ECLI:NL:RBNHO:2025:12158

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
17 oktober 2025
Publicatiedatum
21 oktober 2025
Zaaknummer
24_6664
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van de aanvraag om een (tijdelijke) maatwerkvoorziening in de vorm van maatschappelijke opvang op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland, gedateerd 17 oktober 2025, wordt de afwijzing van een aanvraag voor een tijdelijke maatwerkvoorziening in de vorm van maatschappelijke opvang op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo) behandeld. Eiser, afkomstig uit Afghanistan, heeft samen met zijn minderjarige zoon op 13 maart 2024 een aanvraag ingediend bij de Brede Centrale Toegang (BCT) in Haarlem voor opvang. De aanvraag werd op 4 april 2024 afgewezen door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlem, met de motivering dat eiser niet tot de doelgroep voor maatschappelijke ondersteuning behoort. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het college handhaafde zijn besluit in een bestreden besluit van 27 augustus 2024.

De rechtbank heeft het beroep van eiser op 10 september 2025 behandeld. Eiser voerde aan dat het college onvoldoende onderzoek had gedaan naar zijn zelfredzaamheid en die van zijn zoon. De rechtbank oordeelde dat het college niet de vereiste zorgvuldigheid in acht had genomen bij de besluitvorming, met name omdat er geen verslag was van het gesprek op 21 maart 2024 en het onderzoek op 22 mei 2024 zonder de gemachtigde van eiser had plaatsgevonden. De rechtbank concludeerde dat het bestreden besluit voor wat betreft de afwijzing van de niet tijdelijke maatwerkvoorziening vernietigd moest worden, maar dat de rechtsgevolgen van dit vernietigde deel in stand blijven. De rechtbank oordeelde dat eiser geen recht had op de gevraagde opvang, omdat hij niet in aanmerking kwam voor de Wmo-voorzieningen. De rechtbank veroordeelde het college tot vergoeding van de proceskosten van eiser en het griffierecht.

Deze uitspraak benadrukt de noodzaak van zorgvuldige besluitvorming door het college bij aanvragen voor maatschappelijke ondersteuning en de verplichting om relevante feiten en belangen in overweging te nemen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 24/6664

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 oktober 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit , eiser

(gemachtigde: mr. J. Sprakel),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlem, het college
(gemachtigde: mr. S. Liefting)

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de afwijzing van de aanvraag van eiser om een (tijdelijke) maatwerkvoorziening in de vorm van maatschappelijke opvang op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (hierna: Wmo). Eiser is het niet eens met de afwijzing van deze aanvraag. Hij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de rechtmatigheid van de afwijzing van de aanvraag.

Procesverloop

2. Eiser heeft zich op 13 maart 2024 met zijn minderjarige zoon [zoon] (geboren [datum] 2008) gemeld bij de Brede Centrale Toegang (BCT) in Haarlem voor opvang. Op 28 maart 2024 heeft Stichting SteunPunt namens eiser bij de BCT een aanvraag gedaan voor spoedige opvang door de gemeente Haarlem en voor onderzoek naar de vraag of het gezin, bestaande uit eiser en zijn zoon, zelfredzaam is.
3. Het college heeft de aanvraag van 28 maart 2024 met het besluit van 4 april 2024 (hierna: het primaire besluit) afgewezen. Met het besluit van 27 augustus 2024 (hierna: het bestreden besluit) op het bezwaar van eiser is het college bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
4. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
5. De rechtbank heeft het beroep op 10 september 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van het college. Ook was de heer [naam 1] van Stichting Steunpunt aanwezig alsmede de heer [naam 2] , de werkgever van eiser.

