ECLI:NL:RBNHO:2025:12127

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
15 oktober 2025
Publicatiedatum
21 oktober 2025
Zaaknummer
HAA 25/1360
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-ontvankelijkverklaring van eisers in bezwaar tegen omgevingsvergunning voor tijdelijke bedrijfsunits voor cannabiskwekerij

Op 15 oktober 2025 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een zaak waarin 14 eisers, waaronder eiser 1 en eiser 2, beroep hebben ingesteld tegen de niet-ontvankelijkverklaring van hun bezwaar tegen een omgevingsvergunning voor tijdelijke bedrijfsunits voor een cannabiskwekerij. De rechtbank heeft het beroep van de 14 eisers niet-ontvankelijk verklaard, omdat zij geen bezwaar hebben gemaakt tegen het besluit van de Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied, dat op 5 september 2024 de vergunning verleende. Eiser 1 en eiser 2 hebben wel bezwaar gemaakt, maar hun beroep is ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat eiser 1 niet als belanghebbende kan worden aangemerkt, omdat zij geen gevolgen van enige betekenis ondervindt van de vergunde activiteiten. De rechtbank heeft daarbij gekeken naar de afstand tot de vergunde bedrijfsruimtes, het zicht daarop en de milieugevolgen. De rechtbank concludeerde dat de gestelde geuroverlast en verkeersoverlast niet aannemelijk zijn gemaakt. De uitspraak is gedaan in het openbaar en partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 25/1360
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 oktober 2025 in de zaak tussen
[eiser 1]uit Aalsmeer
,en
[eiser 2] en 14 anderen (zoals vermeld op bijlage 11 van het beroepschrift), uit [plaats 1] / [plaats 2] , eisers
(gemachtigde: mr. J.W. Ebbink),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlemmermeer, de directeur van de Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied, het college
(gemachtigde: mr. M.A. van Marle).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel: Integrated Agricultural Concepts B.V. uit Amsterdam (IAC)
(gemachtigde: [naam 1] ).

Procesverloop

IAC B.V. heeft op 14 juni 2024 een aanvraag gedaan om een omgevingsvergunning voor het oprichten van tijdelijke bedrijfsruimtes in afwachting van de realisatie van een (cannabis)kwekerij (lopende aanvraag omgevingsvergunning) te Rijsenhout. De bedrijfsruimtes hebben een totale oppervlakte van 2100 m² en blijven twee jaar op de locatie staan.
Bij besluit van 5 september 2024 heeft de Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied de omgevingsvergunning verleend voor de activiteit ‘bouwactiviteit (omgevingsplanactiviteit)’. Hier hebben eiseres [eiser 1] en eiseres [eiser 2] bezwaar tegen gemaakt.
Bij het bestreden besluit van 17 januari 2025 heeft verweerder het bezwaarschrift van eiseres [eiser 1] en eiseres [eiser 2] niet-ontvankelijk verklaard omdat zij volgens verweerder geen belanghebbenden zijn bij het primaire besluit. [1]
Eisers hebben bij brief van 24 februari 2025 beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift. IAC heeft ook schriftelijk gereageerd.
De rechtbank heeft het beroep van eisers tegen het bestreden besluit op 15 oktober 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres [eiser 1] , de gemachtigde van eisers, de gemachtigde van verweerder, [naam 2] , [naam 3] en [naam 4] namens IAC en de gemachtigde van IAC.
Na afloop van zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep van voornoemde 14 anderen niet-ontvankelijk. Het beroep van [eiser 1] en [eiser 2] verklaart de rechtbank ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat daarbij geen aanleiding.

