. Met het bestreden besluit van 26 maart 2024 op het bezwaar van eiser heeft het college de last onder dwangsom gehandhaafd.
4. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift en heeft de begunstigingstermijn verlengd tot zes weken na de uitspraak op dit beroep.
5. De rechtbank heeft het beroep op 8 september 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en de gemachtigde van het college.

Overwegingen

Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet

6. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet een overtreding heeft plaatsgevonden, is aangevangen of het gevaar voor een overtreding klaarblijkelijk dreigde, en vóór dat tijdstip een last onder dwangsom is opgelegd voor die overtreding of dreigende overtreding, dan blijft op grond van artikel 4.23, eerste lid, van de Invoeringswet Omgevingswet op die opgelegde last onder dwangsom en de invordering daarvan het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet van toepassing tot het tijdstip waarop de last volledig is uitgevoerd, de dwangsom volledig is verbeurd en betaald, of de last is opgeheven.
7. De last onder dwangsom is opgelegd vóór de inwerkingtreding van de Omgevingswet. Dit betekent dat het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet van toepassing blijft in onderhavige procedure.
Totstandkoming van het bestreden besluit
8. Bij brief van 8 december 2022 heeft het college, naar aanleiding van een handhavingsverzoek, een voornemen tot handhaving aan eiser verzonden met betrekking tot de schuur in zijn achtertuin. Eiser is in de gelegenheid gesteld daarop zijn zienswijze in te dienen. Vervolgens heeft het college het primaire besluit genomen. Eiser heeft daartegen bezwaar gemaakt en dat bezwaar is ongegrond verklaard met het bestreden besluit. Daaraan heeft het college – kort samengevat – het volgende ten grondslag gelegd.
9. Op de plaats waar de schuur staat is het bestemmingsplan Oude Stad (hierna: het bestemmingsplan) van kracht. De schuur bevindt zich deels op het kadastraal perceel [nummer 1] met bestemming Tuin-1, en deels op kadastraal perceel [nummer 2] , met bestemming Tuin-2. Op gronden met bestemming Tuin-1 mag niet worden gebouwd. Op gronden met bestemming Tuin-2 mag onder voorwaarden worden gebouwd. Eiser heeft de schuur zonder omgevingsvergunning gebouwd en heeft daarmee in strijd gehandeld met het bepaalde in artikel 2.1, eerste lid, onder a en c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). De schuur is niet vergunningsvrij, omdat de schuur gelegen is binnen het beschermd stadsgezicht van de gemeente Haarlem. Ook kan eiser geen beroep doen op het overgangsrecht, omdat sprake is geweest van de bouw van een nieuwe schuur. In geval van overtreding van een wettelijk voorschrift, zal het bestuursorgaan dat bevoegd is om met een last onder bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts in bijzondere omstandigheden kan dit niet van het bestuursorgaan worden gevergd. In dit geval is geen sprake van dat soort bijzondere omstandigheden. Er is geen sprake van concreet zicht op legalisatie. Eisers beroep op het vertrouwensbeginsel slaagt ook niet, omdat de uitlating uit 2014 waar hij naar verwijst, zag op een ander bouwwerk aan de achtergevel gelegen op de Tuin-2 bestemming. Het handhavend optreden is ten slotte niet onevenredig in verhouding tot de daarmee te dienen belangen. Het algemeen belang om illegale situaties te voorkomen weegt zwaarder dan eisers belang bij behoud van de schuur.
Beroepsgronden
10. Eiser heeft in beroep – kort samengevat – de volgende argumenten aangevoerd:
- de bebouwing binnen de bestemming Tuin-1 betreft slechts 10m2;
- het gaat niet om bebouwing dat zichtbaar is vanaf openbaar toegankelijk gebied;
- de schuur wordt gebruikt als onder meer een fietsenstalling die benodigd is omdat de woning is gelegen in een autoluw gebied;
- de schuur huisvest ook zonnepanelen en een omvormer, die benodigd zijn om de woning van het gas af te houden;
- de indiener van het handhavingsverzoek heeft geen belang bij handhaving;
-het college weigert aan te geven waarom het van belang is om de bestemming Tuin-1 te handhaven;
- de schuur valt onder het overgangsrecht en is niet illegaal gebouwd;
-de handhaving is onevenredig omdat het gaat om een geringe overtreding waarbij belangen van derden niet worden geschaad, terwijl eiser financieel geen mogelijkheden heeft om de schuur te verplaatsen of af te breken;
-eiser meent dat het gelijkheidsbeginsel is geschonden en dat sprake is van concreet zicht op legalisatie, aan de Zijlstraat zijn afwijkingen namelijk toegestaan.
Beoordeling van het beroepIs sprake van een overtreding?