Totstandkoming van het bestreden besluit

6. In het primaire besluit op de aanvraag van 28 maart 2024 staat dat het college heeft besloten dat eiser geen gebruik kan maken van een plek in de maatschappelijke opvang en dat aan hem geen maatwerkvoorziening maatschappelijke opvang wordt verstrekt. Dit besluit heeft het college genomen na een gesprek dat met eiser door de BCT is gevoerd in het kader van diens melding op 13 maart 2024. Uit de motivering van het primaire besluit blijkt dat de beslissing om geen maatschappelijke opvang te verstrekken berust op het standpunt dat eiser niet behoort tot de doelgroep die onder de Wmo voor maatschappelijke ondersteuning in aanmerking komt. Dat standpunt berust op de stelling dat eiser alleen op zoek is naar een woning en geen problemen heeft met zijn zelfredzaamheid of inkomen. Ter staving van die stelling worden in het primaire besluit de volgende feiten of omstandigheden genoemd:“
- eiser is remigrant en is zonder vooraf overleg met de gemeente Haarlem naar Nederland gekomen;
- hij heeft daarbij geen plan gemaakt voor zijn huisvesting;
- ondanks deze onzekere situatie kiest eiser ervoor zijn 16-jarige zoon mee te nemen, die nog nooit in Nederland heeft verbleven;
- eiser heeft vorige week aangegeven dat hij en zijn zoon een adres hebben om te logeren en hij kan vanuit daar zoeken naar een woning voor hem en zijn zoon;
- eiser heeft vanaf 17 augustus 2004 in Haarlem gewoond, waarbij hij ervoor koos om driemaal een aantal jaren terug naar Pakistan te gaan, naar zijn vrouw en kinderen;
- eiser heeft per 21 maart 2024 een briefadres van de gemeente Haarlem gekregen zodat hij en zijn zoon staan ingeschreven in Haarlem en zijn zoon een BSN-nummer kon krijgen;
- eiser kent de weg naar het sociaal wijkteam voor praktische ondersteuning en heeft daar ook al met een maatschappelijk werker gesproken.”
Ten slotte is in het primaire besluit met betrekking tot het veilig opgroeien van eisers zoon vermeld dat door het college een melding zal worden gemaakt bij de afdeling Jeugd Onderwijs & Sport van de gemeente Haarlem.
7. Eiser heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter verzocht om hangende de bezwaarzaak een voorlopig voorzieningen te treffen. Dit verzoek is door de voorzieningenrechter afgewezen. [1]
8. Op 22 mei 2024 heeft de BCT met eiser een gesprek gevoerd, waarbij ook zijn zoon aanwezig was. In het verslag van dat gesprek, dat door eiser is ondertekend, staan de volgende feiten of omstandigheden vermeld:”
- eiser heeft een echtgenote en 6 kinderen, waarvan 4 minderjarig. 5 van de kinderen verblijven met de echtgenote van eiser in Pakistan. Eén zoon is op 12 maart 2024 met eiser meegekomen naar Nederland. Alle kinderen hebben een Nederlands paspoort laten maken in Pakistan, die geldig is tot 11 januari 2029;
- toen eiser nog in Pakistan was, heeft hij geen contact gezocht met de vriend bij wie hij altijd woonde als hij in Nederland verbleef. Die vriend is inmiddels verhuisd;
