ECLI:NL:RBNHO:2025:11922

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
1 oktober 2025
Publicatiedatum
16 oktober 2025
Zaaknummer
AWB-24_6083
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een Woo-verzoek om informatie door de staatssecretaris van Financiën op basis van geheimhoudingsplicht uit de Awr

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland, gedateerd op 1 oktober 2025, wordt het beroep van eiseres, een B.V. uit [plaats], tegen de afwijzing van haar verzoek om informatie door de staatssecretaris van Financiën behandeld. Eiseres had op 25 september 2023 een verzoek ingediend op basis van de Wet open overheid (Woo) om informatie over haarzelf en haar dochtermaatschappij, [dochtermaatschappij] B.V., te verkrijgen. De staatssecretaris heeft dit verzoek afgewezen op grond van artikel 67 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr), dat een geheimhoudingsplicht oplegt. Eiseres is het niet eens met deze afwijzing en heeft beroep ingesteld, waarbij zij verschillende beroepsgronden aanvoert.

De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris terecht heeft gesteld dat artikel 67 van de Awr van toepassing is en dat deze bepaling prevaleert boven artikel 5.5 van de Woo. De rechtbank legt uit dat de geheimhoudingsplicht uit de Awr van toepassing is op de door eiseres verzochte informatie, die verband houdt met de uitvoering van de belastingwet. Eiseres betoogt dat de informatie niet onder de geheimhoudingsplicht valt, maar de rechtbank volgt dit betoog niet. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris het Woo-verzoek van eiseres terecht heeft afgewezen, omdat de geheimhoudingsplicht van artikel 67 van de Awr niet kan worden opgeheven in dit geval. Het beroep van eiseres wordt ongegrond verklaard, wat betekent dat zij geen gelijk krijgt en geen vergoeding van proceskosten ontvangt.

De uitspraak is gedaan door mr. drs. J. de Vries, rechter, in aanwezigheid van mr. H.R.A. Horring, griffier. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 1 oktober 2025.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 24/6083

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 oktober 2025 in de zaak tussen

[eiseres] B.V., uit [plaats] , eiseres

(vertegenwoordigd door: [bestuurder] , bestuurder),
en

de staatssecretaris van Financiën

(gemachtigde: mr. R.P. Vaarnold).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over het door de staatssecretaris afgewezen verzoek van eiseres om informatie te verstrekken. Eiseres is het niet eens met de afwijzing en heeft beroep ingesteld. Zij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de afwijzing van het verzoek.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat de staatssecretaris een juist besluit heeft genomen. Hij heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat artikel 67 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr) van toepassing is en die bepaling prevaleert boven artikel 5.5 van de Wet open overheid (Woo)
.Eiseres krijgt dus geen gelijk en het beroep is dus ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
1.2.
Onder 2 staat het procesverloop in deze zaak. De beoordeling door de rechtbank volgt vanaf 3. Aan het eind staan de beslissing van de rechtbank en de gevolgen daarvan.

Procesverloop

2. Eiseres heeft op 25 september 2023 de Belastingdienst op grond van de Woo verzocht om bij de Belastingdienst bekende informatie over haarzelf en haar dochtermaatschappij [dochtermaatschappij] B.V aan te leveren. De staatssecretaris heeft dit verzoek aangemerkt als een verzoek om verstrekking van informatie als bedoeld in artikel 5.5 van de Woo. De staatssecretaris heeft met het primaire besluit van 13 juni 2024 dit verzoek afgewezen. Met het bestreden besluit van 30 juli 2024 op het bezwaar is de staatssecretaris daarbij gebleven.
2.1.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. De staatssecretaris heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
2.2.
De rechtbank heeft het beroep op 16 juli 2025 vanaf 9.00 uur op zitting behandeld. Hieraan heeft deelgenomen: de gemachtigde van de staatssecretaris. Eiseres bleek niet verschenen.
2.3.
Kort na sluiting van het onderzoek ter zitting bleek de bestuurder van eiseres inmiddels wel aanwezig te zijn op de rechtbank. Op de website van de rechtbank stond een foutief aanvangstijdstip van de zitting vermeld en daar was de bestuurder op afgegaan. De gemachtigde van de staatssecretaris heeft (na telefonisch contact) te kennen gegeven geen bezwaar te hebben tegen voortzetting van de zitting in zijn afwezigheid. Daarop heeft de rechtbank het onderzoek in deze zaak ter zitting voortgezet in aanwezigheid van de bestuurder van eiseres.