10. Eiser stelt dat geen sprake is van een overtreding. Hij heeft het kadastraal perceel [nummer 1] in 2007 gekocht. De oorspronkelijke schuur heeft hij in de periode vanaf 2007 tot ongeveer 2017 verbouwd. In de jaren 2007/2008 is de schuur verkleind. In de jaren daarna zijn geleidelijk aan onderdelen van de schuur vernieuwd of vervangen in het kader van onderhoud. De verkleining van de schuur was niet vergunning plichtig. Tot najaar 2008 golden er geen planregels op de locatie van de schuur en pas sinds 29 mei 2014 volgt uit de planregels dat op kadastraal perceel [nummer 1] niet mag worden gebouwd. Toen de schuur werd verkleind was dus geen sprake van strijd met de planregels en de bouw was op dat moment dus vergunningsvrij. [1] Gelet hierop valt het bouwwerk onder het overgangsrecht van het bestemmingsplan Oude Stad. Mocht dat niet worden gevolgd, dan stelt eiser dat slechts sprake is geweest van gedeeltelijke vernieuwing of verandering van de oorspronkelijke schuur. Dat is toegestaan volgens artikel 26 van het bestemmingsplan.
12. Deze beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
12. Uit de door het college overgelegde foto’s blijkt het volgende. Op de foto uit 2012 is een schuur zichtbaar. Eiser heeft ter zitting toegelicht dat dit de verkleinde schuur betreft. Hij had toen een deel van de oorspronkelijke schuur verwijderd voor de aanbouw van een serre achter zijn woning. Op de foto’s van 8 april 2014 is zichtbaar dat de serre achter de woning wordt gebouwd, en dat de schuur, zoals aanwezig in 2012, in ieder geval deels is afgebroken. Op de foto uit 2018 is vervolgens de bouw van een nieuwe schuur zichtbaar. Eiser heeft ter zitting toegelicht dat de nieuwe schuur een volledig geïsoleerde technische ruimte is. Wat er oorspronkelijk stond was erg oud. Hij heeft wat oude stenen afgeraapt en laten terugkomen in de nieuwe schuur, maar de rest was niet meer bruikbaar.
12. Uit het voorgaande leidt de rechtbank af dat de oorspronkelijke schuur eerst is verkleind, daarna volledig is afgebroken, en dat vervolgens de herbouw van de huidige schuur heeft plaatsgevonden. Het standpunt van eiser dat na de jaren 2007/2008 slechts sprake is geweest van vernieuwing van de schuur in het kader van onderhoud, dan wel dat door de jaren heen slechts sprake is geweest van gedeeltelijke vernieuwing of verandering van de oorspronkelijke schuur, volgt de rechtbank dus niet. Gelet op de foto’s in het dossier en mede in aanmerking genomen hetgeen door eiser ter zitting is toegelicht, neemt de rechtbank als vaststaand aan dat de herbouw eerst na inwerkingtreding van het bestemmingsplan een aanvang heeft genomen. [2] Het standpunt van eiser dat de schuur onder het overgangsrecht van het bestemmingsplan valt, volgt de rechtbank daarom niet. Daarbij merkt de rechtbank ook op dat zelfs als een gerechtvaardigd beroep op het overgangsrecht wordt gedaan, dit onverlet laat dat dit de bouwwerken niet legaliseert en dat een bouwvergunning vereist blijft.
15. Eiser heeft de huidige schuur na de inwerkingtreding van het bestemmingsplan zonder vergunning gebouwd, deels op gronden waar bebouwing niet is toegestaan. Dit maakt dat hij de artikelen 2.1, eerste lid, onder a en c van de Wabo heeft overtreden.
Is sprake van bijzondere omstandigheden om van handhaving af te zien?
15. Volgens eiser is sprake van bijzondere omstandigheden om van handhaving af te zien. Hij heeft zich op het standpunt gesteld dat het college onvoldoende heeft gemotiveerd dat geen sprake is van concreet zicht op legalisatie. Hij voert aan dat andere bouwwerken in de buurt wel worden toegestaan, en beroept zich daarom ook op het gelijkheidsbeginsel. Hij heeft ter zitting ook gesteld dat de gemeente hem beter had moet informeren over de situatie op zijn percelen, tijdens de gesprekken die gevoerd zijn in 2014. Hij verwijt de gemeente ook dat nu wordt gehandhaafd, terwijl het perceel in 1995 aan zijn vader is verkocht met een bestemmingsbeding waaruit volgt dat een berging en het aanwezige opstal zijn toegestaan. Ten slotte meent eiser dat zijn belangen bij het behoud van de schuur zwaarder wegen dan het belang van het college om de regels te handhaven. Er zijn volgens eiser praktische oplossingen mogelijk.
15. Ook deze beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
15. Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft overwogen in haar uitspraak van 5 maart 2025, ECLI:NL:RVS:2025:678, geldt bij handhavingsbesluiten bij de toets aan het evenredigheidsbeginsel de maatstaf van de zogeheten Harderwijk-uitspraak (uitspraak van 2 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:285). Daarbij geldt als uitgangspunt dat het algemeen belang gediend is met handhaving en dat om die reden in de regel tegen een overtreding moet worden opgetreden. Handhaving blijft dus vooropstaan.