- eiser heeft voor zijn vertrek uit Pakistan wel contact gehad met de eigenaar van [bedrijf] waar hij werkt als eiser in Nederland is. Die man heeft toen gezegd dat hij bij terugkomst van eiser naar Nederland weer bij hem kan werken en dat hij een kamer voor eiser zou regelen. Eiser heeft de eigenaar er toen niet bij verteld dat hij dit keer met een zoon naar Nederland zou komen;
- eiser is na zijn komst in maart 2024 weer voor de Grillroom gaan werken tegen een loon van € 2.100,- netto per maand. Van zijn inkomen stuurt eiser elke maand € 1.000,- naar zijn gezin in Pakistan;
- van 26 april tot 26 mei heeft eiser een door de eigenaar van de Grillroom geregelde (kleine) kamer gehuurd voor € 500,- per maand en was op zoek naar andere woonruimte omdat deze kamer volgens eiser niet geschikt is voor hem en zijn zoon;
- eiser heeft geen onderwijs genoten en is laag geletterd. Hij kan niet goed lezen en schrijven, zowel niet in het Afghaans (
eiser komt oorspronkelijk uit Afghanistan)als in het Nederlands;
- op een vraag van de BCT naar zijn geestelijk, sociaal en lichamelijk welbevinden geeft eiser aan dat het goed met hem gaat, ondanks zijn zorgen;
- eiser heeft geen sociaal netwerk in Nederland;
- de hulpvraag die eiser op 22 mei 2024 bij de BCT heeft geuit is dat hij een huis nodig heeft voor hem en zijn zoon; Zijn familie in Pakistan wil hij in de toekomst laten overkomen.”
9. Onderaan voormeld verslag concludeert de BCT dat eiser zelfredzaam is en geen duidelijke zorgvraag heeft met betrekking tot psychische en/of verslavingsproblematiek naast de huisvestingsvraag. Ook staat er dat de BCT contact opneemt met een hulpverlener van het Sociaal wijkteam om eiser te gaan ondersteunen met praktische zaken. Tevens is eiser aangeraden om ook op andere plaatsen in Nederland naar huisvesting te zoeken, ook al gaf eiser aan dat liever niet te willen.
10. Bij brief van 10 juni 2024 heeft Stichting Steunpunt namens eiser en zijn zoon een nieuw (spoed)verzoek ingediend voor een tijdelijke maatwerkvoorziening in de vorm van opvang en het college tevens verzocht te onderzoeken of het gezin bestaande uit eiser en zijn zoon zelfredzaam is. In die brief is het college verzocht om binnen 24 uur een gemotiveerde beslissing op het verzoek te nemen.
11. Nog op dezelfde dag heeft het college op het verzoek van 10 juni 2024 beslist. De beslissing luidt dat eiser geen gebruik kan maken van een plek in de maatschappelijke opvang en dat aan hem geen maatwerkvoorziening maatschappelijke opvang wordt verstrekt. Tegen het besluit van 10 juni 2024 is door eiser geen bezwaar gemaakt.
12. Op 11 juli 2024 heeft een hoorzitting plaatsgevonden in het bezwaar dat door eiser is gemaakt tegen het primaire besluit van 4 april 2024. Namens eiser waren hierbij zijn gemachtigde en de heer [naam 1] van Stichting Steunpunt aanwezig.
13. Vervolgens heeft het college het bestreden besluit genomen. Dat besluit is gebaseerd op een advies van 20 augustus 2024 van de commissie voor bezwaarschriften aan het college, van welk advies de overwegingen door het college zijn overgenomen.

