ECLI:NL:RBNHO:2025:11834

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
14 oktober 2025
Publicatiedatum
15 oktober 2025
Zaaknummer
HAA 24/6071
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen aanslagen inkomstenbelasting 2017 en 2018 in het kader van het Kerstarrest

In deze zaak is in geschil of eiser, wiens aanslagen inkomstenbelasting over de jaren 2017 en 2018 op 24 december 2021 onherroepelijk vaststonden, een beroep kan doen op het Kerstarrest van de Hoge Raad. Eiser heeft verzocht om vermindering van de aanslagen op basis van dit arrest, dat strijd met supranationale bepalingen en nationale regelingen zou inhouden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzoeken van eiser zijn afgewezen door de Belastingdienst, en dat eiser hiertegen bezwaar heeft gemaakt. De rechtbank heeft de zaak behandeld in een zitting op 23 september 2025, waar partijen hun standpunten hebben toegelicht. Eiser heeft aangevoerd dat hij recht heeft op rechtsherstel, maar de rechtbank oordeelt dat de aanslagen reeds onherroepelijk vaststonden op het moment dat het Kerstarrest werd gewezen. De rechtbank volgt de redenering van de Belastingdienst dat niet-bezwaarmakers geen beroep kunnen doen op het Kerstarrest, en dat de verzoeken terecht zijn afgewezen. De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond, en verwijst naar eerdere uitspraken van andere rechtbanken die vergelijkbare gronden hebben verworpen. De rechtbank concludeert dat er geen sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding en dat de aanslagen IB/PVV niet op basis van een lager forfaitair bedrag vastgesteld kunnen worden. De uitspraak is gedaan op 14 oktober 2025.

Uitspraak

Rechtbank noord-holland

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummers: HAA 24/6071 en 24/6072

uitspraak van de meervoudige kamer van 14 oktober 2025 in de zaak tussen

[eiser] , wonende te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: drs. C. Overduin),
en

de inspecteur van de Belastingdienst, verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiser voor de jaren 2017 en 2018 aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd.
Eiser heeft bij brief van 29 oktober 2022, ingekomen bij verweerder op 7 november 2022, verzocht om vermindering van voormelde aanslagen conform het zogenoemde Kerstarrest (Hoge Raad 24 december 2021, ECLI:NL:HR:2021:1963). Verweerder heeft dit aangemerkt als verzoeken om ambtshalve vermindering van - voor zover nog van belang - de aanslagen IB/PVV over de jaren 2017 en 2018 (de verzoeken).
De verzoeken maken deel uit van de zogenoemde massaal bezwaar plus-procedure over de jaren 2017 tot en met 2020 (Besluit van de staatssecretaris van Financiën van 25 januari 2023, nr. 2023-1194, Stcrt. 2023, 2860).
Verweerder heeft de verzoeken als één van de (geclusterde) zaken geselecteerd die als proefprocedure zullen worden voorgelegd aan de belastingrechter ter beantwoording van de rechtsvragen van de massaal bezwaar plus-procedure.
Verweerder heeft de verzoeken bij beslissing van 30 oktober 2023 afgewezen.
Eiser heeft daartegen bezwaar gemaakt. Bij beslissing van 17 juli 2024 heeft verweerder het bezwaar afgewezen.
Eiser heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben naar aanleiding van vragen van de rechtbank vóór de zitting nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 september 2025 te Haarlem.
Gemachtigde is verschenen, bijgestaan door [naam 1] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden mr. [naam 2] , [naam 3] en
drs. [naam 4] .

