ECLI:NL:RBNHO:2025:12281

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
22 oktober 2025
Publicatiedatum
23 oktober 2025
Zaaknummer
11722694
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake koopovereenkomst en tekortkoming in levering van kartonderdelen

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Noord-Holland, heeft de kantonrechter op 22 oktober 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en een gedaagde over een koopovereenkomst van kartonderdelen. De eiser, vertegenwoordigd door mr. C. van Aken, vorderde betaling van € 298,85 van de gedaagde, die in Duitsland woont. De eiser stelde dat de gedaagde tekort was geschoten in de nakoming van zijn leveringsverplichting, wat leidde tot een gedeeltelijke ontbinding van de koopovereenkomst. De gedaagde betwistte de vordering en voerde aan dat de Nederlandse rechter onbevoegd was, omdat hij in Duitsland woonde. De kantonrechter oordeelde echter dat hij bevoegd was, gezien het een consumentenovereenkomst betrof. De rechter concludeerde dat de gedaagde niet had aangetoond dat de eiser de bestelde onderdelen had ontvangen en dat de gedaagde tekort was geschoten in zijn verplichtingen. De kantonrechter heeft de vordering van de eiser toegewezen, inclusief wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten, en de gedaagde veroordeeld tot betaling van de proceskosten. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

RECHTBANKNOORD-HOLLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Haarlem
Zaaknummer: 11722694 \ CV EXPL 25-3350
Vonnis van 22 oktober 2025
in de zaak van
[eiser],
te [plaats 1],
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser],
gemachtigde: mr. C. van Aken,
tegen
[gedaagde]handelend onder de naam
[bedrijf],
te [plaats 2] (Duitsland),
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde],
procederend in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding;
- het mondeling antwoord van 28 mei 2025.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Feiten