Bespreking van de gronden van het beroep

De procedure
14. Eiser voert aan dat er aan de besluitvorming formeel weinig klopt. Er is door het college in eerste instantie helemaal geen onderzoek gedaan en daarmee in strijd met artikel 2.3.2 van de Wmo als met artikel 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) gehandeld.
Met betrekking tot het besluit van 10 juni 2024 merkt eiser op dat het onderzoek van 22 juni 2024 (
de rechtbank begrijpt: 22 mei 2024) is gedaan lopende het bezwaar (
de rechtbank begrijpt: tegen het primaire besluit van 4 april 2024). Dit onderzoek had niet achter de rug van de gemachtigde mogen plaatsvinden, omdat een onderzoek lopende bezwaar relevant is voor de uitkomst van het bezwaar. Eisers gemachtigde had dan ook moeten worden uitgenodigd om bij het gesprek/onderzoek van 22 mei 2024 aanwezig te zijn.
Hoe dan ook is het op het onderzoek van 22 mei 2024 gevolgde besluit van 10 juni 204 een besluit waartegen op grond van artikel 6:19 van de Awb het bezwaar mede is gericht.
15. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
15.1
De procedure die in dit beroep ter beoordeling voorligt is gestart met de aanvraag van 28 maart 2024. Dat is een spoedaanvraag voor een tijdelijke maatwerkvoorziening als bedoeld in artikel 2.3.3 van de Wmo. Op grond van dat artikel dient het college in spoedeisende gevallen waarin terstond opvang noodzakelijk is, na een melding als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, in afwachting van de uitkomst van het onderzoek als bedoeld in artikel 2.3.2, vierde lid, van de Wmo onverwijld te beslissen. Zoals de voorzieningenrechter in rechtsoverweging 7 van zijn uitspraak van 19 april 2024 heeft overwogen dient de aanvraag van 28 maart 2024 ook te worden aangemerkt als een melding in de zin van artikel 2.3.2, eerste lid, van de Wmo. Dat betekent dat het college na het primaire besluit nog onderzoek diende te verrichten als bedoeld in artikel 2.3.2, vierde lid, van de Wmo.
15.2
Op de zitting bij de rechtbank is namens het college toegelicht dat het primair besluit volgens het college zowel een afwijzing van de door eiser op 28 maart 2024 verzochte tijdelijke maatwerkvoorziening in de zin van artikel 2.3.3. van de Wmo als een afwijzing van een niet tijdelijke maatwerkvoorziening in de zin van artikel 2.3.2 van de Wmo behelst. Het bestreden besluit moet daarom, aldus het college, worden opgevat als een ongegrondverklaring van het bezwaar tegen de afwijzing van zowel een tijdelijke als een niet tijdelijke maatwerkvoorziening. Dit standpunt van het college is ook te begrijpen uit overweging 2.6 van het advies van de commissie bezwaarschriften. Daarin merkt de commissie op dat voor zover bezwaarde meent dat het primaire besluit geen stand kan houden omdat het benodigde onderzoek op grond van de Wmo na het primaire besluit is gedaan, op grond van artikel 7:11 van de Awb in bezwaar volledige heroverweging dient plaats te vinden waarbij het primaire besluit wordt heroverwogen op basis van feiten en omstandigheden die bekend zijn dan wel worden in de bezwaarfase.
15.3
De rechtbank is van oordeel dat het primaire beluit niet kan worden aangemerkt als een besluit op een aanvraag tot afwijzen van een niet tijdelijke maatwerkvoorziening in de zin van artikel 2.3.2 van de Wmo. Immers, op grond van het eerste lid jo het negende van dat artikel dient het college na een melding eerst een onderzoek als bedoeld in het vierde lid uit te voeren alvorens door de melder een aanvraag voor een niet tijdelijke maatwerkvoorziening mogelijk is. Vast staat dat het college voorafgaande aan het primaire besluit het onderzoek als bedoeld in het vierde lid van artikel 2.3.2 van de Wmo nog niet had uitgevoerd en dat door eiser geen aanvraag is gedaan om een niet tijdelijke maatwerkvoorziening. Al omdat er toen daarvoor nog geen aanvraag lag, kan het primaire besluit geen beslissing zijn op een aanvraag om een niet tijdelijke maatwerkvoorziening. Daaruit vloeit voort dat het bestreden besluit, voor wat betreft de niet tijdelijke maatwerkvoorziening, niet kan worden aangemerkt als een beslissing op bezwaar.
15.4
