Uitspraak
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
1.Tenlastelegging
2.Voorvragen
3.Beoordeling van het bewijs
die achter op het veld had staan schreeuwen”, is daarvoor te onbepaald. De rechtbank kan uit deze verklaring niet met zekerheid afleiden of de getuige hiermee heeft bedoeld dat de man die zij hoorde
aan de achterzijde op het veldstond, hetgeen een bevestiging van het door de verdachte geschetste scenario zou kunnen opleveren. De verklaring laat immers de mogelijkheid open dat de getuige een man
op het veld achter de flatheeft gehoord. In zoverre kan deze getuigenverklaring niet zonder meer de hiervoor geschetste vermeende feitelijke gang van zaken ondersteunen.
Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals hier de dood – is aanwezig wanneer een verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dat gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels als aanmerkelijk is te achten. Uit de enkele omstandigheid dat een verdachte weet van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden kan niet zonder meer volgen dat hij die kans ook bewust heeft
aanvaard. Of dat in een concreet geval moet worden aangenomen zal, als de verklaringen van de verdachte en/of eventuele getuigen geen inzicht geven in wat tijdens de gedraging in de verdachte omging, afhangen van de feitelijke omstandigheden van het geval. Ook daarbij zijn de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht, van belang. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer gericht op een bepaald gevolg dat het – behoudens contra-indicaties – niet anders kan zijn dan dat een verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg bewust heeft aanvaard. De rechtbank overweegt hierover als volgt.
ik pak het ding uit mijn zak en doe het zijn richting op”, “
ik zwabber dat ding naar voren”, “
ik heb ermee gezwaaid”, “
ik wapper het die kant op” en “
ik deed zijn richting op”. Op grond van deze verklaringen en de bij het slachtoffer aangetroffen steekwond stelt de rechtbank vast dat de verdachte een stekende beweging naar voren, in de richting van het slachtoffer heeft gemaakt. Door deze steekbeweging heeft de verdachte het mes in het lichaam van het slachtoffer gestoken.
4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit4.1 Kwalificatie van het feit
5.Strafbaarheid van de verdachte
Met betrekking tot de persoonlijkheid zijn ondergetekenden van mening dat de reikwijdte van de trekken van de autismespectrumstoornis vrijwel volledig die van de persoonlijkheid overlappen. Samengevat wordt er in onderhavig onderzoek een autismespectrumstoornis vastgesteld, met een uitgestelde stoornis in het gebruik van cannabis.
Gelet op het feit dat de [naam verdachte] geen inzicht toont in zijn diagnose, zich niet of nauwelijks laat aanspreken op zijn gedrag, avers is ten aanzien van hulpverlening en daarom ook niet zal meewerken aan de door de reclassering noodzakelijk geachte klinische behandeling, zien wij geen mogelijkheden om met voorwaarden de kans op recidive te beperken of het gedrag te veranderen. Echter, de reclassering ziet wel een hoog recidiverisico als betrokkene na een gevangenisstraf onbehandeld weer de maatschappij in zal gaan. Bij een veroordeling tot een gevangenisstraf of tbs adviseren wij een gedragsbeïnvloedende- en vrijheidsbeperkende maatregel (GVM, artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht) op te leggen, zodat gedragsbeïnvloedende- en vrijheidsbeperkende voorwaarden toegepast kunnen worden na de gevangenisstraf of tbs.”
(artikel 6:6:23b Sv).
7.Vordering benadeelde partijen en schadevergoedingsmaatregel
8.Toepasselijke wettelijke voorschriften
9.Beslissing
12 (twaalf) jaar.
maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking.
€ 46.122,39,-, (zegge: zesenveertigduizend honderdtweeëntwintig euro en negenendertig eurocent) bestaande uit € 8.622,39 als vergoeding voor de materiële en € 37.500,- als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over:
[de partner van het slachtoffer]de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 46.122,39, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 241 dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente over:
€ 20.000,-(zegge: twintigduizend euro) als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 31 januari 2024 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [zoon van het slachtoffer] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
[zoon van het slachtoffer]de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 20.000,-, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 124 dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 31 januari 2024 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.