Overwegingen

Feiten
1. Eiser heeft in de onderhavige jaren alleen bank- en spaartegoeden als vermogen. Hij heeft een fiscaal partner.
2. De rendementsgrondslag van eiser en zijn partner bestond uit de volgende bank- en spaartegoeden:
1 januari 2017 € 72.969;
1 januari 2018 € 76.267.
Er waren geen schulden.
3. Verweerder heeft, nadat eiser aangiften had ingediend, de onderhavige aanslagen IB/PVV naar de volgende belastbare inkomens uit werk en woning (box 1) en belastbare inkomens uit sparen en beleggen (box 3) opgelegd:
Aanslag
Dagtekening
Box 1
Box 3
Verschuldigde box
3-belasting
aanslag 2017
7 mei 2018
€ 20.277
€ 658
€ 197
aanslag 2018
10 mei 2019
€ 20.148
€ 327
€ 98
Hierbij is de grondslag sparen en beleggen volledig aan eiser toegerekend.
4. Eiser heeft geen bezwaarschriften tegen de aanslagen ingediend.
5. Eiser heeft in de onderhavige jaren een werkelijk rendement genoten van respectievelijk € 688 (2017) en € 652 (2018).
Geschil6. In geschil is of degenen van wie de aanslag inkomstenbelasting over het kalenderjaar 2017 en 2018, op 24 december 2021 reeds onherroepelijk vaststond (niet-bezwaarmakers), een beroep kunnen doen op het op die datum gewezen Kerstarrest, vanwege strijd met supranationale bepalingen, zoals bijvoorbeeld maar niet uitsluitend artikel 1 van het Eerste Protocol (EP) bij het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) of artikel 14 van het EVRM, of strijd met nationale regelingen of strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, zoals bijvoorbeeld maar niet uitsluitend het evenredigheidsbeginsel of het gelijkheidsbeginsel. De beroepen inzake de aanslagen IB/PVV 2019 en 2020 heeft eiser ter zitting ingetrokken.
7. Eiser heeft daartoe - kort samengevat - aangevoerd dat ook niet-bezwaarmakers, zoals hij, wegens strijd met artikel 1 van het EP en artikel 14 van het EVRM een beroep op het Kerstarrest mogen doen en dat zij recht hebben op rechtsherstel voor de jaren 2017 en 2018. Volgens eiser heeft verweerder het arrest van de Hoge Raad van 20 mei 2022, ECLI:NL:HR:2022:720 (het mei-arrest) verkeerd geduid. Daarnaast volgt de onjuistheid van de onderhavige aanslagen uit de eerdere arresten van de Hoge Raad van 3 april 2015, ECLI:NL:HR:2015:812, 10 juni 2016, ECLI:NL:HR:2016:1129 en 14 juni 2019, ECLI:NL:HR:2019:918, zodat de in artikel 45aa, aanhef en onderdeel b, van de Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001 (de Uitvoeringsregeling) opgenomen uitzondering van nieuwe jurisprudentie in dit geval niet van toepassing is. Bovendien is de uitzondering van nieuwe jurisprudentie in strijd met artikel 1 van het EP, artikel 14 van het EVRM, het gelijkheidsbeginsel en het evenredigheidsbeginsel. Ook is de verschillende behandeling tussen bezwaarmakers en niet-bezwaarmakers in strijd met het gelijkheidsbeginsel en het verbod van willekeur. Verweerder heeft tevens in strijd met het vertrouwensbeginsel en het fair play-beginsel gehandeld. Verder vallen de verzoeken onder het aanwijzingsbesluit massaal bezwaar van 26 juni 2015 (Besluit staatssecretaris van Financiën, nr. BLKB2015/903M, Scrt. 2015, nr. 18400). Ten slotte is sprake van een verschoonbare termijnoverschrijding, aldus nog steeds eiser.
8. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat uit het mei-arrest volgt dat niet-bezwaarmakers, waaronder in dit geval eiser, geen beroep kunnen doen op het Kerstarrest, omdat het Kerstarrest als nieuwe jurisprudentie heeft te gelden, zodat de verzoeken op grond van artikel 45aa, aanhef en onderdeel b, van de Uitvoeringsregeling terecht zijn afgewezen. Verweerder heeft alle gronden van eiser gemotiveerd betwist.
9. Voor het overige verwijst de rechtbank naar de gedingstukken.
Beoordeling van het geschil
10. Met partijen gaat de rechtbank ervan uit dat er voor de beroepen inzake de aanslagen IB/PVV 2017 en 2018 sprake is van een (proces)belang omdat eiser een vermindering van het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen bepleit.
11. Eiser meent onder verwijzing naar het Kerstarrest dat rechtsherstel verleend dient de worden volgens het door eiser genoemd Besluit rechtsherstel box 3 (Besluit staatssecretaris van Financiën van 28 juni 2022, nr. 2022-176296, Stcrt. 2022, 17063, in werking getreden op 1 juli 2022), zoals nadien vastgelegd in de Wet rechtsherstel box 3 (Stb. 2022, 533, in werking getreden op 28 december 2022 met terugwerkende kracht tot 1 januari 2017). Eiser meent aanspraak te kunnen maken op de daarin opgenomen forfaitaire berekening van het rendement volgens de zogenoemde spaarvariant.
12. In het Kerstarrest heeft de Hoge Raad geoordeeld dat het systeem van box 3 zoals dat gold vanaf het jaar 2017 voor degene die door dit stelsel wordt geconfronteerd met een heffing naar een voordeel uit sparen en beleggen dat hoger is dan het werkelijk behaalde rendement, tot een schending leidt van zijn door artikel 1 van het EP en artikel 14 van het EVRM gewaarborgde rechten, en dat voor die schending rechtsherstel moet worden geboden aan degene die tijdig bezwaar heeft gemaakt tegen de aanslag waarbij dat voordeel uit sparen en beleggen is vastgesteld. In het Kerstarrest (rechtsoverweging 3.6.3) is rechtsherstel verleend door het werkelijke rendement van de betrokken belastingplichtigen in de heffing te betrekken. In het geval van eiser bedraagt het werkelijke rendement meer dan het in de aanslagen IB/PVV volgens de wettelijke regeling in aanmerking genomen forfaitaire rendement. Uit het Kerstarrest volgt op zichzelf bezien dus niet dat in het kader van het te verlenen rechtsherstel een verdergaande tegemoetkoming dient te worden verleend aan de belastingplichtige, zoals eiser bepleit. De rechtbank kan eiser in zoverre niet volgen.