De volgende vraag is of het bestreden besluit voor wat betreft de niet tijdelijke maatwerkvoorziening wel kan worden gezien als een primair besluit. Die vraag beantwoord de rechtbank bevestigend. Daartoe overweegt de rechtbank het volgende.
Het onderzoek als bedoeld in het vierde lid van artikel 2.3.2 van de Wmo is namens het college door de BCT verricht op 22 mei 2024 en het verslag daarvan is door eiser ondertekend. Dat verslag is als zodanig geen besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb. Na ontvangst van het verslag is door eiser niet expliciet een aanvraag voor het verlenen van een niet tijdelijke maatwerkvoorziening ingediend. Wel is namens eiser op 10 juni 2024 bij het college een volgende spoedaanvraag voor een tijdelijke maatwerkvoorziening tot opvang ingediend die op dezelfde dag is afgewezen. In die aanvraag is ook verwezen naar het onderzoek van 22 mei 2024. In het licht daarvan kan, naar het oordeel van de rechtbank, de aanvraag van 10 juni 2024 mede worden opgevat als een aanvraag om een niet tijdelijke maatwerkvoorziening in de zin van artikel 2.3.2 van de Wmo en de met het bestreden besluit genomen afwijzende beslissing daarop als een primair besluit. Uit de aanvraag blijkt immers genoegzaam dat eiser het niet eens was met de conclusie van de BCT dat hij niet in aanmerking komt voor opvang op grond van de Wmo. Dat betekent dat, achteraf gezien, de rechtbank het beroepschrift tegen het bestreden besluit, voor zover het de afwijzing van de niet tijdelijke maatwerkvoorziening betreft, met toepassing van artikel 6:15 van de Awb aan het college ter behandeling als bezwaarschrift had dienen door te sturen. De rechtbank acht het echter niet meer opportuun en noodzakelijk om dat nu nog te doen. Zij zal daarom het geschil met toepassing van artikel 8:41a van de Awb ook voor wat betreft de aanvraag om een niet tijdelijke maatwerking definitief beslechten. Daarbij acht de rechtbank van belang dat eiser op de hoorzitting van 11 juli 2024 de gelegenheid heeft gehad en genomen om te reageren op de bevindingen en de conclusie uit het onderzoeksverslag van 22 mei 2024 van de BCT. Voorts heeft hij ook in het beroepschrift uiteen gezet waarom hij vindt dat de niet tijdelijke maatwerkvoorziening ten onrechte is afgewezen en ook op de zitting bij de rechtbank is deze beroepsgrond uitvoerig besproken. Dat maakt dat niet valt in te zien dat eiser door het geschil nu definitief te beslechten in zijn procedurele belangen is geschaad. Daar komt bij dat eiser in beroep zelf ook niet heeft verzocht om het beroepschrift, voor zover het de afwijzing van de niet tijdelijke maatwerkvoorziening betreft, als bezwaarschrift aan het college door te sturen.
15.5
De conclusie is dat eisers beroepsgronden tegen de door het college gevolgde procedurele inzake de afwijzing van de niet tijdelijke maatwerkvoorziening als bedoeld in artikel 2.3.2 van de Wmo slagen. Al hierom is het beroep gegrond en dient het bestreden besluit, voor wat betreft de afwijzing van die maatwerkvoorziening, te worden vernietigd. De rechtbank ziet echter wel reden om, met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Awb, de rechtgevolgen van het vernietigde deel van het bestreden besluit in stand te laten. Hieronder motiveert de rechtbank waarom zij daar reden voor ziet. Daarna beoordeelt de rechtbank ook het beroep voor zover dat betrekking heeft op het bezwaar tegen het niet verlenen van spoedopvang als bedoeld in artikel 2.3.3 van de Wmo
De afwijzing van de maatwerkvoorziening in de zin van artikel 2.3.2 van de Wmo
Zorgvuldigheid van het onderzoek
16. Eiser voert aan dat het college onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de vraag of hij en in het bijzonder zijn zoon zelfredzaam zijn. Van het gesprek op 21 maart 2024 bij de BCT is geen verslag. Het onderzoek op 22 mei 2024 heeft zonder de gemachtigde plaatsgevonden die niet was uitgenodigd. Er zijn aan eiser sturende vragen gesteld waarbij de hulpvraag klein is gehouden. Het belang van eisers zoon is ten onrechte niet betrokken bij de besluitvorming en zijn zelfredzaamheid is niet onderzocht. Er mag niet indirect gediscrimineerd worden. In dit verband verwijst hij naar de conclusie in een zaak van het VN Mensenrechtencomité. [2] Ook naar uitspraken van het Europees Comité inzake Sociale Rechten die hoewel ze volgens de Nederlandse jurisprudentie niet bindend zijn niet buiten beschouwing kunnen worden gelaten. Hieruit volgt dat kinderen niet mogen worden uitgesloten van de opvang als de ouder geen recht heeft [3] en het enige criterium is of sprake is van dakloosheid. [4]