Handhavend optreden is alleen onevenredig als er in het concrete geval omstandigheden zijn waaraan een zodanig zwaar gewicht toekomt dat het algemeen belang dat gediend is met handhaving daarvoor moet wijken. Dan is er een bijzonder geval waarin toch van handhavend optreden moet worden afgezien. Een bijzonder geval kan zich bijvoorbeeld voordoen bij concreet zicht op legalisatie, maar ook andere omstandigheden van het concrete geval kunnen leiden tot het oordeel dat er een bijzonder geval is. Andere redenen om van handhavend optreden af te zien kunnen zich bijvoorbeeld voordoen bij een schending van het gelijkheidsbeginsel of het vertrouwensbeginsel.
19. Voor zover eiser heeft willen betogen dat het college het vertrouwensbeginsel heeft geschonden gelet op de gesprekken die hij in 2014 met de gemeente heeft gevoerd, volgt de rechtbank dit niet. De rechtbank begrijpt uit het betoog van eiser ter zitting dat hij in 2014 uit gesprekken heeft begrepen dat hij 40m2 in zijn achtertuin mocht bebouwen. Het college heeft ter zitting echter toegelicht dat de gesprekken in 2014 zijn gevoerd in het kader van de aanbouw van de serre. Er is toen niet gesproken over plannen ten aanzien van de schuur. Weliswaar klopt het dus dat eiser niet over de bestemmingsbeoordeling van de herbouwde schuur is geïnformeerd, maar hij heeft daar ook niet naar gevraagd. Eisers verwarring is begrijpelijk, maar van concrete toezeggingen ten aanzien van de schuur is geen sprake geweest. De rechtbank overweegt verder dat eiser ook geen vertrouwen heeft kunnen ontlenen aan het bestemmingsbeding uit de koopovereenkomst van 1995. Uit die koopovereenkomst volgt weliswaar dat op de grond niet mag worden gebouwd, behoudens een berging van geringe afmeting en behoudens de opstal, maar die overeenkomst zegt niets over de bouwmogelijkheden op kadastraal perceel [nummer 1] . Eiser heeft in zijn beroepsgronden immers aangegeven dat hij het perceel waar de koopovereenkomst op ziet van zijn vader heeft overgekocht in 1998, terwijl hij kadastraal perceel [nummer 1] pas in 2007 heeft gekocht.
19. Voor zover eiser heeft willen betogen dat het college het gelijkheidsbeginsel heeft geschonden, gelet op overige bouwwerken in de buurt die wel worden toegestaan, volgt de rechtbank dit ook niet. Het is niet aannemelijk geworden dat het college in een ander vergelijkbaar geval van handhaving afziet en bouwwerken toestaat. Eiser heeft ter zitting een bouwwerk aan de Zijlstraat 71 genoemd, maar het college heeft daarover toegelicht dat de bestemming op die plaats anders is. Dat is dus geen gelijk geval. Dat er wel andere gelijke gevallen in de buurt zijn, heeft eiser niet geconcretiseerd. Overigens heeft het college ook gemotiveerd weersproken dat sprake zou zijn van concreet zicht op legalisatie. Eiser heeft voorgesteld om de bestemming Tuin-1 te wijzigen, maar het college heeft kenbaar gemaakt hieraan niet mee te willen werken op de wijze die eiser voor ogen heeft. Dit omdat het college waarde hecht aan de bescherming van openheid van binnentuinen.
19. In dit concrete geval zijn geen omstandigheden gebleken waaraan een zodanig zwaar gewicht toekomt dat het algemeen belang dat gediend is met handhaving daarvoor moet wijken. Het college heeft altijd een belang bij handhaving, het uitgangspunt is immers dat het algemeen belang daarmee gediend is. Daarbij speelt in deze zaak nog mee dat er een verzoeker om handhaving is. De rechtbank ziet niet in dat sprake is van een geringe overtreding. Uit de overgelegde luchtfoto’s blijkt namelijk dat ongeveer de helft van de schuur op de bestemming Tuin-1 is gelegen. Dat het (deels) verwijderen van de schuur forse financiële gevolgen heeft komt voor rekening en risico van eiser, omdat hij de schuur zonder benodigde vergunningen heeft gebouwd. Het is positief dat eiser geïnvesteerd heeft in duurzame voorzieningen, maar het had op zijn weg gelegen om zich eerst goed te (laten) informeren over de vigerende bestemmingsplanvoorschriften.

Conclusie en gevolgen

22. Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat de last onder dwangsom terecht is opgelegd. Eiser krijgt daarom zijn griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. J.H.A.C. Everaerts, rechter, in aanwezigheid van mr. E. Boon, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 16 oktober 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht

Artikel 2.1

1)Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
o
a.het bouwen van een bouwwerk,
o
c.het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan, een beheersverordening, een exploitatieplan, de regels gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening of een voorbereidingsbesluit voor zover toepassing is gegeven aan artikel 3.7, vierde lid, tweede volzin, van die wet,

Voetnoten

1.Eiser verwijst daarvoor naar artikel 4a, tweede lid, onder b, onder 3 van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht.
2.Het bestemmingsplan Oude stad is op 29 mei 2014 onherroepelijk vastgesteld.