13. Eiser kan zich evenmin beroepen op genoemd Besluit en Wet rechtsherstel box 3. Deze regelingen zien immers op aanslagen IB/PVV (over de kalenderjaren 2017, 2018, 2019 en 2020) die op 24 december 2021 nog niet onherroepelijk vaststonden of nog niet waren vastgesteld. De aan eiser opgelegde aanslagen IB/PVV 2017 en 2018 stonden op 24 december 2021 reeds onherroepelijk vast, zodat genoemde regelingen niet op hem van toepassing zijn. De rechtbank volgt eiser niet voor zover hij meent dat geen sprake is van een onherroepelijke aanslag zolang de weg van artikel 9.6 van de Wet IB 2001 openstaat. Voor zover eiser zich beroept op genoemd Besluit rechtsherstel box 3, stuit dat bovendien af op het bepaalde in 45aa aanhef en onderdeel c van de Uitvoeringsregeling.
14. Eiser meent kennelijk dat op grond van de genoemde beginselen en Europese regelgeving aanspraak kan worden gemaakt op de na het Kerstarrest ingevoerde forfaitaire berekening van het rendement zoals vastgelegd in het Besluit en de Wet rechtsherstel box 3. De rechtbank kan eiser niet volgen in zijn standpunt dat het Kerstarrest niet kan worden aangemerkt als nieuwe jurisprudentie in de zin van artikel 45aa, aanhef en onderdeel b van de Uitvoeringsregeling. Dit heeft de Hoge Raad immers geoordeeld in het mei-arrest. Ook volgt de rechtbank eiser niet in zijn standpunt dat de onjuistheid van de aanslagen volgt uit eerdere rechtspraak dan het Kerstarrest. De beroepen op het gelijkheidsbeginsel, het evenredigheidsbeginsel, beleid en uitlatingen van de staatssecretaris van Financiën (vertrouwensbeginsel), de (overige) algemene beginselen van behoorlijk bestuur en het Europees recht, falen ook. Ter onderbouwing van deze oordelen verwijst de rechtbank naar de oordelen van rechtbank Den Haag van 26 juni 2025, ECLI:NL:RBDHA:2025:11718, waarin deze gelijkluidende beroepsgronden (van dezelfde gemachtigde) gemotiveerd zijn verworpen. De rechtbank maakt de oordelen van de rechtbank Den Haag tot de hare. In aanvulling hierop merkt de rechtbank op dat – afgezien van een beroep op het gelijkheidsbeginsel ten aanzien het verschil in behandeling tussen bezwaarmakers en niet-bezwaarmakers - niet valt in te zien dat de door eiser genoemde beginselen en Europeesrechtelijke bepalingen ertoe zouden moeten nopen de aanslagen IB/PVV vast te stellen op basis een lager (forfaitair) bedrag dan het in werkelijkheid door eiser genoten rendement. De rechtbank dat eiser met een beroep op het gelijkheidsbeginsel aanspraak meent te kunnen maken op het aan bezwaarmakers verleende rechtsherstel volgens de forfaitaire berekening van het Besluit/Wet rechtsherstel box 3. Zoals hiervoor overwogen volgt de rechtbank echter de uitspraak van Den Haag en is de rechtbank van oordeel dat bezwaarmakers en niet-bezwaarmakers in dezen geen gelijke gevallen betreffen. Dus ook het beroep op het gelijkheidsbeginsel faalt.
15. Voor zover het verzoek om ambtshalve vermindering moet worden aangemerkt als een bezwaarschrift tegen de aanslagen IB/PVV 2017 en 2018, is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van een verschoonbare termijnoverschrijding. Ook op dit punt verwijst de rechtbank naar de motivering in genoemde uitspraak van rechtbank Den Haag. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij tijdig bezwaar zou hebben gemaakt als hij beter was geïnformeerd. Met hetgeen hij heeft aangevoerd heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat de termijnoverschrijding hem niet is toe te rekenen. Er zijn in vergelijking met genoemde uitspraak van rechtbank Den Haag in casu geen feiten of omstandigheden gesteld die kunnen leiden tot een ander oordeel.
16. Gelet op het vorenoverwogene dienen de beroepen ongegrond te worden verklaard.
Proceskosten

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.A. Fase, voorzitter, en mr. M.C. van As en
mr. M.E. Kiers, leden, in aanwezigheid van mr. F.C. Claushuis, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 14 oktober 2025.
griffier voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift per post verzonden op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Amsterdam (belastingkamer).
U kunt digitaal beroep instellen via www.rechtspraak.nl. Daar klikt u op “Formulieren en inloggen”. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het hogerberoepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het hogerberoepschrift moet, indien het op papier wordt ingediend, ondertekend zijn. Verder moet het ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de datum van verzending;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de redenen waarom u het niet eens bent met de uitspraak (de gronden van het hoger beroep).