Beoordeling door de rechtbank

Standpunt staatssecretaris
3. De staatssecretaris stelt zich op het standpunt dat op de door eiseres verzochte informatie de geheimhoudingsplicht uit artikel 67 van de Awr rust en die plicht aan de behandeling van het Woo-verzoek in de weg staat. Volgens de staatssecretaris prevaleert de geheimhoudingsplicht die volgt uit artikel 67 van de Awr als lex specialis boven de bekendmakingsverplichting uit artikel 5.5 van de Woo.
Standpunt eiseres
4. Eiseres betoogt dat de informatie waar om is verzocht niet de uitvoering van de Awr betreft. Daartoe voert eiseres aan dat gaat over het verlenen van inzage/openbaarmaking van stukken die volgen uit de uitvoering van de Uitvoeringsregeling inleners-, keten-, en opdrachtgeversaansprakelijkheid 2004. Artikel 67 van de Awr moet voorkomen dat er persoonlijke belastinginformatie gedeeld wordt of openbaar wordt gemaakt en voor dit verzoek is dit niet relevant, aldus eiseres. Mochten er wel nog gegevens in staan die onder de geheimhoudingsplicht van de Awr vallen, dan moeten die naar de mening van eiseres per keer beoordeeld en onleesbaar worden gemaakt. Dat mag dan in ieder geval geen grond zijn om de documenten in zijn geheel te weigeren. Eiseres stelt recht te hebben op inzage/openbaarmaking, ook in het belang van andere ondernemers die in dezelfde positie verkeren.
Wettelijk kader
5. Artikel 5.5, eerste lid, eerste volzin, van de Woo luidt: "Onverminderd het elders bij wet bepaalde, verstrekt een bestuursorgaan iedere natuurlijke of rechtspersoon op diens verzoek de op de verzoeker betrekking hebbende in documenten neergelegde informatie, tenzij een in artikel 5.1, eerste lid, onderdelen a, b en c, alsmede d en e, voor zover betrekking hebbend op derden, genoemd belang aan de orde is of een in artikel 5.1, tweede of vijfde lid, of artikel 5.2 genoemd belang zwaarder weegt dan het belang van de verzoeker bij toegang tot op hem betrekking hebbende informatie."
6. Artikel 67, eerste lid, van de Awr luidt: "Het is een ieder verboden hetgeen hem uit of in verband met enige werkzaamheid bij de uitvoering van de belastingwet over de persoon of zaken van een ander blijkt of wordt meegedeeld, verder bekend te maken dan noodzakelijk is voor de uitvoering van de belastingwet of voor de invordering van enige rijksbelasting als bedoeld in de Invorderingswet 1990 (geheimhoudingsplicht).”
Het tweede lid luidt: "De geheimhoudingsplicht geldt niet indien:
a. enig wettelijk voorschrift tot de bekendmaking verplicht;
b. bij regeling van Onze Minister is bepaald dat bekendmaking noodzakelijk is voor de goede vervulling van een publiekrechtelijke taak van een bestuursorgaan;
c. bekendmaking plaatsvindt aan degene op wie de gegevens betrekking hebben voorzover deze gegevens door of namens hem zijn verstrekt."
Het derde lid luidt: "In andere gevallen dan bedoeld in het tweede lid kan Onze Minister ontheffing verlenen van de geheimhoudingsplicht."
Rust op de informatie waarom hier wordt verzocht de geheimhoudingsplicht van artikel 67 Awr?
7. In de toelichting op artikel 5.5, eerste lid, van de Woo is opgenomen: “Met de term ‘onverminderd het elders bij wet bepaalde’ wordt duidelijk gemaakt dat een andere regeling betreffende op een verzoeker betrekking hebbende gegevens voorrang heeft.” [1] Uit deze toelichting blijkt verder dat het daarbij gaat om regelingen die de openbaarheid van informatie en de individuele verstrekking uitputtend regelen. Uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 4 december 2024, ECLI:NL:RVS:2024:4984, volgt dat artikel 67 van de Awr een bijzondere regeling is die zowel de openbaarmaking als de individuele verstrekking van informatie uitputtend regelt. Dat betekent dat artikel 5.5 van de Woo niet kan worden toegepast op informatie die onder artikel 67 van de Awr valt.