16.1
De rechtbank is van oordeel dat het college het onderzoek van 21 maart 2024, voor zover dat ten grondslag is gelegd aan de beslissing tot het niet verlenen van een niet tijdelijke maatwerkvoorziening, niet met de vereiste zorgvuldigheid heeft verricht. Dit omdat het college daarbij, zoals artikel 3:2 van de Awb vereist, niet de kennis heeft vergaard omtrent de relevante feiten en te wegen belangen. Bij een onderzoek na een melding van een behoefte aan maatschappelijk ondersteuning op grond van de Wmo dient een college onderzoek te verrichten als bedoeld in artikel 2.3.2, vierde lid van de Wmo. In het geval de ondersteuningsvraag bestaat uit het bieden van opvang zijn in het bijzonder de punten als bedoeld in de onderdelen a, b en c van het vierde lid van artikel 2.3.2 van belang. Uit het verslag van het gesprek op 22 mei 2024 bij de BCT, waarbij naast eiser ook zijn zoon aanwezig was, leidt de rechtbank af dat de hierboven bedoelde punten toen wel voldoende zijn onderzocht. Dat er bij dit onderzoek sturende vragen zijn gesteld en de hulpvraag klein is gehouden blijkt, naar het oordeel van de rechtbank, niet uit het verslag. Uit het verslag blijkt wel dat het college zich rekenschap heeft gegeven van de belangen van eisers zoon door op te merken dat contact wordt opgenomen met een medewerker van het Sociaal Wijkteam om eiser te gaan ondersteunen met praktische zaken, zoals de school voor eisers zoon. In een eerder stadium heeft het college naar aanleiding van de hulpvraag van eiser over zijn zoon al melding gemaakt bij de afdeling Jeugd, Onderwijs en Sport van de gemeente Haarlem. Naar het oordeel van de rechtbank bestaat bij de beoordeling van eisers verzoek om opvang op grond van de Wmo geen verplichting voor het college de belangen van eisers destijds 16 jarige zoon nog verdergaand te betrekken. Niet in te zien valt verder dat verweerder ook had moeten onderzoeken of eisers zoon zelf op eigen kracht in staat is om woonruimte te vinden. Eisers beroep op niet bindende uitspraken van het Europees Comité inzake Sociale Rechten leiden de rechtbank niet tot een ander oordeel. Hetzelfde geldt voor eisers beroep op het verbod van indirecte discriminatie, omdat niet in te zien valt dat daarvan bij het afwijzen van een verzoek tot opvang in de zin van de Wmo sprake is. De Wmo is gericht op het bieden van maatschappelijke ondersteuning of opvang aan meerderjarigen en niet aan minderjarigen. Voor dit laatste kan eisers zoon, voor zover hij daar behoefte aan heeft, een beroep doen op de Jeugdwet. Dat niet ook eisers gemachtigde is uitgenodigd voor het onderzoek door de BCT op 22 mei 2024 acht de rechtbank niet onzorgvuldig, gelet op de aard van dat onderzoek. Eisers gemachtigde is daarna wel uitgenodigd voor de hoorzitting in het bezwaar tegen het primaire besluit, waaraan hij ook heeft deelgenomen.
Heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat eiser geen recht heeft op een niet tijdelijke maatwerkvoorziening in de vorm van opvang?
17. Eiser voert aan dat het gesprekje bij de BCT op 21 maart 2024 niet kan leiden tot de conclusie dat eiser zelfredzaam is De uitvraag van 22 mei 2024 is ook onvoldoende om dat met zekerheid te kunnen concluderen. Wat dragend lijkt is de vaststelling van het college dat eiser zijn terugkeer naar Nederland niet goed zou hebben voorbereid, terwijl eiser wel degelijk met een plan waarin hij een woonplek had naar Nederland is gekomen. Dat de woonplek niet duurzaam bleek kan eiser niet worden verweten. Vanuit verweerder lijkt het er vooral op dat er in het nieuwe beleid aansluiting is gezocht bij uitsluitend jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep, waarin de Raad wel aangeeft dat er een probleem is in de beschikbaarheid van passende huisvesting, maar vervolgens weigert daar de consequentie van passend opvang te verbinden. De krapte op de woningmarkt is inderdaad lastig op te lossen via de opvang, maar wel de oorzaak van de feitelijke dakloosheid waarmee een steeds grotere groep mensen wordt geconfronteerd en die voor mensen als eiser niet is op te lossen.
