ECLI:NL:RBNHO:2025:12438

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
22 oktober 2025
Publicatiedatum
28 oktober 2025
Zaaknummer
10945157 \ CV EXPL 24-1277
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Tussenuitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenvonnis inzake ambtshalve toetsing van precontractuele informatieplichten en algemene voorwaarden in consumentenovereenkomst

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 22 oktober 2025 een tussenvonnis uitgesproken in een civiele procedure tussen Huurmij B.V. en een gedaagde partij die niet is verschenen. De eisende partij, vertegenwoordigd door ACCS Gerechtsdeurwaarders B.V., vordert betaling van een bedrag van € 3.877,63, vermeerderd met buitengerechtelijke incassokosten, wettelijke rente en proceskosten. De vordering is gebaseerd op een overeenkomst tussen een handelaar en een consument, waarbij de kantonrechter ambtshalve moet toezien op de naleving van de wettelijke precontractuele informatieplichten zoals vastgelegd in artikel 6:230l van het Burgerlijk Wetboek (BW).

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de eisende partij niet voldoende heeft aangetoond dat zij de gedaagde partij voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomst heeft geïnformeerd over de voorwaarden voor het opzeggen van de overeenkomst, die automatisch wordt verlengd. Dit leidt tot de conclusie dat er een schending van de informatieplichten heeft plaatsgevonden, waarvoor de kantonrechter passende maatregelen zal nemen.

Daarnaast heeft de kantonrechter de algemene voorwaarden van de eisende partij getoetst op oneerlijke bedingen. Het incassokostenbeding in de algemene voorwaarden is vooralsnog als oneerlijk beoordeeld, evenals een vergelijkbaar beding in de BOVAG-voorwaarden. De kantonrechter heeft de eisende partij de gelegenheid gegeven om zich uit te laten over deze voorlopige oordelen. De verdere procedure is aangehouden, en de zaak is verwezen naar de rol van 19 november 2025 voor een nadere behandeling.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 10945157 \ CV EXPL 24-1277
Uitspraakdatum: 22 oktober 2025
Tussenvonnis van de kantonrechter in de zaak van:
Huurmij B.V., handelende onder de naam
Supershortlease
te Haarlem
de eisende partij
gemachtigde: ACCS Gerechtsdeurwaarders B.V.
tegen
[gedaagde]
te [plaats]
de gedaagde partij
niet verschenen

1.De verdere procedure

1.1.
Bij tussenvonnis van 13 maart 2024 is de eisende partij in gelegenheid gesteld om een gebrek in de dagvaarding te herstellen. De eisende partij heeft vervolgens een herstelexploot uitgebracht.
1.2.
Hiermee is het gebrek in de dagvaarding hersteld. Tegen de gedaagde partij zal verstek worden verleend.