8. Volgens eiseres is geen sprake van een verzoek om verstrekking van informatie in de zin van artikel 67 van de Awr. Daarin kan de rechtbank eiseres niet volgen. Uit de rechtspraak van de hoogste bestuursrechter [2] volgt dat bij documenten die tot het fiscale dossier behoren van een specifieke rechtspersoon of natuurlijke persoon ervan mag worden uitgegaan dat het documenten zijn waarvoor de geheimhoudingsplicht van artikel 67 van de Awr geldt. De bestuursrechter hoeft dan ook niet per document te beoordelen of daar mogelijk nog gegevens in staan die niet onder de geheimhoudingsplicht vallen. Dat geldt ook in dit geval. Eiseres heeft immers verzocht om informatie die bij de Belastingdienst bekend is over haarzelf en een dochtermaatschappij. Er mag van worden uitgegaan dat deze informatie in het kader van de uitvoering van de belastingwet door de Belastingdienst is opgesteld of verkregen. De rechtbank ziet in wat eiseres heeft aangevoerd geen concrete aanwijzingen voor het oordeel dat artikel 67 Awr hier toch niet op van toepassing zou zijn. Zo betreft de uitvoeringsregeling waar eiseres aan refereert, de invordering van loon- en omzetbelasting en dus wel de uitvoering van de belastingwet. Wat betreft het argument van eiseres dat rechtspersonen hun jaarrekeningen openbaar moeten maken, wordt overwogen dat die openbaarmaking voortvloeit uit een bijzondere wettelijke verplichting voor privaatrechtelijke rechtspersonen, zoals geregeld in titel 9 van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek. Die verplichting voor privaatrechtelijke rechtspersonen laat de voor de staatssecretaris uit artikel 67 van de Awr voortvloeiende verplichting tot geheimhouding onverlet.
9. Uit het vorenstaande volgt dat eiseres heeft verzocht om informatie in de zin van artikel 67 van de Awr. Voor het verzoek van eiseres geldt dus het bijzondere regime van artikel 67 van de Awr en niet het algemene regime van de Woo. De staatssecretaris moest het Woo-verzoek van eiseres daarom afwijzen. Zoals in het afwijzingsbesluit met juistheid is vermeld, staat tegen de beslissing om op grond van artikel 67 van de Awr geen uitzondering te maken op de geheimhoudingsplicht, geen bezwaar bij de staatssecretaris of beroep bij de bestuursrechter open. Die beslissing is immers niet aangemerkt als voor bezwaar vatbare beschikking in de zin van artikel 26 van de Awr. Een geschil daarover kan dus uitsluitend aan de burgerlijke rechter worden voorgelegd. [3]

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de staatssecretaris terecht het Woo-verzoek van eiseres heeft afgewezen en het bestreden besluit in stand blijft. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van de proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. J. de Vries, rechter, in aanwezigheid van mr. H.R.A. Horring, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 1 oktober 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Kamerstukken I 2021/22, 33 328, AB, bijlage, p. 105 en 106.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Afdeling van 4 november 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2609, en 19 maart 2025, ECLI:NL:RVS:2025:1127.
3.Zie de uitspraak van de Afdeling van 14 september 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2454.