Het toetsingskader
17.1
Voor een recht op opvang is bepalend of eiser in staat is zich te handhaven in de samenleving. Dat blijkt uit de definitie van het begrip ‘opvang’ in artikel 1.1.1, aanhef en eerste lid, en uit de artikelen 1.2.1, aanhef en onder c, en artikel 2.3.5, vierde lid, van de Wmo 2015. Gelet op de hulpvraag van eiser houdt dat in dit geval concreet in dat beoordeeld moet worden of hij door problemen bij het zich handhaven in de samenleving niet in staat is zelf in onderdak voor hem en zijn zoon te voorzien. Met andere woorden: eiser kan pas aanspraak maken op opvang als hij geen onderdak heeft door problemen die hij ondervindt bij het zich handhaven in de samenleving.
17.2
De rechtbank deelt de conclusie van het college, zoals verwoord in het advies van de commissie bezwaarschriften, dat er op basis van de door de BCT met eiser gevoerde gesprekken geen aanknopingspunten zijn voor de conclusie dat eiser moeite heeft met het zich handhaven in de samenleving als gevolg waarvan hij nu een huisvestingsprobleem heeft. In het verweerschrift is de hiervoor bedoelde zelfredzaamheid door het college nader toegelicht, Dit door er allereerst op te wijzen dat eiser in Pakistan contact heeft opgenomen met de Nederlandse ambassade om voor zijn zes kinderen Nederlandse paspoorten aan te vragen en deze ook heeft gekregen. Voorts door er op te wijzen dat eiser de afgelopen jaren meerdere keren tussen Nederland en Pakistan heeft gereisd om in Nederland te werken, geld te verdienen en dat terug te sturen naar zijn gezin in Pakistan en voor zijn overkomst in maart 2024 vanuit Pakistan werk en woonruimte in Nederland te regelen. Met het college is de rechtbank van oordeel dat uit voormelde omstandigheden, in samenhang bezien, blijkt dat eiser geen hulp nodig heeft bij het zich staande houden in de samenleving. Daaruit volgt, gelet op voormeld toetsingskader, dat het college eisers aanvraag om een niet tijdelijke maatwerkvoorziening terecht heeft afgewezen. Eisers verklaring dat hij in Nederland geen sociaal netwerk heeft is onvoldoende voor een ander oordeel. Datzelfde geldt voor eisers betoog over het probleem in de beschikbaarheid van passende huisvesting en eisers probleem en de problemen die mensen als eiser daarvan ondervinden. Op dit punt volstaat de rechtbank met een verwijzing naar inmiddels vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep waarin de Raad oordeelt dat er op grond van de Wmo geen verplichting op het college rust om onderdak te bieden aan daklozen die niet voldoen aan het in artikel 1.2.1, aanhef en onder c, van de Wmo opgenomen criterium en die wet geen algemeen recht op onderdak voor daklozen behelst. [5] De rechtbank begrijpt dat eiser zich niet in dit oordeel van de Raad kan vinden, maar ziet daarin geen reden om in het geval van eiser hierover anders te oordelen.
De beslissing op de spoedaanvraag van 28 maart 2024
18. Uit de motivering van het primaire en het bestreden besluit blijkt dat het college de spoedaanvraag op grond van de Wmo heeft afgewezen omdat eiser alleen op zoek is naar een woning en geen problemen heeft met de zelfredzaamheid daarbij. Hierboven heeft de rechtbank al geoordeeld dat dit standpunt van het college juist is. Overigens heeft eiser ook geen gronden, feiten of omstandigheden aangevoerd op grond waarvan het college had moeten vaststellen dat er destijds terstond opvang voor eiser en zijn zoon noodzakelijk was.
De conclusie is dat het college de spoedaanvraag van 28 maart 2024 terecht heeft afgewezen.
De beslissing van 10 juni 2024 op de spoedaanvraag van die dag
19. Eiser voert aan dat het besluit van 10 juni 2024 een besluit is waartegen het bezwaar mede is gericht (artikel 6:19 van de Awb).
19.1
De rechtbank kan dit niet volgen. De beslissing van 10 juni 2024 houdt immers geen intrekking, wijziging of vervanging in van het primaire besluit van 4 april 2024, maar een beslissing op een nieuwe aanvraag, te weten die van 10 juni 2024 die namens eiser door de heer [naam 1] is ingediend. Deze beroepsgrond slaagt dus niet.