De gronden van de beslissing

De ontvankelijkheid in beroep
1. Tegen het besluit van 5 september 2024 is door [eiser 1] en [eiser 2] bezwaar gemaakt. Niet in geschil is dat andere bezorgde omwonenden die het bezwaarschrift van [eiser 1] middels een handtekeningenlijst hebben onderschreven, door het college in het bestreden besluit terecht niet als bezwaarmakers zijn aangemerkt.
[eiser 2] heeft door middel van een bij het beroepschrift gevoegde machtiging van 13 februari 2025 verzocht als “appellant te worden aangemerkt”. Hieruit volgt dat [eiser 2] evenals [eiser 1] als bezwaarmaker in haar beroep kan worden ontvangen.
De 14 anderen (zoals vermeld op bijlage 11 van het beroepschrift) die tevens hebben verzocht om als “appellant te worden aangemerkt”, kunnen niet in hun beroep worden ontvangen. De reden daarvoor is dat deze 14 personen geen bezwaar hebben gemaakt. Gesteld noch gebleken is dat het niet maken van bezwaar hen niet redelijkerwijs kan worden verweten. [2]
Het geschil
2. Ter beantwoording in dit geschil staat enkel de vraag nog open of [eiser 1] dient te worden aangemerkt als belanghebbende in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Zij exploiteert als eenmanszaak een [bedrijf] en gebruikt ten behoeve daarvan een bedrijfsruimte op ongeveer 600 meter van de aan IAC vergunde bedrijfsruimtes. Meer concreet is de vraag of zij op haar bedrijfslocatie ‘rechtstreeks feitelijke gevolgen van enige betekenis’ ondervindt van de vergunde activiteiten. Bij deze afbakening van het geschil heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat het college het in het bestreden besluit ingenomen standpunt dat [eiser 1] aldaar in het geheel geen bedrijfsruimte zou gebruiken, niet heeft gehandhaafd. Ook heeft de rechtbank daarbij in aanmerking genomen dat tegen het in het bestreden besluit neergelegde oordeel over de niet-ontvankelijkheid van [eiser 2] geen gronden zijn gericht.
Het beoordelingskader
3. Bij de beantwoording van voornoemde vraag gebruikt de rechtbank het beoordelingskader zoals dat uiteen is gezet in onder meer de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 27 augustus 2025 [3] :
“7.1 De Afdeling overweegt dat op grond van artikel 1:2 van de Awb onder belanghebbende wordt verstaan, degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
7.2.
Om als belanghebbende in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb te kunnen worden aangemerkt, moet een natuurlijk persoon een voldoende objectief bepaalbaar belang bij het besluit hebben. In het omgevingsrecht is het uitgangspunt dat degene die rechtstreeks feitelijke gevolgen ondervindt van de activiteit, in beginsel belanghebbende is bij de vaststelling van het besluit. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in haar uitspraak van onder 23 augustus 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2271, onder 3.2, dient het criterium "gevolgen van enige betekenis" als correctie op dit uitgangspunt. Gevolgen van enige betekenis ontbreken indien de gevolgen wel zijn vast te stellen, maar de gevolgen van de activiteit voor de woon-, leef- of bedrijfssituatie van betrokkene zo gering zijn dat een persoonlijk belang bij het besluit ontbreekt. Daarbij wordt acht geslagen op de factoren afstand tot, zicht op, planologische uitstraling van en milieugevolgen (onder andere geur, geluid, licht, trilling, emissie, risico) van de activiteit die het besluit toestaat, waarbij die factoren zo nodig in onderlinge samenhang worden bezien. Ook aard, intensiteit en frequentie van de feitelijke gevolgen kunnen van belang zijn.”
Het standpunt van het college voor zover nog van belang
4. Het college stelt zich in het bestreden besluit op het standpunt dat gelet op het ontbreken van zicht vanaf de bedrijfsruimte van [eiser 1] op de tijdelijke bedrijfsruimtes van IAC, de afstand en het ontbreken van gevolgen van enige betekenis, zij niet als belanghebbende kan worden aangemerkt. Daarbij is in aanmerking genomen dat ten behoeve van de activiteit die de nu verleende vergunning toestaat de bestemming niet is gewijzigd en van een toename van verkeersbewegingen ten opzichte van ander reeds toegestaan gebruik geen sprake is.
Daarbij stelt het college dat voor zover de bezwaren van [eiser 1] zijn gericht tegen de niet-tijdelijke realisatie van een cannabiskwekerij – waarvoor een aparte omgevingsvergunningprocedure loopt – op dezelfde locatie als onderhavige tijdelijke vergunning deze buiten de reikwijdte van deze procedure vallen.
De beoordeling
5. De rechtbank stelt voorop dat bij de beoordeling van haar belanghebbendheid, enkel de feitelijke gevolgen kunnen worden betrokken die [eiser 1] rechtstreeks zou ondervinden van de activiteit die met de nu verleende omgevingsvergunning is toegestaan. Daarbij is tussen partijen niet in geschil dat in de nu vergunde tijdelijke bedrijfsruimtes cannabisplanten worden gekweekt in het kader van het Experiment Gesloten Coffeeshopketen.
6. De rechtbank is van oordeel dat het college terecht heeft gesteld dat de activiteit die het besluit toestaat geen gevolgen van enige betekenis heeft voor de leef- en bedrijfssituatie van [eiser 1] . Hierbij is gelet op de factoren afstand tot, zicht op, de planologische uitstraling van en de milieugevolgen van, ook in onderlinge samenhang bezien, de vergunde tijdelijke cannabiskwekerij. Dat – zoals [eiser 1] aanvoert – sprake zal zijn van geur- en verkeersoverlast, acht de rechtbank niet aannemelijk gemaakt. De enkele verwijzing naar geuroverlast van een andere wietkwekerij binnen genoemd experiment is daarvoor onvoldoende. Daarbij heeft de rechtbank ook in aanmerking genomen dat het college en IAC het tegendeel voor zowel geur als verkeer hebben onderbouwd, dat door eisers niet weersproken is. Voorts heeft het college het door [eiser 1] gelegde verband met een eerder in de directe nabijheid aangetroffen drugslab terecht niet bij de hiervoor beschreven beoordeling betrokken. In hetgeen [eiser 1] overigens heeft aangevoerd is ten slotte evenmin grond gelegen voor het oordeel dat zij ten onrechte niet als belanghebbende is aangemerkt.
7. Partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om tegen de mondelinge uitspraak in hoger beroep te gaan op de hieronder omschreven wijze.
De beslissing en een samenvatting van de gronden van de beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 oktober 2025 door mr. P.H. Lauryssen, rechter, in aanwezigheid van mr. I.A. Bakker, griffier.
griffier
rechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop dit proces-verbaal is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 7:1, eerste lid, artikel 8:1, eerste lid, en artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Artikel 6:13 van de Awb.