2.De beoordeling

2.1.
De eisende partij vordert veroordeling van de gedaagde partij tot betaling van
€ 3.877,63, te vermeerderen met de buitengerechtelijke incassokosten, de wettelijke rente en de proceskosten.
2.2.
De vordering is gebaseerd op een overeenkomst tussen een handelaar en een consument, anders dan een overeenkomst op afstand of buiten de verkoopruimte gesloten. Bij het sluiten van dergelijke overeenkomsten moet de handelaar voldoen aan de wettelijke precontractuele informatieplichten van artikel 6:230l van het Burgerlijk Wetboek (BW). Dat aan deze plichten is voldaan, moet gemotiveerd worden gesteld en onderbouwd. De kantonrechter moet er ambtshalve op toezien dat die voorschriften worden nageleefd, dus ook als er geen verweer is gevoerd. [1]
Ambtshalve toetsing van de precontractuele informatieplichten
2.3.
De eisende partij stelt te hebben voldaan aan de precontractuele informatieplichten van artikel 6:230l BW. Uit de stellingen van de eisende partij blijkt echter niet (voldoende) dat voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomst is voldaan aan de informatieplicht(en) als bedoeld in artikel 6:230l BW onder f BW. Weliswaar stelt de eisende partij dat de informatie over de duur van de overeenkomst is opgenomen onder het kopje ‘contractgegevens’ in de overeenkomst, maar daaruit blijkt niet dat de eisende partij de gedaagde partij ook heeft geïnformeerd over de voorwaarden voor het opzeggen van de overeenkomst. Dit is wel vereist. Uit de dagvaarding en de bijgevoegde algemene voorwaarden blijkt immers dat de overeenkomst automatisch wordt verlengd. Voor deze schending zal een sanctie worden toegepast.
2.4.
Gelet op de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie [2] en onder meer het arrest van de Hoge Raad van 12 november 2021 [3] moet de kantonrechter aan de schending van de informatieplichten gevolgen verbinden door passende maatregelen te nemen die de consument effectieve rechtsbescherming bieden. Die maatregelen moeten doeltreffend, afschrikwekkend en evenredig zijn.
2.5.
Met het oog op voornoemde Europeesrechtelijke beginselen en de jurisprudentie van het HvJ EU en de Hoge Raad, zal de overeenkomst gedeeltelijk worden vernietigd, te weten voor 20% van de door de gedaagde partij oorspronkelijk verschuldigde hoofdsom.
Ambtshalve toetsing van de algemene voorwaarden
2.6.
De kantonrechter moet onderzoek doen naar (mogelijk) oneerlijke bedingen in de toepasselijke algemene voorwaarden. [4] Volgens Richtlijn 93/13/EEG betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten is een beding oneerlijk wanneer dit het evenwicht tussen de wederzijdse rechten en verplichtingen ten nadele van de consument aanzienlijk verstoort. De kantonrechter moet in iedere procedure over ieder onderdeel van de vordering beoordelen of daarover in de algemene voorwaarden afspraken zijn gemaakt en of die afspraken al dan niet oneerlijk zijn ten opzichte van de consument. Als de kantonrechter oordeelt dat een contractuele afspraak oneerlijk is, moet het beding worden vernietigd en moet de vordering op dat onderdeel worden afgewezen (ook als de eisende partij in de procedure een beroep doet op wettelijke bepalingen in plaats van op die contractuele afspraak).
2.7.
Op de overeenkomst(en) zijn de volgende algemene voorwaarden van de eisende partij van toepassing verklaard: ‘Algemene Voorwaarden Supershortlease’ (hierna: de algemene voorwaarden) en de ‘Algemene huurvoorwaarden voor de leden van de BOVAG verhuurbedrijven’ van 1 januari 2010 (hierna: de BOVAG-voorwaarden).
2.8.
Artikel 6 van de algemene voorwaarden betreft een rente- en incassokostenbeding. Dat luidt als volgt:
‘Art. 6 Niet tijdige betalingDe klant is zonder nadere ingebrekestelling in verzuim indien de automatische incasso niet is geslaagd. Opvolgend zal de vordering worden overgedragen aan onze debiteurenbeheerder Credifixx te Leiden. Deze zal de vordering, verhoogd met € 9,50 excl. btw administratiekosten, per IDEAL aan u voorleggen. Indien het openstaande bedrag niet per direct voldaan wordt, behoudt Huurmij zich het recht voor per direct het voertuig op te eisen en is dan gerechtigd de wettelijke rente en de redelijke kosten ter verkrijging van voldoening buiten rechte in rekening te brengen.’