2.1.
Partijen hebben op 31 juli 2019 een koopovereenkomst gesloten met betrekking tot een aantal kartonderdelen.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert - samengevat - veroordeling van [gedaagde] tot betaling van € 298,85, vermeerderd met rente en kosten.
3.2.
[eiser] legt aan zijn vordering ten grondslag dat [gedaagde] in gebreke is gebleven met de levering van de onderdelen en het gereedschap voor de X30 koppeling. Bij e-mail 17 juni 2020 heeft [eiser] de koopovereenkomst daarom (gedeeltelijk) ontbonden en om restitutie verzocht. [gedaagde] heeft niet uitbetaald.
3.3.
[gedaagde] betwist de vordering. Op zijn verweer wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Rechtsmacht
4.1.
Het meest verstrekkende verweer van [gedaagde] is dat de Nederlandse rechter onbevoegd is om van de zaak kennis te nemen, omdat hij als gedaagde partij in Duitsland woont.
4.2.
De kantonrechter overweegt ten aanzien van de rechtsmacht als volgt. Het uitgangspunt is dat de rechter van de woon-/vestigingsplaats van de gedaagde partij bevoegd is. [1] In dit geval is echter sprake van een consumentenovereenkomst, zodat een bijzondere bevoegdheidsverdelingsregel geldt. In de wet is bepaald dat een consument zijn vordering op de wederpartij uit een consumentenovereenkomst ook kan instellen voor het gerecht van de plaats waar de consument woonplaats heeft. [2] De kantonrechter van de rechtbank Noord-Holland acht zich op die grond bevoegd om van de vorderingen van [eiser] kennis te nemen.
Aanvullend antwoord niet ondertekend
4.3.
[gedaagde] is naar aanleiding van de rolzitting van 28 mei 2025 in de gelegenheid gesteld om zijn mondeling antwoord schriftelijk aan te vullen. Bij rolbeslissing van 11 juni 2025 heeft de kantongriffie vastgesteld dat [gedaagde] zijn aanvullend antwoord niet heeft ondertekend en is [gedaagde] in de gelegenheid gesteld dit te herstellen en (alsnog) een getekend exemplaar van zijn conclusie in het geding te brengen. [gedaagde] heeft echter geen gebruik gemaakt van deze gelegenheid. Dit leidt ertoe dat op de inhoud van het
aanvullendeantwoord geen acht geslagen zal worden.
Betekening van de dagvaarding
4.4.
Tussen partijen is (onder meer) in geschil of de dagvaarding op juiste wijze betekend is. Daarover wordt als volgt overwogen.
4.5.
Op grond van artikel 47 Rv dient de deurwaarder, indien deze de dagvaarding niet (kort gezegd) in persoon kan betekenen, overeenkomstig het bepaalde in artikel 46 Rv een afschrift achter te laten aan de woonplaats in een gesloten envelop. Uit artikel 1:10 lid 2 BW volgt dat een rechtspersoon zijn woonplaats heeft waar hij volgens wettelijk voorschrift of volgens zijn statuten of reglementen zijn zetel heeft. Vaststaat dat de dagvaarding van [eiser] in een gesloten envelop betekend is aan het vestigingsadres van [bedrijf] in [plaats 3]. Daarbij is voldaan aan de vereisten van artikel 47 Rv. De kantonrechter is daarom van oordeel dat de dagvaarding rechtsgeldig is betekend.
Verjaring
4.6.
[gedaagde] heeft verder aangevoerd dat [eiser] deze kwestie ‘zes jaar lang’ voor zich uit heeft geschoven. De kantonrechter begrijpt dat [gedaagde] daarmee een beroep doet op verjaring.
4.7.
Een vordering als de onderhavige verjaart in beginsel na vijf jaar. De verjaring kan worden gestuit door een schriftelijke aanmaning of door een schriftelijke mededeling waarin de schuldeiser zich ondubbelzinnig zijn recht op nakoming voorbehoudt. [eiser] heeft als productie 2 bij dagvaarding aanmaningen van 12 oktober 2021, 1 september 2023 en 11 maart 2024 overgelegd. Daarmee heeft [eiser] de verjaring gestuit. Het beroep van [gedaagde] op verjaring slaagt daarom niet.
Levering van de bestelling
4.8.
Tussen partijen is in geschil of [eiser] de (gehele) bestelling heeft ontvangen. Op grond van artikel 7:11 BW gaat bij bezorging van zaken het risico op de consument over op het moment dat de consument de zaak heeft ontvangen. Met ‘ontvangen’ wordt bedoeld dat de consument daadwerkelijk de zaak in handen heeft gekregen. De verkoper is dus verantwoordelijk voor het pakket tot de feitelijke aflevering aan de consument. Op [gedaagde] rust daarom de bewijslast dat [eiser] de bestelling heeft ontvangen. De enkele stelling van [gedaagde] dat zij ‘zesduizend bestellingen per jaar verwerkt en altijd levert’ is daartoe onvoldoende. De kantonrechter oordeelt dat [gedaagde] niet in zijn bewijslast is geslaagd en dat niet is gebleken dat [eiser] de betwiste onderdelen heeft ontvangen.
Conclusie en kosten
4.9.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat [gedaagde] tekort is geschoten in de nakoming van zijn leveringsverplichting en dat [eiser] de koopovereenkomst terecht (gedeeltelijk) heeft ontbonden. De kantonrechter zal de vordering van [eiser] daarom toewijzen. De wettelijke rente over de hoofdsom is toewijsbaar vanaf 20 juni 2020 (zijnde de vervaldatum van de eerste overgelegde aanmaning).
4.10.
[eiser] vordert vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. De vordering moet worden beoordeeld op grond van artikel 6:96 BW en het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit). [eiser] heeft voldoende gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. [eiser] heeft daarom recht op een vergoeding voor de kosten van die werkzaamheden. Daarom zal een bedrag van € 54,24 worden toegewezen. De gevorderde rente over de buitengerechtelijke incassokosten zal worden toegewezen.
4.11.
[gedaagde] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eiser] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
148,04
- griffierecht
90,00
- salaris gemachtigde
82,00
(1 punt × € 82,00)
- nakosten
41,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
361,04
4.12.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 298,85, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het toegewezen bedrag, met ingang van 20 juni 2020, tot de dag van volledige betaling;
5.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 54,24 aan buitengerechtelijke kosten, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW, vanaf de dag van dagvaarding, tot de dag van volledige betaling;
5.3.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 361,04, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend;
5.4.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald;
5.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.I.V. Scherpenhuijsen Rom en in het openbaar uitgesproken op 22 oktober 2025.
De griffier De kantonrechter

Voetnoten

1.Artikel 4 Verordening Brussel I-bis.
2.Artikel 18 Verordening Brussel I-bis.