Conclusie en gevolgen

20. Het beroep is gegrond. Gelet op wat door de rechtbank in deze uitspraak heeft geoordeeld wordt het bestreden besluit vernietigd voor zover daarbij het bezwaar tegen het niet verlenen van een niet tijdelijke maatwerkvoorziening ongegrond is verklaard. Wel laat de rechtbank de rechtsgevolgen van dit vernietigde deel van het besluit in stand, wat betekent dat eiser geen recht heeft op de gevraagde opvang voor hem en zijn zoon. Voor wat betreft de afwijzing van de tijdelijke maatwerkvoorziening laat de rechtbank het bestreden besluit in stand.
20. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet het college het door eiser betaalde griffierecht van € 51,00 vergoeden.
22. De rechtbank veroordeelt het college in de door eiser gemaakte proceskosten voor het beroep. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.814,- ( 1 punt voor het indienen van een beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 1)

Beslissing

De rechtbank
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit voor zover het bezwaar tegen het niet verlenen van een niet tijdelijke maatwerkvoorziening ongegrond is verklaard;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde deel van het bestreden besluit in stand blijven;
- bepaalt dat het college aan eiser het griffierecht van € 51,00 vergoedt;
- veroordeelt het college in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.814,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.M. Kos, rechter, in aanwezigheid van E.A.D. Horn, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 17 oktober 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage:

Wmo 2015

Artikel 1.1.1 van de Wmo 2015 definieert opvang als onderdak en begeleiding voor personen die de thuissituatie hebben verlaten, al dan niet in verband met risico’s voor hun veiligheid als gevolg van huiselijk geweld, en niet in staat zijn zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving.
Artikel 1.2.1, aanhef en onder c, van de Wmo 2015 bepaalt dat een ingezetene van Nederland overeenkomstig de bepalingen van deze wet in aanmerking komt voor een maatwerkvoorziening, bestaande uit opvang, te verstrekken door het college van de gemeente tot welke hij zich wendt, indien hij de thuissituatie heeft verlaten, al dan niet in verband met risico’s voor zijn veiligheid als gevolg van huiselijk geweld, en niet in staat is zich op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk te handhaven in de samenleving.
Artikel 2.3.5, vierde lid, van de Wmo 2015 bepaalt dat het college beslist tot verstrekking van een maatwerkvoorziening ter compensatie van de problemen bij het zich handhaven in de samenleving van de cliënt met psychische en psychosociale problemen en de cliënt die de thuissituatie heeft verlaten, al dan niet in verband met risico’s voor zijn veiligheid als gevolg van huiselijk geweld, voor zover de cliënt deze problemen naar het oordeel van het college niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk dan wel met gebruikmaking van algemene voorzieningen kan verminderen of wegnemen. De maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het in artikel 2.3.2 bedoelde onderzoek, een passende bijdrage aan het voorzien in de behoefte van de cliënt aan beschermd wonen of opvang en aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld zich zo snel mogelijk weer op eigen kracht te handhaven in de samenleving.

Voetnoten

1.Uitspraak van 19 april 2024 (HAA 24/1257)
2.Derksen en Bakker t Nederland CCPR/C/80/D/976/2 001, 24 mei 2004
3.DCI t Nederland (CC 47/2008)
4.FEANTSA t Nederland (CC 86/2012)