2.9.
In dit beding wordt ten nadele van de consument afgeweken van het bepaalde in artikel 6:96 van het Burgerlijk Wetboek (BW) en het Besluit vergoeding buitengerechtelijke incassokosten. Er wordt immers van uitgegaan dat alle (redelijke) kosten verschuldigd zijn. Daarbij is geen maximum opgenomen, wat ertoe leidt dat onbeperkte kosten voor rekening van de consument zouden kunnen komen. Dat zou tot gevolg hebben dat de consument belast wordt met hogere kosten dan wettelijk is toegestaan. Tot slot volgt uit de tekst van het beding dat de incassokosten en administratiekosten al verschuldigd zijn zodra de vordering uit handen wordt gegeven, terwijl de wettekst voorschrijft dat éérst nog een zogenoemde veertiendagenbrief moet worden verstuurd.
2.10.
Daarom is het beding vermoedelijk oneerlijk. De kantonrechter is daarom voornemens om dit beding op dit punt te vernietigen en de vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten af te wijzen. Voordat de kantonrechter hiertoe over gaat zal de eisende partij de gelegenheid krijgen om zich hierover uit te laten.
2.11.
De overige bedingen uit de algemene voorwaarden die op de vordering van toepassing zijn, te weten de artikelen 3, 7, 9 en 12, zijn door de kantonrechter getoetst en niet oneerlijk bevonden.
2.12.
Artikel 7 lid 4 van de BOVAG-voorwaarden bevat eveneens een incassokostenbeding. Dat luidt als volgt:
‘4. Tenzij anders is overeengekomen, dient betaling van de huursom onmiddellijk na afloop van de huurperiode te geschieden. Betaling van andere bedragen dient te geschieden binnen tien dagen na ontvangst van de betreffende factuur. Bij niet-betaling is huurder van rechtswege in verzuim. Vanaf de datum van verzuim is huurder over het openstaande bedrag de wettelijke rente voor niet-handelsovereenkomsten verschuldigd. Huurder is daarenboven gehouden tot betaling van de kosten die verhuurder maakt ten behoeve van Incasso. (…)’
2.13.
Uit de formulering van dit beding volgt dat dit beding suggereert dat vanaf het moment van verzuim direct incassokosten verschuldigd zijn, terwijl dat pas het geval is nadat er een veertiendagenbrief is verstuurd als bedoeld in artikel 6:96 lid 6 BW. Hiervan mag niet worden afgeweken. Op dat punt is het beding te onduidelijk en onbegrijpelijk. Dat de eisende partij wel een veertiendagenbrief aan de gedaagde partij heeft verstuurd, doet daaraan niet af. Of de eisende partij de consument ook daadwerkelijk aan de bedongen afspraken houdt, is voor de beoordeling van de (on)eerlijkheid van het beding namelijk niet relevant. Daarom is dit beding eveneens vermoedelijk oneerlijk. De kantonrechter is daarom voornemens om dit beding op dit punt te vernietigen en de gevorderde vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten af te wijzen. Voordat de kantonrechter hiertoe over gaat zal de eisende partij de gelegenheid krijgen om zich hierover uit te laten.
2.14.
De overige bedingen uit de BOVAG-voorwaarden die op de overeenkomst van toepassing zijn, te weten artikel 5 lid 5 en artikel 11 lid 1, zijn door de kantonrechter getoetst en niet oneerlijk bevonden.
Conclusie
2.15.
De eisende partij wordt in de gelegenheid gesteld zich bij akte uit te laten over het voorshands uitgesproken oordeel omtrent de oneerlijkheid van de hiervoor genoemde bedingen.
2.16.
Als aan de hierboven bedoelde opdracht niet of niet volledig wordt voldaan, zullen de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten worden afgewezen.
2.17.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
verwijst de zaak naar de rol van 19 november 2025 om de eisende partij in de gelegenheid te stellen zich bij akte uit te laten over het voorshands uitgesproken oordeel zoals hiervoor is overwogen;
3.2.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.S.J. Thijs en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter

Voetnoten

1.Zie, onder meer, het arrest van de Hoge Raad van 12 november 2021, ECLI:NL:HR:2021:1677.
2.HvJ EU 23 januari 2019, zaak C-430/17, ECLI:EU:C:2019:47 (Walbusch Walter Busch), punt 41; HvJ EU 10 juli 2019, zaak C-649/17, ECLI:EU:C:2019:576 (Amazon EU), punt 44.
3.Hoge Raad 12 november 2021, ECLI:NL:HR:2021:1677.
4.HvJ EU 27 januari 2021, C‑229/19 en C‑289/19, ECLI:EU:C:2021:68 (Dexia).